Jeugdverhalen over Joden (32)
Door Ewoud Sanders
Herkomst en drukgeschiedenis
De oorspronkelijke, Duitse versie van Thirza is volgens WorldCat geschreven door Hermann Ball uit Elberfeld. Waarschijnlijk is dit een pseudoniem, want over Ball is verder niets te vinden. Thirza, oder die Anziehungskraft des Kreuzes verscheen in 1840 in Berlijn en was meteen een internationale bestseller:
Jaar | Taal | Titel | Herdrukken in o.a. |
1840 | Duits | Thirza, oder die Anziehungskraft des Kreuzes | 1841, 1880, 1905, 1910 |
1841 | Frans | Thirza, ou l’attraction de la croix | 1842, 1847, 1862 |
1842 | Engels | Thirza, or the attractive power of the cross | 1843, 1877, 1881, 2012 |
1843 | Noors | Thirza, eller Korsets tiltrækkende Kraft | |
1844 | Welsh | Thirza, neu, ddylanwad grymmus y groes |
De Nederlandse vertaling, Thirza, of de aantrekkingskracht van het Kruis, beleefde tussen 1841 en 1931 twaalf drukken bij twee uitgevers: M. Wijt & Zonen in Rotterdam en J.M. Bredée in Rotterdam. Bij Wijt & Zonen verscheen Thirza in de reeks ‘Kleine stukjes’ van het Nederlandsch Zendeling Genootschap, het eerste volledig Nederlandse zendingsgenootschap.
In de samenvatting is geciteerd uit de tiende druk, uit 1912. Bij de elfde druk bedroeg de oplage 8000 exemplaren; bij de twaalfde waren dit er 7000. Volgens de titelpagina van de twaalfde druk waren er toen in totaal 104.000 exemplaren van Thirza verkocht – wat het een van de meest succesvolle jeugdverhalen over jodenbekering maakt.
Samenvatting
Op een zondag kort voor Pasen valt een jonge vrouw, gehuld in een sluier en verstopt achter een pilaar, tijdens een kerkdienst met een ‘doordringende gil’ in katzwijm. De vrome predikantsvrouw ontfermt zich over haar. Een ‘oplettende beschouwing van haar gelaatstrekken’ leert de predikantsvrouw dat de flauwgevallen vrouw ‘een dochter Israëls’ is. Het blijkt om ‘Thirza S.’ te gaan, het enige kind van de rijkste bankier van een nabijgelegen, Duitse handelsstad.
Op aandringen van de predikantsvrouw vertelt Thirza haar levensverhaal. Hoewel haar vader een ‘bijzonder streng Israëliet’ is, die ‘helaas den hevigsten haat tegen Jezus en tegen het Christelijk geloof koestert’, mocht Thirza als kind enige tijd een christelijke school bezoeken. Daar las ze in het Nieuwe Testament en leerde ze over Jezus. Andere scholen volgden en van haar vader leerde Thirza de joodse gebruiken, maar die lieten ‘haar hart koud’.
Vijf maanden eerder was haar moeder overleden, zo vervolgt Thirza. Toen herinnerde zij zich opeens een Bijbelcitaat uit haar lagere schooltijd: ‘Komt allen tot Mij, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u ruste geven’ (Matteüs 11:28). Thirza had dit citaat teruggevonden in de bijbel die zij, in het geheim, uit de kamer van hun christelijke dienstmeisje had gepakt. Zij had de bijbel zorgvuldig verstopt, was blijven doorlezen en had in het Oude Testament onder meer Jesaja 53 bestudeerd. ‘Het werd mij al spoedig een ontwijfelbare zaak, dat Jezus de beloofde Verlosser, de Koning Israëls, is.’
Vervolgens was Thirza enkele malen naar deze kerk gekomen om ‘in ’t geheim eens een Christelijke godsdienstoefening’ bij te wonen. Toen zij de dominee had horen zeggen ‘Zijn bloed kome over ons, en over onze kinderen’ (Matteüs 27:25), was het haar te veel geworden. ‘Gij weet wel, mevrouw!’, zegt Thirza tegen de predikantsvrouw, ‘hoe groot de verblindheid van mijn arm volk is, en welk een haat en afschuw ons tegen Jezus en het geloof der Christenen ingeprent wordt.’
De predikantsvrouw is diep geroerd door Thirza’s verhaal. De predikant praat ‘een rijk gezegend uur’ met de jonge vrouw en ‘de troost des Evangelies drupte als balsem in de brandende wonden van haar hart.’
Mede op aandringen van de predikant en diens vrouw besluit Thirza om nog diezelfde avond uit te komen voor haar nieuwe geloof, indachtig de woorden van Jezus: ‘Wie vader of moeder lief heeft boven Mij, is Mijns niet waardig’ (Matteüs 10:37).
Als Thirza’s vader aan tafel merkt hoe bedrukt zijn dochter is, zegent hij haar met de woorden: ‘De Heere vervulle al uw begeerten.’ Thirza antwoordt, terwijl zij voor haar vader knielt: ‘Amen! om Jezus Christus’ wil!’
‘Het woord was gezegd. De Israëliet kromp ineen, als had een vergiftig [sic, ES] dier hem gestoken. Zijn oogen, zoo even nog de heldere spiegel van een teer bezorgd, vroom zegenend vaderhart, verstijfden van ontzetting, schrik en afschuw, en rolden wild, vol vuur van toorn en woede.’
Thirza omklemt haar vaders knieën, beeft over haar hele lichaam maar voelt tegelijk ‘de levendige nabijheid van haar Heere’. Haar vader vervloekt Jezus (‘Vervloekt zij die naam; hij worde uitgedelgd, voor altijd en eeuwiglijk, en verrotte de tong, welke hem uitgesproken heeft’) en hij vervloekt zijn dochter: ‘Ik heb geen dochter meer! Die afvallige is uit mijn hart gescheurd! Weg met u, gij vervloekte! gij moet mij niet meer onder de oogen komen, tot gij den Nazarener vloekt!’
Vader stoot Thirza ‘met hevig geweld’ van zich af en stormt de kamer uit. Thirza valt flauw maar ‘de liefde Gods door den Heiligen Geest werd rijkelijk uitgestort in haar hart. Zij genoot de zaligheid der liefde van Jezus, en als een verkwikkende balsem drupte in de brandende wonden van haar hart troost uit Zijn bitter lijden’.
Ruim een week wil haar vader haar niet zien. Thirza bezoekt dagelijks de predikant en diens vrouw. Samen bidden ze en lezen zij in de Bijbel. De predikant ‘vermaant’ haar om God te smeken om de bekering van haar vader, ‘op hope tegen hope’. Vanaf nu bezoekt Thirza de kerkdiensten ‘vrij en openbaar’.
Ondertussen beleeft haar vader moeilijke dagen. ‘De dood zijner gade had hem zwaar getroffen, maar onvergelijkelijk veel zwaarder was dit ééne woord [namelijk, de naam Jezus; ES] uit den mond zijner dochter.’
Vader wordt ernstig ziek en ligt wekenlang op bed. Eerst wil hij zich niet door zijn dochter laten verzorgen, maar uiteindelijk stemt hij daar toch in toe.
Vader is diep onder de indruk van Thirza’s ‘gelijkmatige liefde en volhardende trouw’. Eerder was zij een ‘vertroeteld kind van rijke ouders (…) uiterst gevoelig en lichtgeraakt’. ‘Het denkbeeld “mijn dochter een Christin”, wondde hem als een scherpe pijl en toch, hij kon het zich niet verhelen, dat er verband bestond tusschen deze verandering in Thirza’s gedrag en haar geloofsverandering. (…) Hij gevoelde het steeds meer, dat zijn stijfhoofdige haat tegen het Christendom zwakker werd door de kracht der liefde, die uit al het doen en laten zijner dochter hem omringde.’
Als vader slaapt, zoekt Thirza vertroosting in de Bijbel. Ook krijgt zij dagelijks een brief van de predikantsvrouw. Op zijn verzoek gaat Thirza haar vader voorlezen uit de Bijbel. Ook leest zij hem voor uit de brieven van de predikantsvrouw. Soms leidt dit tot discussie, bijvoorbeeld na lezing van Jesaja 53. ‘Hij wilde toen met de gewone tegenwerpingen en Schriftverdraaiingen der Rabbijnen de waarheid van haar geloof bestrijden’, maar het lukt vader niet om zijn ‘argelooze, onbevooroordeelde’ Thirza te overtuigen.
{BIJSCHRIFT:} Eerst is vader blij als hij Thirza aan zijn ziekbed ziet. ‘Maar ach, de Jood verkreeg over den vader de overhand. De ingewortelde haat tegen den Heilige God, die als een vreeslijke vloek op het gevallen Israël rust, verstikte zijn zoo krachtig opgewekte teederheid.’ Later laat vader zich toch door Thirza voorlezen uit de Bijbel. Illustratie door Cornelis Koppenol.
Als Thirza de tekst ‘Het bloed van Jezus Christus, Gods Zoon, reinigt ons van alle zonden’ (1 Johannes 1:7) voorleest, is vader extra geroerd. ‘Dat woord heb ik uit den mond uwer stervende moeder gehoord; het waren haar laatste woorden’, bekent hij. Moeder had ze vaak van Thirza gehoord, toen ze nog op de lagere school zat, en ze sindsdien in haar hart gedragen. ‘Dus van daar, van die school komt de vloek over mijn huis? Had ik dit slechts kunnen vermoeden!’, verzucht vader. ‘Zeg liever de zegen, vader!’ antwoordt Thirza.
Nog één keer komt het tot een crisis, als Thirza rechtstreeks aan haar vader vraagt: ‘Lieve vader! gij gelooft ook in Jezus, den Gekruiste?’ De ‘Pharizeesche eigengerechtigheid’ van de bankier speelt op. ‘Deze vraag viel in zijn gemoed als een vonk in een kruitkamer. Er volgde dadelijk een verschriklijke uitbarsting van zijn hevig ontroerd en geprikkeld gemoed. Heftig rukte hij zich uit de armen van zijn dochter los; stiet haar onstuimig van zich; greep het blad, waarbij de Bijbel openlag, met razende woede, scheurde het er uit; slingerde het boek in een hoek.’
Vader wil nogmaals Jezus vervloeken, maar voor hij zijn vloek kan afmaken ‘zonk hij ter aarde, als had een wrekende bliksem Gods hem getroffen’. Thirza valt flauw – voor de vierde keer in dit verhaal – omdat zij vreest dat haar bekering tot de dood van haar vader heeft geleid.
Maar vader komt bij en nadat Thirza hem ervan heeft overtuigd dat er ook voor hem nog genade is, komt hij tot inzicht. ‘Nu was de slagboom opgeheven. De vader was een ootmoedig, om genade smeekend, zondaar, die in het bloed van het Genade Verbond verzoening zocht.’
Vanaf dat moment krijgen Thirza en haar vader dagelijks bezoek van de dominee. ‘Zij werden daardoor krachtig gesterkt in hun geloof, en vooral verkreeg de oude vader, door het zoeken in de Heilige Schrift, en in ’t bijzonder door het lezen van het Oude Testament bij het licht van het Nieuwe, een groot en nooit gekend genot, een krachtige geloofsversterking.’
Enkele weken later worden Thirza en haar vader onder grote belangstelling gedoopt, want ook vader wil zijn nieuwe geloof openlijk belijden. ‘Zij wandelden in den Heere als levende getuigen der kracht van het Woord des Kruises.’
Doelgroep en receptie
De Christelijke Familiekring beval de negende druk van Thirza in 1907 aan voor ‘knapen en meisjes van 13 jaar’. De tiende druk werd in 1912 door hetzelfde tijdschrift aanbevolen ‘voor kinderen van ongeveer 14 jaar, hoewel het naar stijl en woordkeus (…) meer op volwassenen dan op kinderen berekend is’. Onze hervormde zondagsschool achtte de twaalfde druk, die in 1931 verscheen, geschikt voor meisjes van twaalf tot zestien jaar. Volgens uitgeverij J.M. Bredée was de twaalfde druk bestemd kinderen van acht tot twaalf jaar.
Van Thirza, of de aantrekkingskracht van het Kruis zijn negen besprekingen aangetroffen. De Gereformeerde Kerk-bode in Zuid Afrika noemde Thirza in 1854 een ‘zeer belangwekkend verhaal van de bekeering eener jonge Jodin’. ‘Het stelt den lezer op eene aandoenlijke wijze voor, het diep ingeworteld vooroordeel van den Jood tegen den Christen als ook den hevigen strijd welke door hem doorgestaan moet worden, voor dat hij den Nazarener als den Messias wil erkennen.’
De boekbeoordelingscommissie van de Gereformeerde Zondagsschoolvereniging Jachin oordeelde in 1907, over de negende druk, dat de ‘heerlijke verandering’ in het ‘gezin uit het Oude Bondsvolk’ op ‘aandoenlijke wijze’ was verteld. ‘Taal en stijl zijn goed verzorgd. (…) De verhaaltrant is eenvoudig en treffend. (…) Nadruk wordt er op gelegd, hoe Thirza haar vader treft door haar wandel, door haar zelfopoffering en teedere genegenheid, niettegenstaande zij door hem is vervloekt. Zij versiert haar geloof met goede werken. We vinden hier niets van het overdrevene, dat dikwijls zulke boekjes ontsiert; ’t is alles naar het leven geteekend. (…) ’t Is ons geen wonder, dat dit werkje reeds een negenden druk beleeft. Wij bevelen het van harte aan. Mild worde het verspreid en velen zij het ten zegen.’
‘Dit boekje geeft kostelijke kinderlectuur’, oordeelde De Christelijke Familiekring in 1907. ‘In keurige taal en stijl weet de schrijver (…) onze belangstelling gevangen te houden. Met de grootste kracht en natuurlijkheid wordt ons de inwendige verandering der beide hoofdpersonen geteekend. (…) Nergens is eenige matheid. In warmen toon, zonder ooit in den preektrant te vervallen, gaat de schrijver als in eenen adem door en maakt het ons niet mogelijk het boekje ter zijde te leggen, voor we het einde weten. (…) Wij kunnen het boekje met warmte aanbevelen.’
‘Van dit verhaal lazen wij veertig jaar geleden den 1en druk’, schreef de recensent van De Zeeuw in 1907. ‘Een onaanzienlijk boekje, grove druk, zonder plaatjes, dan alleen een stempelplaatje op een smaakloos titelblad (…). Een boekje van buiten heelemaal niet aantrekkelijk, doch wat den inhoud aangaat overweldigend mooi, zoodat de indruk er van, nu veertig jaren later, nog niet geheel is teloor gegaan. Het is de (ware) geschiedenis van een Joodsch meisje die haar Heer vond, en ’t middel werd ook voor haar vader. Dit boekje wordt thans in nieuw gewaad en met fraaie plaatjes aan een volgend jong geslacht aangeboden.’ De Zeeuwsche kerkbode noemde Thirza in 1912 een ‘kostelijk boekje’. ‘In onze dagen van opwaking [sic] op het gebied der Heidenzending’, aldus De Christelijke Familiekring in 1912, naar aanleiding van het verschijnen van de tiende druk, ‘mag de ijver voor de Jodenzending wel wat aangevuurd worden. Daartoe kan dit boekje medewerken.’
Onze hervormde zondagsschool, tot slot, noemde de twaalfde druk in 1931 ‘een aangrijpend verhaal! (…) Een mooi meisjesboek, waaruit ze leeren kunnen niet de joden te verachten, maar voor hen te bidden, opdat er meerderen tot de volgelingen van Jezus mogen worden toegebracht. Warm aanbevolen.’
Rietje van Vliet zegt
Treurig verhaal!
De auteursnaam Hermann Ball is overigens geen pseudoniem. Hij leefde 1804-1860, was luthers predikant. Eerst in Wülfrath (Noord-Rijn Westfalen) en vanaf 1838 in Elberfeld.