Door Marten van der Meulen
Er wordt dezer dagen flink wat gezegd over de neerlandistiek, de studie en het schoolvak Nederlands. Van het weekend las ik een vraaggesprek over deze materie in de NRC. Ik verbaasde me daarbij nogal over de uitspraken van Christiaan Weijts, die vind dat de studie op de schop moet. Hij baseert deze mening op zijn eigen ervaringen in de jaren ’90 (meer dan 20 jaar geleden). Ook hij maakt bovendien de fout (dat gebeurt ergerniswekkend vaak) de studie Nederlands gelijk te stellen aan het bestuderen van literatuur. Zijn opvattingen (althans in het stuk) lijken overeen te komen met een breder sentiment: de studie Nederlands is literatuur en de studie Nederlands is achterhaald. Beide stellingen zijn onzin, maar ja, zoals bij zoveel onderwerpen doet vrijwel niemand de minste moeite om te kijken hoe het echt zit. Nu wil het geval dat ik momenteel een vak aan de tweedejaars Nederlands van de Radboud Universiteit dat precies daarover gaat: kijken wat er gebeurt.
Kwantitatieve methoden
Het vak dat ik geef heet Kwantitatieve Methoden in de Neerlandistiek. De naam zegt het al: het is een methodevak waarbij we verschillende kwantitatieve manieren behandelen om met data om te gaan. In het volgende blok gaat het over experimenteel onderzoek, in dit blok van zeven weken gaat het over de corpusmethode. Die methode is heel simpel: je neemt een hoeveelheid teksten en die analyseer je. Cruciaal is dat je in principe meer dan één tekst neemt, en dat je methode dus kwantitatief is.
Dit is natuurlijk een grove versimpeling. Je moet over heel veel dingen nadenken, zoals welke teksten je neemt (alle liedjes van Famke Louise, of alle grammaticale taaladviezen in de 20e eeuw), over representativiteit (is de data een goede afspiegeling van het geheel), over balans en sampling, over het afstemmen van je onderzoeksvraag op je data. Dit zijn allemaal zaken waar we het over hebben in mijn vak. Daarnaast hebben we het over analysemethoden als collocatie, colligatie, keyword analysis en verschillende toetsen om hiermee om te gaan. Er is veel meer over te zeggen, en dat doet bijvoorbeeld Tony McEnery in toegankelijke filmpjes hier.
Kijken wat er gebeurt
De lol aan deze methode is dat je haar kan toepassen op allerlei gebieden binnen de neerlandistiek, en dat mensen dat ook doen. Je kunt bijvoorbeeld de argumentatie en taalkundige eigenschappen bij Nederlandse politici bekijken (zoals in dit proefschrift van Maarten van Leeuwen werd gedaan). Je kunt ook kijken naar puur taalkundige zaken, zoals naar de constructie ‘moest het niet lukken dan dan belt de maar efkes’ (dat deed Ronny Boogaart hier). En in de literatuur kan een kwantitatieve ook interessant zijn, als je bijvoorbeeld wil kijken naar representatie in romans (zoals in dit prijswinnende artikel werd gedaan). Natuurlijk kan ik het ook niet laten om eigen onderzoek te promoten, bijvoorbeeld over als en dan (zie hier) of heel en hele (zie hier). Al deze aanpakken hebben twee dingen gemeen: tellen en kijken wat er daadwerkelijk gebeurt.
Al deze voorbeelden werden genoemd in mijn vak: het zijn allemaal recente en relevante onderzoeken. Ik probeer corpusmethoden ook te koppelen aan andere actuele ontwikkelingen. Daarbij laat ik bijvoorbeeld zien hoe vaak mensen maar wat roepen zonder dat ze echt kijken naar wat er gebeurt. Een voorbeeld hiervan is de vermeende verengelsing van de Nederlandse taal. Ik laat zien dat je dat soort gevoelens (‘o nee we verengelsen!’) niet zomaar moet aannemen, maar dat je moet proberen ze te testen. Samen denken we na over hoe je verengelsing bestudeert (wat is eigenlijk Engelse invloed), wat de waarde is van type- en token-onderzoek (dwz hoeveel verschillende Engelse woorden staan er in het woordenboek tegenover hoe vaak die nou echt voorkomen), en hoe je kritisch kunt kijken naar uitspraken over de verengelsing.
Meer dan inhoud
Ik kan niet voor alle vakken spreken, of voor alle opleidingen Nederlands, maar volgens mij is dit vak een goed voorbeeld van hoe de studie Nederlands wel degelijk relevant is. Dat wordt nog versterkt door het aanleren van allerlei andere academische vaardigheden, zoals het geven van een pitch, het opstellen van goede vragen, literatuur zoeken, strategisch lezen en vooral leren afbakenen en afkaderen. Zoals ik laatst ook schreef vind ik het leuk om studenten daarbij een beetje te prikkelen. Studenten vinden dat niet zo erg, en lijken het vak überhaupt interessant te vinden.
Het probleem is echter dat ik nog zo’n leuk en relevant vak kan geven, maar dat dit geen student zal trekken. Potentiële studenten weten namelijk helemaal niet dat dit bestaat. Dat komt, zoals Marc van Oostendorp zeer terecht schrijft, door de inrichting van het schoolvak Nederlands en door de beeldvorming. Helaas versterken schrijvers als Weijts juist die beeldvorming. Je zou willen dat hij en mensen als hij zich eerst eens gingen verdiepen in hoe de studie nu eigenlijk in elkaar zat. Het is precies zoals ik mijn studenten voorhoud: kijk nou eerst eens wat er echt gebeurt, en doe daarna uitspraken over hoe het zit. Ook dit stuk probeert daaraan bij te dragen. Het beeld van de studie Nederlands moet veranderen om meer studenten te trekken, en dat begint bij laten zien hoe het er daadwerkelijk aan toe gaat.
Dit stuk verscheen eerder op het blog van Marten van der Meulen.
Lucas Seuren zegt
“De lol aan deze methode is dat je haar kan toepassen op allerlei gebieden binnen de neerlandistiek”
En ook niet onbelangijk: ook buiten de Neerlandistiek.
Ik herken dit verder extreem; al ken ik ook mensen die denken dat je geen Nederlands moet studeren want “je spreekt toch al vloeiend Nederlands”…
msvandermeulen zegt
Helemaal gelijk, ook ver buiten de Neerlandistiek. Ik probeerde me in te houden, maar in principe sta ik ‘kijken wat er gebeurt’ als methode voor in ieder segment van de samenleving. Dank voor de voorzet.
En inderdaad, qua beeldvorming is er ook nog wel wat te doen wat betreft dit soort studies (taalwetenschapper ‘hoeveel talen spreek je’), maar dat is ook onderdeel van een bredere uitdaging wat betreft wetenschapscommunicatie.