Jeugdverhalen over joden (12)
Door Ewoud Sanders
Dit verhaal is gesitueerd tijdens de zesde Russisch-Turkse Oorlog (1787-1792). Na een beleg van ruim een half jaar veroverden Russische troepen de vestingstad Choczim (nu Chotyn in West-Oekraïne). Zij werden daarbij geholpen door troepen uit Oostenrijk en uit het Duitse hertogdom Saksen-Coburg.
‘De dankbare jood’ zal zeker zijn geïnspireerd door de parabel die Jezus vertelt over de barmhartige Samaritaan (Lucas 10:30-37). Hierin is sprake van een man die door rovers wordt overvallen en halfdood wordt achtergelaten. De Samaritaan verbindt zijn wonden en neemt hem mee.
Het Duitse origineel (‘Der dankbare Jude’) is zeker tien keer verschenen: in (jeugd)tijdschriften, zedenkundige verhandelingen en in schoolboeken. In het Nederlands is het minstens dertien maal gepubliceerd, onder verschillende titels en in diverse bewerkingen:
Jaar | Titel van het verhaal | Gepubliceerd in: | |
1 | 1793 | De Dankbare Jood | Anecdotes voor menschenvrienden, ter verbetering van het hart |
2 | 1800 | De dankbare Jood | Onze tijdkorting aan den Yssel |
3 | 1823 | De Russische Luitenant Pfuhl en een Jood | Voorbeelden van deugdzame bedrijven |
4 | 1824 | De dankbare Jood | J.C. Dolz, Zedekunde voor de jeugd in aangename verhalen |
5 | 1831 | Dankbaarheid en erkentelijkheid omtrent weldoeners | Surinaamsche Courant, 21-6-1831 |
6 | 1833 | Eene Goede Daad wordt dikwijls beloond | Kinderspiegel in leerzame vertellingen (1ed) |
7 | 1835 | Eene Goede Daad wordt dikwijls beloond | Kinderspiegel in leerzame vertellingen (3ed) |
8 | 1849 | Redding voor redding | C. Schmid, Spiegel voor de jeugd |
9 | 1868 | Eene Goede Daad wordt dikwijls beloond | Kinderspiegel in leerzame vertellingen (4ed) |
10 | 1874 | Redding voor redding | C. Schmid, De blinde hond |
11 | 1911 | Dankbaarheid | Nieuwsblad van het Noorden, 11-2-1911 |
12 | 1911 | Dankbaarheid | Haagsche Courant, 6-6-1911 |
13 | 1911 | Dankbaarheid | Apeldoornsche Courant, 6-12-1911 |
De oorspronkelijke auteur is niet bekend. Opmerkelijk is dat Johann Christian Dolz (1769-1843) en de katholieke priester Christoph von Schmid (1768-1854), beiden bekende Duitse jeugdboekenschrijvers, het presenteerden als een eigen verhaal – zie in het lijstje hierboven de publicaties uit 1824 en 1849.
In de samenvatting is geciteerd uit de oudste vertaling/bewerking.
Samenvatting
Kort na de verovering van Choczim gaat luitenant Pfuhl met enkele dragonders (zware cavaleristen) op zoek naar hooi en stro voor de paarden. Pfuhl is Duitser van geboorte, maar in dienst van het Russische leger.
Bij een woud horen ze gekerm. In een kuil vinden ze ‘eenen ouden Turkschen jood, met een eerwaerdig gelaat, waarin de onloochenbaarste trekken van eerlijkheid uitblonken’.
Sommige dragonders schelden de jood uit voor ‘een ouden hond’ en willen hem ‘neersabelen’, maar Pfuhl houdt ze tegen. Hij neemt de gewonde man mee naar zijn tent en laat hem verbinden. Als de oude man is opgeknapt voorziet Pfuhl hem van reispapieren en geld, dat hij onder de officieren heeft ingezameld. De oude man is hierdoor tot tranen toe geroerd.
Een paar weken later wordt Pfuhl in Turkije gevangengenomen en als slaaf verkocht. Hij valt in handen van een zekere Abdul Melek, een tot de islam bekeerde christen die ‘valsch, listig, wellustig en wreed is in den hoogsten graad’.
Pfuhl heeft het erg zwaar. Hij is de wanhoop nabij als hij hoort dat Melek een landgenoot als slaaf houdt. Het gaat om de ‘bekoorlijke schoonheid’ Natalia van B., een jonge vrouw van goeden huize. Pfuhl en Natalia worden verliefd op elkaar. Ze bedenken een plan om te ontsnappen, worden verraden en vervolgens nog wreder behandeld door Melek.
Dagenlang hoort Pfuhl Natalia’s gekerm in de kerker naast zich, maar op een dag is het stil. Hij vreest dat zij is gestorven.
Niet lang daarna wordt Pfuhl door Melek verkocht. Tot zijn verbazing blijkt zijn nieuwe meester de Turkse jood te zijn die hij bij Choczim heeft gered. De oude man, die naamloos blijft, blijkt uit medelijden Natalia van Melek te hebben gekocht. Van haar hoorde hij over Pfuhls wrede lot.
De oude man is blij dat hij Pfuhl heeft kunnen helpen. ‘God zij geprezen!’ roept hij. ‘Ik heb u kunnen beloonen, hetgeen gij aan mij gedaan hebt.’
Een paar dagen later brengt de oude man Pfuhl en Natalia over de grens. Als hij is vertrokken, vindt Pfuhl tussen zijn kleren een beurs met duizend dukaten, plus een kostbare ring voor Natalia.
Natalia krijgt van haar vader toestemming om met Pfuhl te trouwen. Het verhaal eindigt met deze zinnen: ‘Thans leeven zij vergenoegd en gelukkig, zij denken echter nog steeds met de innigste aandoening aan hunnen Redder, die, wel is waar, een Jood was, echter veel meer vóór hun gedaan had, dan meenige Eminentiën en Excellentiën niet [sic] zouden gedaan hebben.’
Verhaalvarianten
De diverse Nederlandse vertalingen/bewerkingen vertonen grote verschillen. Ook de lengte loopt zeer uiteen. De versie uit 1793 is het langst, vanaf het midden van de 19de eeuw wordt het verhaal steeds korter.
De opmerkelijkste ingreep heeft betrekking op de oude man die door Pfuhl wordt gered. Tussen 1793 en 1874 gaat het om een oude of bejaarde Turkse jood, met een ‘eerwaardig, eerlijk voorkomen’. Vanaf het eerste kwart van de 19de eeuw krijgt hij er in de meeste versies een lange grijze baard bij, wat hem joodser maakt. Maar in 1911, op de jeugdpagina’s van drie kranten, wordt de oude man opeens opgevoerd als ‘een ouden Turk, die een eerbiedwaardig voorkomen had’.
Kortom: hij is geen jood meer, hoewel het oorspronkelijke verhaal ‘De dankbare jood’ heet en nadrukkelijk een grotere tolerantie ten opzichte van joden wilde bewerkstelligen. In 1793 schreef de samensteller dat hij deze zedengeschiedenis zo graag verspreidde ‘om dat één daarin voorkomende hoofd-persoon, een lid van een volk is, dat, helaas! nog van veele kristenen voor onbekwaam tot waare deugd gehouden, en nog steeds in veele Staaten op eene wijze behandeld wordt, waaruit men bijna besluiten zou, als of de Overheden den Jood als een wezen beschouwden, dat niet alle die hoedanigheden bezit, welken de God aller menschen allen zijnen, besneedenen en onbesneedenen, redenlijke schepselen medegedeeld heeft’.
De tweede opmerkelijke ingreep heeft te maken met de landgenoot die Pfuhl in gevangenschap ontmoet. Tussen 1793 en 1831 is dat de bekoorlijke Natalia. Over dit ‘deugdzame’ meisje komen we onder meer te weten dat zij ‘standvastig’ de ‘wellustige aanzoeken’ van de wrede ‘wellusteling’ Abdul Melek heeft afgeweerd. De liefde die tussen haar en Pfuhl ontluikt wordt teder beschreven (‘haare gedaante, haare stem, iedere lonk, ieder woord’ roept bij de luitenant ‘de tederste aandoening’ op).
Tussen 1833 en 1874 wordt Natalia in deze geschiedenis vervangen door ‘een andere Russische officier’. Hiermee vervallen niet alleen alle verwijzingen naar bekoorlijkheid en wellust. Ook het romantische slot – het huwelijk tussen Pfuhl en Natalia, de verborgen huwelijksschat – wordt aan de zedelijkheid opgeofferd. Opmerkelijk genoeg doet Natalia in 1911 haar herintrede op de jeugdpagina’s van drie kranten. Zij wordt hier opgevoerd als ‘een jong meisje, de dochter van een officier’; over Abdul Melek lezen we dat hij ‘haar aan de gruwelijkste mishandelingen blootstelde’.
Een laatste opmerkelijke tekstwijziging is te vinden in de scène waarin de dragonders de oude man ontdekken. De ruwe cavaleristen dreigen hem neer te sabelen. Ook schelden ze hem uit. In de versies uit 1793 en 1800 noemen ze hem ‘een ouden hond’. In de versies tussen 1812 en 1831 komt deze scheldpartij niet voor, maar in 1833, 1835 en 1868 noemen de dragonders de oude man met zijn eerlijke voorkomen ‘een oude Joodschen hond’.
Overigens worden de dragonders in alle versies door Pfuhl bestraffend toegesproken.
Doelgroep en receptie
De meeste versies van dit verhaal waren bestemd voor de jeugd. Anecdotes voor menschenvrienden (1793) had als doel om ‘voortreffelijke zedelessen’ aan te bieden, op ware gebeurtenissen gegrond, ‘vooral voor de jeugd’.
Van het verhaal ‘De dankbare jood’ heb ik geen besprekingen gevonden.
Anton zegt
Omdat er klaarblijkelijk ook een uitgebreide publikatiegeschiedenis in Duitsland is geweest zou het me niet verbazen als de Nederlandse publikaties een paar keer zijn te herleiden tot de meest recente versie die net over de grens verscheen.
Daarmee zijn die varianten plusminus voor de helft een Duitse vinding te noemen.