Vanaf de jaren 1880 breekt in het leven van Gezelle een vruchtbare lyrische periode aan, die zijn eerste neerslag vindt in de bundel Tijdkrans van 1893. Daarin komen veel natuurgedichten voor, die echter ook hier een religieuze boodschap bevatten. Hoewel de prosodie weer vaster is dan in zijn Gedichten, gezangen en gebeden, getuigen ook deze gedichten van een buitengewone taalvirtuositeit, zoals dit gedicht, waarin vogels tot werkwoorden worden.
Laat een reactie achter