Door Gabriël van Rosmalen
Deze maand is een onderzoekscommissie van de Koninklijke Nederlandse Akademie der Wetenschappen gelanceerd om een advies uit te brengen over de toekomst van de universitaire opleidingen Nederlandse Taal en Cultuur. Zoals alom bekend, is de studie de afgelopen jaren in rap tempo ernstig impopulair geworden. Zo impopulair dat de VU vorige maand als eerste universiteit heeft besloten de stekker uit hun bacheloropleiding te trekken. Met slechts vijf nieuwe studenten in 2018 was het financieel niet meer te bolwerken. Nu is de tienkoppige commissie, op verzoek van Minister Van Engelshoven, aan zet om met een advies voor de toekomst te komen. Tien gepromoveerden, waaronder maar liefst zeven professoren, gaan zich verplaatsen in het hoofd van de gemiddelde achttienjarige zesdeklasser. Een delicaat proces, waarbij ik de knappe koppen vooral op het hart wil drukken om het gesprek mét de scholieren niet te vergeten.
Gisteren had ik namelijk zo’n gesprek op mijn voormalige middelbare school. Elk jaar wordt daar een avond georganiseerd waarbij scholieren vragen kunnen stellen aan oud-leerlingen over hun studie en het studentenleven. Bij mij konden ze terecht als ze meer wilden weten over de studies Rechten of Nederlands. Alhoewel het me niet verraste, schrok ik toch toen bleek dat geen enkele scholier ook maar de minste interesse had om Nederlands te gaan studeren. ‘Mijn’ scholieren waren vooral geïnteresseerd in de hoeveelheid contacturen bij Rechten en hoe het was om uit huis te gaan. De ouders zaten er wat beteuterd naast.
Vooraf had ik besloten een lans te breken voor Nederlands door te vertellen dat het veel meer behelst dan drie jaar lang begrijpend lezen. Door het eindexamen is dat soms de verwachting. Ik vroeg de scholieren wie het Kinderwetje van Van Houten uit 1874 kende. De vingers gingen omhoog en een jongen wist me met terechte trots te vertellen dat de jurist Van Houten hiermee probeerde een einde aan de kinderarbeid te maken. Vervolgens vroeg ik wie Fabriekskinderen van de schrijver J.J. Cremer uit 1863 kende. Een moeder stak aarzelend haar vinger op.
Deze maatschappijkritische novelle is geschreven als literair pleidooi voor de afschaffing van kinderarbeid. Cremer geeft hiermee een gezicht aan kinderarbeid: Evert, Sander en Saartje komen tot leven. Daarmee slaagt hij erin om een maatschappelijk vraagstuk een menselijk gezicht te geven. Literatuur wordt ingezet om een probleem toegankelijk te maken en te humaniseren. Met Cremer voorop, wordt de roep van de samenleving voor verandering in wetgeving groter en groter. Pas dan is jurist Van Houten aan de beurt…
‘’Maar dat is dan toch eigenlijk hetzelfde als wat Multatuli deed?’’ Ik juich vanbinnen en vraag de scholiere waarom. Ze legt uit dat Multatuli door zijn beeldende vertelwijze erin slaagde de koloniale misstanden in Nederlands-Indië op de kaart te zetten. Ik had het niet beter kunnen opschrijven. Langzaam komen de scholieren met meer voorbeelden. Iemand vertelt over Anja Meulenbelt en dat ze geleerd hebben hoe zij een rol had als gezicht van de tweede feministische golf en weer een ander vraagt zich af of ook Bob Dylan met zijn songteksten een bepaalde ontwikkeling beschrijft.
Tot slot vraag ik hoe ze nu aankijken tegen de studie Nederlands. Zo snel zijn ze niet overgehaald, maar wel verrast dat begrijpend lezen en grammatica geenszins deel uitmaken van het curriculum. “Wel leuker op deze manier” merkt iemand op.
Ik raad de commissie aan zich niet blind te staren op het hervormen van de studie Nederlands. Deze is namelijk uitdagend en leerzaam. Ik heb de Nederlandse geschiedenis door de ogen van schrijvers leren kennen en begrijp hoe literatuur een maatschappelijke verandering kan starten. Beter richten de doctoren zich op de middelbare school. En vooral, op de scholieren. Ik weet hoe graag professoren hun informatie uit boeken halen, maar ze zullen het gesprek aan moeten gaan en ervaren dat enthousiasme wel degelijk aanwezig is. Dat dit enthousiasme vervolgens niet leidt tot aanmeldingen voor de studie, daar ligt het daadwerkelijke probleem. Een advies zou dan wellicht zijn dat het systeem op school op de schop moet… Maar eerst, het gesprek!
Els Stronks zegt
Als een van die professoren kan ik verzekeren dat dat gesprek met de scholieren al gaande is. Ik maak zelf met een aantal anderen sinds enkele jaren LiltLab (http://litlab.nl). Daarmee kunnen scholieren onderzoek leren doen naar de Nederlandse literatuur, en zien wat de studie Nederlands onder meer inhoudt. We hebben veel contact met middelbare schooldocenten en hun leerlingen, want zo’n onderwijsplatform kun je alleen samen ontwikkelen.
Bas Jongenelen zegt
Vergeet ook niet havisten te wijzen op een studie Nederlands op het HBO. Nederlands studeren kan ook daar. De berichtgeving over ‘Nederlands studeren’ is wel heel erg gericht op de universiteiten, terwijl er ook een tekort aan tweedegraads docenten Nederlands is. Er moet immers ook Nederlands gegeven worden op het VMBO en het MBO. Overigens zijn ook VWO’ers van harte welkom op het HBO (lees https://elegast.wordpress.com/2019/03/20/studente-veerle-dirksen/).
Els Stronks zegt
Mee eens, en ter aanvulling: de proeven op LItLab.nl zijn er ook voor havisten, de leesclubs voor vmbo-havo-vwo.
Bas Jongenelen zegt
Ik weet dat je het ermee eens bent, het was ook niet als terechtwijzing bedoeld of als persoonlijke aanval. Ik snap ook heel goed dat de universiteiten vooral naar zichzelf kijken (zo werkt dat met groepen, daarom zijn de meeste groepen homogeen). Maar ik zou het mooi vinden dat als er een actieplan komt, dat dan ook de hogescholen daarbij betrokken worden. De desinteresse in het schoolvak en de studie Nederlands is een breed maatschappelijk probleem, de strijd daartegen moet op diverse fronten gestreden worden en zal bovendien lang duren.
Berthold van Maris zegt
Heel goed!
Jos W. Lemaier zegt
En nu na ruim 2 jaar ben ik wel benieuwd wat er allemaal van terecht is gekomen. Kan mij niet herinneren dat ik verleidelijke nieuwe strategieën heb vernomen uit de media. Ongetwijfeld kan een van de voorgaande reageerders mij bijpraten.