Door Jos Joosten
Op 18 oktober jl. kreeg Jeroen Brouwers een eredoctoraat van de Radboud Universiteit. Hoogleraar Nederlandse letterkunde Jos Joosten sprak de onderstaande laudatie uit. Eerder publiceerde Neerlandistiek al Brouwers’ dankwoord.
In maart 2017 verscheen een grondig herziene en uitgebreide editie van De laatste deur. Zelfmoord in de Nederlandstalige letteren van de hand van Jeroen Brouwers. Al na het verschijnen van de eerste versie in 1983 werd het boek in de wandeling Brouwers’ ‘dissertatie’ genoemd. Die betiteling geldt misschien nog wel sterker voor de vijfde, volledig herziene editie uit 2017. Die telt bijna 1200 bladzijden in twee banden. Zij is uitgebreid met zestien hoofdstukken over recente Nederlandstalige auteurs die door een zelfgekozen dood om het leven zijn gekomen; daarnaast zijn aan de biografieën essays toegevoegd over zelfdoding in de niet-Nederlandstalige letterkunde.
Brouwers’ werkwijze in De laatste deur is typerend voor zijn gehele essayistische oeuvre: het houdt het midden tussen wetenschappelijke analyse en literaire verbeelding. Zijn beschouwende teksten kenmerken zich door een combinatie van gedegen bronnenonderzoek en virtuoze taalbeheersing. Hij verdiept zich zorgvuldig in het beschikbare onderzoeksmateriaal, zijn geheugen is enorm en zijn zorgvuldig bijgehouden archief fameus. De feiten zijn steeds uitgangspunt én laatste woord in zijn beschouwingen – dat maakt ook de kracht uit van zijn fameuze polemieken, en van zijn studies over Hélène Swart en Godfried Bomans.
Een van Brouwers’ meest bekende maximes luidt: ‘Niets bestaat dat niet iets anders aanraakt’. Die uitspraak tekent zijn kijk op het menselijk leven – zijn eigen leven voorop -, maar geldt ook de opbouw van elk van zijn afzonderlijke werken, én van zijn oeuvre in zijn geheel. Een boek als Brouwers’ monumentale zelfmoordstudie kan niet los gezien worden van zijn romanwereld: alles vormt één groot spiegelend, verwijzend en intern op talloze maneiren verbonden geheel, fictie en nonfictie.
Het meest markante aan Brouwers’ fictionele oeuvre is de wijze waarop hij zijn persoonlijke leven bovenpersoonlijk relevant weet te maken. In een tijdsgewricht als het huidige, dat literair haast ten onder gaat aan de kleine verhalen over malheur onder familie en naaste vrienden en andere privé-trauma’s, slaagt Brouwers erin om met de – op zichzelf al niet flauwe – thema’s uit zijn persoonlijke geschiedenis boven het kleine en individuele uit te stijgen. Men hoeft maar te denken aan het maatschappelijk debat over de Japanse kampen dat door zijn roman Bezonken rood geïnitieerd werd. Of hoe zijn recente boek Het hout het misbruik in de katholieke kerk, de grootste schandvlek uit de recente kerkgeschiedenis, invoelbaarder en inleefbaarder maakt dan feitelijke teksten als het officiële rapport van de commissie Deetman.
Brouwers zelf heeft wel gezegd dat zijn leven uit literatuur bestaat. Maar de reikwijdte van zijn oeuvre overstijgt het literaire verre en tast tot ver buiten het louter letterkundige domein. Dat moge ook blijken uit het feit dat aan de wieg van dit ere-doctoraat ook onze collega Peter Nissen stond, theoloog en hoogleraar aan de Faculteit Theologie en Religiewetenschappen.
Al Brouwers’ teksten – fictie en non-fictie – zijn stilistische meesterwerken. Zijn virtuoze stijlbeheersing is het laatste te noemen aspect in een oeuvre dat onontkoombaar is voor elke schrijver, voor elke literatuurwetenschapper en voor elke andere lezer.
Anton zegt
Jeroen Brouwers’ analyse van Godfried Bomans is magistraal en vermoedelijk zo indrukwekkend dat alle verdere aanzetten tot diens biografie daardoor in duigen zijn gevallen.