Jeugdverhalen over joden (15)
Door Ewoud Sanders
Over Rudolf van Rossum, de auteur van Sarie en haar vriendinnen, is vrijwel niets bekend. Tussen omstreeks 1935 en 1940 schreef hij ten minste acht jeugdboeken. Dit waren voornamelijk zogenoemde fabrieksleesboeken: goedkope, gekartonneerde jeugdboeken die via colportage, warenhuizen en markten werden verkocht. Daarnaast publiceerde hij in het christelijke weekblad Het Schouwvenster.
Sarie en haar vriendinnen verscheen bij uitgeverij Edecea in Hoorn en beleefde één druk.
Samenvatting
Sarie is met haar grootvader Samuël naar Nederland gevlucht. Samuël komt oorspronkelijk uit Antwerpen, maar woonde eerder in Amerika en Rusland. In Rusland werd zijn gezin ‘opgejaagd als vee’. Sarie’s ouders zijn dood.
Op een dag komen drie schoolvriendinnen toevallig Samuël en Sarie tegen in een bos in Drenthe. Ze zien onmiddellijk dat Samuël een ‘echte jood’ is, want hij heeft een lange witte baard en ‘een kromme neus’.
‘Wat moet nou een Jood hier?’ zegt een van de schoolmeisjes. ‘Laat die liever naar de markt gaan. Joden zijn altijd handelaars. Nooit vaklui, boeren, tuiniers of zo.’
Als ze achter hem aan lopen, zien ze Sarie. Dit ‘tengere jodenmeisje’ heeft ‘donkere kijkers’ en ‘pikzwart krullend haar’. Ze zit in een rolstoel.
Samuël jaagt de schoolmeisjes weg. ‘Schuw was hij en bang, héél bang voor de vele spottende en wrede mensen, die hem, den ouden Jood, heel zijn leven geplaagd, gesard en verjaagd hadden. Bang was hij geworden voor zijn medemensen.’
Bij een volgende toevallige ontmoeting sluiten de meisjes vriendschap met Sarie. Aarzelend geeft Samuël hiervoor toestemming.
Samuël leest graag in het Oude Testament. Hij zingt Hebreeuwse liederen, waarbij hij zichzelf op een harp begeleidt. Hij is voorzanger geweest in een synagoge.
Sarie heeft tbc. Ze wordt verzorgd door dokter Bramson. ‘Het was een fijne man. Hij kon je zo rustig maken en hij kon ook mooi vertellen. Héél mooi.’
Als grootvader even weg is, vertelt dokter Bramson Sarie over Jezus. ‘Hij had haar verteld van een Heiland, die op aarde kwam om zondaren zalig te maken.’
Dat Samuël hier boos over wordt, ziet de dokter als een aanmoediging om ook met deze ‘afgeleefde zoon van het oude volk’ over Jezus te praten. Door hun gesprekken begint Samuël aan zijn eigen geloof te twijfelen. ‘O dokter de Almachtige heeft ons verlaten. Mij, haar, ons, ons volk.’
Samuël zegt dat hij wel begrijpt waarom joden zo vaak worden vervolgd. ‘Onder ons volk zijn veel slechte, oneerlijke lieden. Zij bederven het voor de goeden. (…) Wanneer zal men ons weer opjagen? Komt er dan geen uitkomst? Kwam de Messias toch. Het is tijd.’
Dit ontroert dokter Bramson: ‘Samuël, de Messias is gekomen. Ook voor jou, ook voor Saartje, voor heel het oude Jodenvolk.’
Van de moeder van een van haar vriendinnen krijgt Sarie (die soms Saartje wordt genoemd) onder meer een platenbijbel en een exemplaar van het Nieuwe Testament. ‘Vroeger zou Samuël van woede verbleekt zijn. Zou hij dit boek het huis uitgesmeten hebben, dit leugenboek.’ Maar inmiddels is Samuëls ‘ziel verlicht’. ‘De Messias komt niet meer. Die was gekomen.’
Aan Sarie vertelt grootvader nu nieuwe verhalen. ‘Nieuwe geschiedenissen, die Sarie nooit eerder hoorde. Wat was dat mooi. En wat vertelde grootvader dat blij! Zó sprak hij vroeger nooit.’
Terwijl grootvader over Jezus vertelt hoort hij opeens ‘een stem van boven’. Die zegt hem dat hij moet bidden om de vergeving van zijn zonden. Tegen Sarie zegt Samuël: ‘M’n meisje, m’n kleintje, je bent ziek. Zal je weer helemaal beter worden? Ik weet het niet. (…) Denk toch veel aan den Messias.’
Omdat Sarie steeds zieker wordt, besluiten de schoolvriendinnen om een collecte voor haar te houden. Iedereen geeft graag en gul voor het ‘zieke jodenmeisje’: de dokter, de dominee, de ouders van de meisjes. Binnen korte tijd halen ze duizend gulden op. Sarie weet van dankbaarheid niet wat ze moet zeggen. Daarom pakt ze de harp en zingt ze een lied over Jezus.
Tien dagen later vertrekken Sarie en haar grootvader per trein naar een kuuroord in Zwitserland. Bij een laatste groet steekt Samuël zijn magere arm uit het raam. ‘In de hand een boekske, het Nieuwe Testament.’
Doelgroep en receptie
Sarie en haar vriendinnen verscheen in een jeugdserie van uitgeverij Edecea. Het tijdschrift De gids, orgaan van het Christelijk Nationaal Vakverbond in Nederland noemde het boek eind 1937 ‘uitstekend geschikt voor uitdeeling op Zondagsscholen en Evangelisatie-doeleinden’. Het zou tevens ‘best gebruikt’ kunnen worden ‘in onze christelijke scholen als klasse-leerboek’. De Nederlandse Hervormde Zondagsscholenbond op Gereformeerde Grondslag noemde Sarie en haar vriendinnen in 1937 een ‘meisjesboek, geschikt voor een leeftijd van ± 10-14 jaar’. De School met den Bijbel gaf in 1938 hetzelfde advies.
Ik vond drie besprekingen. De Nederlandse Hervormde Zondagsscholenbond op Gereformeerde Grondslag raadde het boekje aan voor zondagsscholen, hoewel de nodige diepgang ontbrak: ‘Geen diepte, die wij wenschen. Toch is het boekje goed.’
De boekbeoordelingscommissie van de Gereformeerde Zondagsschoolvereniging Jachin had eveneens kritiek. ‘Ons bezwaar is, dat de overgang van den ouden man en zijn kleinkind van het Jodendom tot den Christus zoo snel en zonder veel strijd plaats heeft. Zoo is in den regel de werkelijkheid toch niet. Ook schijnt het wel, dat de grootvader meer behoefte heeft aan Jezus voor de gezondheid van zijn kleinkind, dan dat hij den Heiland zoekt als Hem, die door Zijn offerande verlost van zonde en dood. Een ernstig bezwaar achten wij, dat de bijzonderheden uit het Joodsche leven met te weinig kennis van zaken worden weergegeven. De werkelijkheid is anders dan de fantasie van den Schrijver. Onder voorbehoud bevelen we dit boekje aan.’
De School met den Bijbel, tot slot, oordeelde in 1938: ‘Een boekje, waaruit de meisjes enige indruk krijgen van de wreedheid en onbillijkheid der Jodenvervolgingen. Tevens leert ’t hen, iets voor een ander over te hebben en leren ze de vreugde kennen van ’t helpen der zwakken. Aanbevolen.’
Laat een reactie achter