Door Frank Willaert
‘Het klopt dat leerlingen niet langer geïnteresseerd zijn in Vondel en in spelling’, aldus een leerkracht Nederlands in De Standaard van 26 februari. De spelling kan hij nog redden dankzij een De Slimste Mens-achtig format; Vondel komt in zijn verdere verhaal niet meer voor. Hopeloos verouderd allicht, niet van deze tijd.
Niet van deze tijd? Vondel, die voor de waarheid opkwam wanneer het verstandig was te zwijgen? ’Dies roemt men hem voor wijs, die vinger op den mond leit. O kon ik ook die kunst…’ Vondel, die godsdienstfanatici en hun heilsstaat de wacht aanzei? ‘Wat meet gij u dan toe, o zotte leugen-preker! O gans verdwaald tiran! schijnheilig stof en slijk!’ Hoezo, niet van deze tijd?
En natuurlijk kan het geen kwaad om leerlingen met een leuke quiz de regels van de spelling bij te brengen. Maar mag het iets meer zijn? Een beetje inzicht in de redenen waarom onze maatschappij zoveel belang hecht aan een letter meer of minder? Wat uitleg wanneer en waarom we volgens vaste regels zijn gaan spellen? De vraag stellen of een gedigitaliseerde wereld hier op den duur geen verandering in zal brengen?
Zo kan een les over spelling ook aanleiding zijn tot reflectie over onze maatschappij, en over de rol van de spelling daarin. Kritisch leren denken, dat is toch wat ons onderwijs hoort te doen?
Zo’n onderwijs vraagt natuurlijk om goed geschoolde leerkrachten, die vanuit hun surplus aan kennis inspirerend les kunnen geven. Leraren die op eigen kompas kunnen varen, en daar ook het vertrouwen voor moeten krijgen. Want voor elke goede leraar geldt dat hij of zij eigenlijk zelf het programma is.
Wie op een bepaald ogenblik het geluk heeft ervaren gefascineerd te raken door scheikunde, geschiedenis of Nederlands, herinnert zich bijna altijd die onderwijzer, die leraar, die op een beslissend moment de poort openduwde – nee, niet naar de eigen leefwereld, maar naar wat nog onbekend was, en nieuw.
Rijk onderzoek
Daarom is de tanende aantrekkingskracht van de neerlandistiek ook zo erg. Want het helpt zeker niet, zoals soms te horen is, om te roepen dat elke leraar ook een leraar Nederlands is. De neerlandistiek is een vak met een rijke traditie én met allerlei pas ontgonnen territoria en onvermoede passerelles naar andere wetenschapsgebieden, de exacte wetenschappen zeker niet uitgezonderd (zie Freek Vandevelde in De Standaard van 28/02).
Laten de neerlandici zichzelf en de gemeenschap niet aanpraten dat hun vak in crisis is. Integendeel, het bloeit als nooit tevoren. Nog maar pas leverde de neerlandistiek een prachtige literatuurgeschiedenis in tien delen af. Van weinig talen is de zinsbouw grondiger beschreven dan van het Nederlands. Een zeer groot deel van de Nederlandse literatuur, van Hebban olla uogala tot heden, en heel veel onderzoek daaromheen, is gratis toegankelijk op de website van de Digitale Bibliotheek van Nederlandse Letteren.
Neerlandici en musicologen uit Noord en Zuid brachten in de Nederlandse Liederenbank ruim 175.000 Nederlandstalige liederen bijeen: wetenschappers, musici en belangstellenden doen er hun voordeel mee. Taalkundigen uit Nederland en Vlaanderen brachten onlangs nog een fascinerende atlas uit van de Nederlandse taal. En computerlinguïsten weten boodschappen van pedofielen op te vissen uit een oceaan van chatberichten.
Mijn eigen medewerkers verrasten me bij mijn afscheid met een ondertussen bekroonde en voor iedereen toegankelijke MOOC over onze middeleeuwse letterkunde. De Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letteren bericht op haar website onophoudelijk over alles wat er gebeurt rond de door haar samengestelde literaire canon. En zo kan ik nog even doorgaan. Hoezo, crisis?
Arm onderwijs
Maar al dat moois moet ook zijn weg vinden naar het publiek. En vooral: vertaald worden naar het onderwijs! En daar ligt wel wat werk op de plank.
Zo verbaast en verontrust het mij dat nagenoeg niemand van mijn collega’s die in de taal- of letterkunde werkzaam zijn, betrokken blijkt te zijn of zelfs maar op de hoogte is van de nieuwe leerplannen Nederlands. Ook moeten de geesteswetenschappers bevrijd worden van de enkel door financieringsregels ingegeven obsessie dat het schrijven van Engelstalige A1-artikelen het hoogste is waarnaar ze kunnen streven.
Er moet dringend veel meer overleg en samenwerking komen tussen taal- en letterkundigen, vakdidactici en – vooral – leraren. En wie in het onderwijs staat, moet de kans krijgen om zeer geregeld bijscholingen te volgen, niet alleen in de didactiek en nog minder in de finesses van de bureaucratie, maar vooral in de evoluties van zijn of haar vak. Leraren die wensen te doctoreren, moeten daar faciliteiten voor krijgen: zij kunnen een geest van onderzoek doen waaien binnen de schoolmuren.
En voor die bestuurders die menen dat dat allemaal niet zo nodig is en dat we het met wat Engels ook wel zullen rooien? Speciaal voor hen laten we nog één keer Vondel aan het woord: ‘Onduitse pleiters zwijgt, gij hebt uw taal vergeten. Gaat, haalt uw moeders tong en kakelt dan in’t hof.’
Dit stuk verscheen vandaag op RektoVerso.
Frans Daems zegt
Helemaal eens met het betoog van Frank Willaert. Op één punt zou ik nog wat willen toevoegen. In zekere zin kun je wel degelijk zeggen dat elke leraar ook een leraar Nederlands is, of althans zou kunnen of moeten zijn, iets wat vaak meer een vrome wens dan werkelijkheid is. Dat betekent dat hij/zij taalondersteunend en taalontwikkelend tewerk kan gaan in zijn/haar zaakvak. Dat zou complementair moeten zijn bij wat de leraar Nederlands al aan taalvaardigheidsontwikkeling doet, en kan beslist niet in de plaats daarvan komen, zoals Lieven Boeve (de directeur-generaal van Katholiek Onderwijs Vlaanderen) ten onrechte denkt en daarom meent dat Nederlands het dan gerust met een uur minder kan doen. Bovendien betreft het slechts één aspect van het vak Nederlands, namelijk taalbeheersing, en helemaal niet de componenten (studie van) taal en literatuur.
Jan Uyttendaele zegt
Inderdaad, de neerlandistiek is helemaal niet in crisis. Maar voor het beroep van leraar, de opleiding tot leraar Nederlands en het schoolvak Nederlands ligt dat wel even anders, zoals Frank Willaert terecht opmerkt. Waar blijft dat overleg en die samenwerking tussen taal- en letterkundigen, vakdidactici en – vooral – leraren? Wie neemt daarvoor de nodige initiatieven?
Georges Dhollander zegt
Als Olla vugala hebban nestas begunna ignace ic enda du de eerste zin is die in het Nederlands bekend is , vraag ik me af wat de mensen er voor spraken. Wat heeft hen aangezet die ommezwaai te maken. Zo gebruikten ze ook voor het eerst Arabische cijfers om via een positiesysteem oneindig grote getallen te kunnen schrijven. Hoever ging men voor het gebruik van dit nieuw getallensysteem? In onze huidige taal moeten we toch woorden vinden die verwijzen naar hun ontstaan. Zo bedacht ik dat het woordje LICHAAM zou bestaan uit LIJK en zijn omhulsel HAAM, Ook OOIEVAAR gaat terug naar een vogel die bij het ontstaan van de taal geleek op een OOI, een vrouwelijk schaap dat plots ging vliegen. Vandaar OOIEVAAR. Onze taal is onnoemelijk rijk aan begrippen die terug te vinden zijn. Alleen denken we er niet aan. Zoek je mee onze taal opnieuw te ontdekken.