Door Lucas Seuren
Van tijd tot tijd komt hier in de reacties of op Twitter een discussie voorbij over een taalfout die een auteur gemaakt heeft in zijn of haar stuk. Hoe kan het toch dat Neerlandici en Taalkundigen op een weblog over taal fouten maken? Het is een symptoom van een overkoepelende vraag: Waarom doen taalkundigen niet meer moeite om te zorgen dat Nederlanders zich houden aan de regels? De verdediging is dan veelal dat het er niet toe doet; wij als taalkundigen zijn niet geïnteresseerd in een set arbitraire regels, ook al gaan die toevallig over taal. Maar waarom niet?
Het standpunt van de taalkundigen wordt door de niet-taalkundigen vaak als volgt samengevat: “Taal verandert altijd: het is een levend organisme en daar kun je niks aan veranderen, dus hoef je je er niet druk om te maken.” Ik wil niet betwisten dat we dit denken, maar het is niet de kern van het verhaal. Dergelijk fatalisme zouden we ook niet snel als argument accepteren om de serieuze wereldproblemen niet te hoeven tackelen—mijn buren vervuilen, dus waarom zou ik recyclen? Laat me hier dus een poging doen om uit te leggen waarom taalkundigen, of in ieder geval interactioneel taalkundigen zoals ik, “correct” taalgebruik niet tot hun onderzoeksobject maken.
Nederlandsen en Standaard Nederlands
Het eerste punt is inderdaad dat taal inherent veranderlijk is. Ik kom daar later nog op terug, maar het Standaard Nederlands van nu is anders dan het Nederlands van Couperus, dat weer anders was dan het Nederlands van Hooft. Dat heeft tot gevolg dat Nederlanders van nu soms moeite zullen hebben om Couperus en Hooft te lezen, maar dat levert verder geen problemen op. Ons Nederlands is niet meer of minder zuiver Nederlands dan het Nederlands van Couperus was.
En ik zeg nu wel ons Nederlands, maar zeventien (sorry, 23) miljoen mensen spreken niet exact hetzelfde Nederlands. We hebben afhankelijk van waar we opgroeien, de mensen met wie we omgaan, en waar we wonen en werken, allemaal een iets ander Nederlands. En dat merken Taalkundigen keer op keer als we mensen vragen naar hun intuïties over bepaalde taalconstructies: die verschillen fors. Er is dus niet één Nederlands, er zijn een heleboel Nederlandsen—merk op dat ik niet zeg variaties van het Nederlands, want dat veronderstelt nog altijd één gemeenschappelijke taal! (Ik neem hierin een iets ander perspectief in dan bijvoorbeeld Haeseryn en collega’s en Broekhuis en collega’s die wel uitgaan van variaties op een standaardtaal, maar dat is niet cruciaal.) En geen enkel Nederlands is inherent correcter dan een ander Nederlands. Er is geen natuurwet die bepaalt hoe het Nederlands eruit moet zien; taal behoort aan een gemeenschap.
Correct is niet een begrip dat enige relevantie heeft voor taal als wetenschappelijk onderszoeksobject, en dat is dan ook waarom Taalkundigen zich daar niet voor interesseren. Taal als fenomeen kun je beschrijven en begrijpen, je kunt zeggen dat er verschillen zijn, en je kunt zeggen dat bepaalde constructies acceptabel zijn voor de ene gemeenschap en niet voor de andere, maar je kunt geen wetenschappelijk argument opstellen dat de ene variant beter of correcter is dan de andere—noch moreel, noch natuurlijk.
Wat we als samenleving delen is dus niet onze taal, maar een gestandaardiseerde vorm van die taal: het Standaard Nederlands. Daar komt correct en incorrect om de hoek kijken. Het is immers handig als we als gemeenschap op landelijk niveau helder met elkaar communiceren; we moeten elkaar kunnen begrijpen, of we nu uit Leeuwarden, Maastricht, of Amsterdam komen. Om dat te bereiken hebben we grammaticaregels en spellingsregels. En als ik een sollicitatiebrief of een artikel voor een wetenschappelijk tijdschrift schrijf, dan doe ik mijn best om te zorgen dat ik me aan die regels houd. Dat voorkomt niet alleen misverstanden, maar laat ook zien dat ik het werk serieus neem en zorgvuldig ben. Natuurlijk gaan er dingen fout, maar mensen maken fouten en dat heeft tot op heden niet geleid tot het einde van de beschaving.
Regels
Maar waarom vinden taalkundigen die regels dan niet interessant? Ik kan me voorstellen dat sommige regels gemakkelijker te leren zijn dan anderen, en wij als taalkundigen dus bijdragen aan de “juiste” regels. (Schaf het onderscheid tussen hen en hun nu eindelijk eens af!) De kern van het probleem zit hem in het hele concept regel. Als we in het dagelijks leven aan regels denken, dan zien we ze als regulerend: regels bepalen welk gedrag acceptabel en onacceptabel is en schendingen van regels zijn strafbaar. Wetten zijn de meest voor de hand liggende regels waar we ons dag in dag uit aan moeten houden. En taalregels bepalen dus wat correct en incorrect taalgedrag is.
Maar regels zijn niet zo eendimensionaal. In ons lekenperspectief doen we volgens Thomas Wilson (€€€) twee aannames: (i) dat de regel en de omstandigheden waarin die regel kan worden toegepast adequaat te beschrijven zijn en (ii) iedereen die de regel toepast een identiek begrip heeft van die regel, de criteria voor het gebruik, en de omstandigheden waarin die regel daadwerkelijk wordt toegepast. Dat lijken logische aannames, maar in de praktijk gaan ze vaak niet op. De reden is dat, zoals Lillian Jungleib en collega’s het omschrijven, regels zichzelf niet kunnen toepassen. Mensen moeten regels toepassen in samenwerking met anderen en daarvoor moeten ze tot een begrip van de omstandigheden komen waarin ze handelen. Ze geven als voorbeeld dat bestuurders in de VS een rood stoplicht mogen negeren als ze, oprecht, denken dat het stoplicht niet werkt of dat hun voertuig te licht is voor de sensoren in het wegdek.
Dit lijkt misschien een vergezocht voorbeeld, dus laat ik het dichter bij huis zoeken. Mijn co-promotor, Mike Huiskes, legde zijn visie uit aan de hand van gedrag aan de eettafel. De regel is dat niemand door elkaar heen praat, maar die regel wordt natuurlijk regelmatig geschonden, zowel door Mike zelf, als door zijn kinderen. Die schendingen kun je laten voor wat ze zijn, maar je kunt je op elk moment beroepen op de regel om orde te herstellen. Je kunt dus zeggen dat gedrag in strijd is met een regel, maar zolang je daar niks aan doet is die regel volstrekt niet van belang. Je zou kunnen zeggen, alles is acceptabel, maar we houden regels achter de hand voor situaties waarin het de spuigaten uit loopt. En afhankelijk van het soort schendingen zijn we daarin soms streng en soms soepel.
Blinkten
Daarmee zijn taalregels voor taalkundigen niet interessant. Ze informeren ons niet over hoe taal eruit ziet. Persoon A kan probleemloos blinkten in zijn Nederlands hebben en persoon B blonken. De regels van het Nederlands schrijven misschien voor dat blonken correct is, maar dat vertelt ons niks over hoe taal werkt; het vertelt ons slechts welke regels er nu zijn vastgelegd voor het Standaard Nederlands. Maar die regels zijn deels arbitrair en de mate waarin ze dat niet zijn is veelal, ironisch genoeg, gebonden aan de veranderingen en schendingen van die regels in het dagelijks taalgebruik.
Zijn regels dan helemaal niet interessant? Jawel, maar niet in de mate waarin ze vertellen wat correct is. Als interactioneel taalkundige vind ik het interessant hoe mensen regels vormgeven, wanneer ze zich beroepen op regels, waarom ze dat doen, en hoe. Maar dat vertelt me dus niks over het taalsysteem; ik leer hooguit iets over hoe mensen met elkaar omgaan. Ook interessant, maar dat zit dan toch meer in de sociologie of filosofie dan in de taalkunde.
Wittgenstein
Om af te sluiten een quote uit Existential Comics die weergeeft hoe Ludwig Wittgenstein—en hij had uiteraard gelijk—keek naar regels: “The first rule of Philosophy Club is that rules, insofar as they can be understood, can only be understood by how the community of rule followers participates in the activities involved in the rule.” Taal is niet uitputtend te vatten in een systeem van regels; elke poging daartoe is gedoemd om te mislukken. Dus in plaats van dat we onze dag laten verpesten door mensen die onze regels niet goed toepassen, laten we ons bezighouden met leuke dingen.
Peter-Arno Coppen zegt
Het feit dat je “correct taalgebruik” wetenschappelijk niet interessant vindt (althans het vaststellen van wat correct en niet correct is, niet het fenomeen zelf of hoe de taalgebruiker daarover denkt) staat mijns inziens los van het wel of niet maken van taalfouten. Je kunt spelfouten maken omdat je correct spellen niet zo belangrijk vindt, maar dat heeft niks met wetenschappelijke relevantie te maken.
Uiteraard heb je gelijk dat iemand die een verband legt tussen taalkundigen en correcte spellers, en hun taal- en spelfouten zwaarder aanrekent dan niet-taalkundigen, daarvoor geen basis heeft. Maar de omgekeerde suggestie (namelijk dat taalkundigen minder interesse hebben voor correct taalgebruik en dus meer fouten maken) slaat natuurlijk net zo min ergens op.
Als dit stukje dus de bedoeling heeft om een antwoord te geven op de vraag ‘Hoe kan het toch dat neerlandici en taalkundigen op een weblog fouten maken?’ dan slaagt het daar niet in. Ik denk dat dat antwoord zou moeten zijn: omdat er geen verband is tussen neerlandistiek of taalkunde en attitudes ten aanzien van het vermijden van mogelijke taalfouten.
Lucas Seuren zegt
Ik had me niet gerealiseerd dat het zo te lezen was, want dit was totaal niet de vraag waar het stuk antwoord op moest geven. Maar ik snap, zeker gezien de introductie, hoe het zo te lezen is.
Het gaat me erom waarom taalkundigen zich in brede zin niet druk maken om “correct” taalgebruik, meer dus als onderzoeksobject, niet in hun eigen taalgebruik per se. Ik heb de introductie iets aangepast in de hoop dat die ambiguïteit eruit is.
Marc van Oostendorp zegt
Los van dat ik het ook niet zo las als hij, ben ik het niet helemaal met Peter-Arno eens. Het is wel waar dat er geen noodzakelijk verband staat tussen de vraag of iemand wetenschappelijk geïnteresseerd is in taal en het belang dat die persoon hecht aan ‘correctheid’ in de praktijk, en dat deze twee parameters dus vier mensentypen definiëren die ook alle vier bestaan (fouten makende taalwetenschappers, fouten mijdende wetenschappers en zo ook fouten makende en mijdende niet-taalkundigen), maar helemaal los staat het toch ook niet van elkaar.
Een inzicht dat vrijwel iedere taalkundige heeft en waarvan geloof ik weinig niet-taalkundigen de ware omvang beseffen is de volkomen willekeurigheid van alle taalregels, het feit dat ze eigenlijk nergens een basis in hebben behalve de conventie (niet in logica, niet in een oeroude geschiedenis, enz.). Waar sommige niet-taalkundigen tegen bepaalde taalfouten zijn omdat die ‘pijn doen aan hun oren’, zul je dit argument ook bij fouten mijdende taalkundigen niet gauw tegenkomen. Het is namelijk nogal mal om pijn te hebben door iets waarvan je weet dat het arbitrair is. Dan is het toch meer: het is weliswaar willekeurig, maar om sociale redenen is het nu eenmaal belangrijk om je tot een bepaalde norm te verhouden.
Tegelijkertijd betekent dat natuurlijk niet dat taalkundigen meer fouten maken. Ik denk dat ik zelfs voor een taalkundige behoorlijk anarchistisch ben (ik herken de kwesties in Lucas’ stukje), en tegelijkertijd vermoed ik ook dat ik eigenlijk minder fouten maak dan gemiddeld. Niet doordat ik daar angstvallig naar tracht, maar doordat ik nu eenmaal met mijn fascinatie voor taal onevenredig veel in contact ben met de norm en die alleen al onbewust absorbeer. De norm interesseert me zelfs niet genoeg om er bewust tegenin te gaan.
(En zoals Lucas zegt: dat er een norm is, vind ik op zich wel wetenschappelijk interessant, maar wat de precieze inhoud van de norm is, interesseert me niet. Ik weet bijvoorbeeld niet precies hoe het zit met het los of aaneen schrijven van ‘ik ga ertegen in’, en ik heb ook niet de neiging om dat op te zoeken.)
Wat naar mijn smaak veel taalkundigen vergeten is dat er ook onder niet-taalkundigen eigenlijk niet zo heel veel mensen zijn die zich heel erg druk maken om de norm. Degenen die dat wel doen zijn een weliswaar luide maar daardoor nog niet heel grote minderheid. De meeste mensen zullen desgevraagd eventueel verklaren dat het allemaal heel belangrijk is, maar trekken zich er in het dagelijks leven ook niks van aan.
DirkJan zegt
Is maar een kleine minderheid geïnteresseerd in correct taalgebruik en de norm? Is dat onderzocht? Als ik alleen al kijk naar Twitter dan doen verreweg de meeste mensen hun uiterste best om correct te schrijven en te spellen. Zien ze een fout, dan corrigeren ze die en hebben ze daar de pest over in. Dat geldt ook voor kranten en tijdschriften (Neerlandistiek is een uitzondering door geen aperte fouten te corrigeren).
Het is ook helemaal niet onverstandig om naar een norm te streven, al is die subjectief. De norm geldt dan voor iedereen en ik vind het wenselijk om de norm bijvoorbeeld ook in wetenschappelijke artikelen terug te zien en niet dat teksten een anarchistisch allegaartje zijn van afwijkende vormen van taalgebruik. Dat zou ik niet alleen dom vinden, maar ook elitair en ondemocratisch.
Marc van Oostendorp zegt
Nee, bij mijn weten is dat niet onderzocht, maar mijn vermoeden is dat de opmerking ‘Als ik alleen al kijk naar Twitter dan doen verreweg de meeste mensen hun uiterste best om correct te schrijven en te spellen’ voortkomt uit een Twitter-bubbel. De manier om het te toetsen: tik ‘eens’ in als zoekterm op Twitter, en bekijk de eerste 100 tweets van de eerste honderd Twitteraars. (‘eens’ is een goed woord omdat de statistische verdeling van dat woord over verschillende soorten van schrijven vrij regelmatig is; een probleem is in dit geval is natuurlijk dat je nu alleen ‘correcte’ en formele vormen van ‘eens’ vindt, en niet ‘es’, enz.)
DirkJan zegt
Ik begrijp uw punt niet helemaal, maar zeker er zijn bewuste vormen van taaltrends zoals het schrijven van es voor eens. Maar ik heb het over alledaagse taalfouten (dt) waarvan ik beweer dat de meeste mensen die liever niet maken. Dat is wat ik waarneem.
U bent een uitzondering die taalfoutjes totaal niet interesseert in zijn stukken. En op zich kan u zich dat ook permitteren. Mensen vinden u een goede denker en schrijver en hebben begrip voor die kleine foutjes. Maar wij als mindere goden zijn juist wel streng voor onszelf en proberen taalfouten te vermijden. Dat ze toch voorkomen is wat anders en doet niets aan de intentie af.
Robert Chamalaun zegt
Wellicht aardig in dit verband: vorig jaar heb ik met collega’s een studie gedaan naar dt-fouten op Twitter bij homofone werkwoorden. De resultaten ervan hebben we gepubliceerd in Linguistics in the Netherlands (zie https://benjamins.com/catalog/avt.00008.sch).
DirkJan schrijft ‘Maar ik heb het over alledaagse taalfouten (dt) waarvan ik beweer dat de meeste mensen die liever niet maken. Dat is wat ik waarneem.’
We hebben professionele tweets en retweets verwijderd uit een corpus, zodat we alleen unieke tweets overhielden van gewone taalgebruikers. Wat wij zagen, was dat mensen met veel volgers minder dt-fouten maakten. De vraag is natuurlijk of zij minder fouten maken doordat ze veel volgers hebben (dus besteden ze meer aandacht aan hun taal), of zijn ze veel betere schrijvers (en maken ze daardoor minder dt-fouten) en leidt dat tot meer volgers? Beide verklaringen zijn volgens mij mogelijk.
Ook al is waar wat DirkJan schrijft, dan nog komen die dt-fouten voor. Dat we ze liever niet maken, impliceert dat we dus ook in staat zijn ze te herkennen als we zelf een tweet versturen. Dat is maar de vraag. Op dit moment ben ik bezig met een studie waarbij ik met eye-tracking probeer te onderzoeken of mensen die beroemde (of beruchte) dt-fouten in een tweet wel herkennen. Wordt vervolgd dus….
Peter-Arno Coppen zegt
Marc, je had me al bijna helemaal overtuigd, toen je de opmerking maakte dat er ook onder niet-taalkundigen eigenlijk niet zo heel veel mensen zijn die zich heel erg druk maken om de norm. Als het dus gaat om de vraag of taalkundigen zich nog veel minder druk om die norm maken, dan hebben we het over de vergelijking van twee kleine verzamelingen (‘niet zo heel veel’), waardoor de kans groter wordt dat we alleen niet-significante verschillen aantreffen. Het klinkt dus allemaal erg logisch, maar waar hebben we het over? Moeten we volgens Occam niet zeggen dat er geen verschillen zijn tenzij het tegendeel wordt aangetoond?
Marc van Oostendorp zegt
Het zou mij inderdaad niet verbazen als de verschillen in de praktijk klein zijn. Het is echter ook een kwestie van verwachtingen. Het algemene beeld van taalkundigen is dat zij zich enorm druk maken over taalfouten; ieder van ons heeft de ervaring dat sommige mensen in het begin alleen met enige schroom durven te praten omdat ze denken dat wij heel boos worden om al hun taalfouten. Het aantal mails aan de redactie van Neerlandistiek met een variatie op de frase ‘En dat voor een blad voor neerlandistiek!’ is niet te tellen. De verwachting is dus dat taalkundigen zich veel drukker maken dan niet-taalkundigen. Daarmee contrasteert de bestaande situatie. Dat moeten wij steeds weer uitleggen.
(Tegelijkertijd leeft dus bij sommige taalkundigen het beeld dat juist niet-taalkundigen zich de hele dag druk maken om spelfouten en dergelijke. Ook dat moet waarschijnlijk gecorrigeerd worden.)
Ton Harmsen zegt
Correct spellen, vervoegen en formuleren is geen kwestie van taalkunde maar van beschaving.
Marc van Oostendorp zegt
Net als je hoed afnemen, hand kussen, en reverences maken!
hvdevoor zegt
Drs. Seuren is blijkbaar niet alleen niet geïnteresseerd in correcte taal maar ook niet in correcte feiten. Er spreken 23 miljoen mensen Nederlands en geen 17 miljoen zoals hij schrijft.
Overigens doet een taalkundige die niet geïnteresseerd is in taalregels maar alleen in het systeem me denken aan een autoconstructeur die alleen in de werking van een motor geïnteresseerd is. Dat die ook nog ergens naar een exacte plaats toe kan rijden, interesseert hem blijkbaar niet.
Taalregels maken het bijvoorbeeld mogelijk dat ook nieuwkomers kunnen communiceren met mensen die het Nederlands al langer gebruiken. Of dat we in Noord en Zuid elkaar verstaan.
Lucas Seuren zegt
Ik herhaal uit het stuk: “Het is immers handig als we als gemeenschap op landelijk niveau helder met elkaar communiceren; we moeten elkaar kunnen begrijpen, of we nu uit Leeuwarden, Maastricht, of Amsterdam komen. Om dat te bereiken hebben we grammaticaregels en spellingsregels.” U wijst kortom op een punt wat er gewoon in staat.
Onder het kopje “regels” maak ik vervolgens het punt dat regels niet de motor zijn van taal. Taalkundigen zijn namelijk juist geïnteresseerd in de werking van de talige motor. Maar als in een bepaalde gemeenschap bepaald wordt dat motoren maximaal vier cilinders mogen hebben, en iemand bouwt een motor met zes cilinders, dan interesseert ons dat in eerste instantie niks, omdat het niets zegt over het functioneren van motors, alleen iets over die gemeenschap.
Taalregels zorgen er dan ook niet voor dat mensen een taal kunnen leren; het zou voor de duizenden talen waarvoor er geen regels zijn opgesteld lastig zijn als daardoor die talen niet te leren zijn. Los nog van het feit dat onze verre voorouders dan nooit taal zouden hebben kunnen verwerven.
En ik wil niet muggenziften, maar u begint over feiten: het is dr. Seuren. Bezwaarschriften tegen verstrekking van die titel mogen worden ingediend in Groningen.
msvandermeulen zegt
“Daarmee zijn taalregels voor taalkundigen niet interessant. Ze informeren ons niet over hoe taal eruit ziet.” Ik snap je punt, maar er helemaal mee eens ben ik het niet. Volgens mij kan bijvoorbeeld het ontstaan van regels iets zeggen over zaken als salience: wanneer komt een vorm vaak genoeg voor om er een regel voor te maken? Het kan bovendien iets zeggen over taalverandering, niet alleen qua effect, maar ook qua opkomst. Joop van der Horst speculeerde volgens mij ergens dat regelmakers sommige taalveranderingen in een vroeg stadium opmerkten. Ten slotte kan ook de ontwikkeling van regels denk ik wel degelijk inzicht geven in hoe taal gebruikt wordt. Sommige regels verdwijnen als een vorm te gebruikelijk wordt bijvoorbeeld. Nogmaals, het is denk ik niet precies wat je bedoelt met de uitspraak, maar die is me toch al te categorisch.
Lucas zegt
Ik snap hoe je regels als startpunt wilt nemen, maar de mate waarin regels inzicht geven in taalgebruik, zoals je beschrijft, is zuiver descriptief. En dan analyseer je ze niet langer als regels, maar als conventies; een soort descriptieve grammatica.
Waarbij je bovendien tegen een hoop problemen aanloopt: conventies hoeven niet vastgelegd te zijn en worden in regels, regels niet hoeven te gaan over conventies, en conventies die in strijd zijn met regels inherent niet in die regels staan.
Dat regelmakers veranderingen opmerken is niet zo gek, ze zijn namelijk bezig met denken in die regels en merken een afwijking eerder op. Net zoals afwijkingen van conversatienormen mij sneller opvallen, omdat ik me daar dagelijks mee bezig houdt. Dat betekent verder niet dat regels je inzicht bieden in taal, maar dat mensen die zich bezighouden met conventies, veranderingen in conventies sneller opmerken. Je leert op een bepaalde manier kijken naar de wereld om je heen.
Regels kunnen je dus nog totaal op het verkeerde been zetten ook. Ik wil dus nog wel verder gaan: regels bieden niet alleen geen inzicht, maar vaak ook nog een fout inzicht in taal.
Henk Wolf zegt
In deze discussie (en vergelijkbare) wordt ook begrijpelijkheid genoemd om voorschriften bestaansrecht te geven. Dat begrijpelijkheid in het dialectisch versnipperde Nederlands van de zeventiende eeuw een reden was om met regels in de verscheidenheid te snoeien snap ik nog wel, maar het begrip ‘Nederlands’ is nu al zo verengd tot varianten die dicht bij de standaardtaal staan dat ik me afvraag of begrijpelijkheid nog wel als bestaansgrond voor regels kan worden aangevoerd.
Als ik mensen vraag over welke ‘fouten’ ze zich druk maken, dan zijn dat meestal veelvoorkomende vormen als ”als’ na een vergrotende trap’, ‘het betrekkelijk voornaamwoord ‘die’ bij een onzijdige zelfstandignaamwoordgroep’, ‘een Gooise r’. Die komen veel te veel voor om de communicatie te kunnen verstoren. Juist daar waar de begrijpelijkheid in het geding zou kunnen komen is over het algemeen niks geregeld.
In streektalen is verscheidenheid normaal. De verschillen tussen de Friese dialecten zijn veel groter dan die tussen de varianten van het gesproken Standaardnederlands, maar ik heb niet de indruk dat de begrijpelijkheid in het geding is doordat de een ‘hinge’ en de ander ‘hong’ zegt, of de een ‘saterdei’ en de ander ‘sneon’. In wat mindere mate zie je diezelfde variatie op schrift zonder dat daar nou grote problemen met verstaanbaarheid uit voortkomen. Uit taalgebieden met een ruimere norm (zoals het Noorse) of met verschillende spellingnormen (zoals het Engelse en het Duitse) is me ook niet bekend dat daar nou zoveel misverstanden ontstaan.
indenvroolijkenhermeneut zegt
“een punt wat”???