Cultuur wordt niet alleen verticaal of genetisch verspreid, maar ook horizontaal of in contact. ‘Gòh, zou het?’ kan men sarcastisch denken. Nou, ja, ik denk van wel, maar niet elke onderzoeker houdt dit idee in het achterhoofd. Neem nou mensen die zich bezighouden met Indo-Europese culturen, en dan voornamelijk de vergelijkende tak. Deze mensen houden zich met een zeer interessant idee bezig. Veel talen in Europa en Azië lijken veel op elkaar. Kijk bijvoorbeeld eens naar het Nederlandse woordje ‘vader’. Lijkt toch erg op het Engelse father, het Duitse Vater, en het Saksische våder. Ja duh, dat zijn talen die zó dicht bij elkaar in de buurt liggen, wat had je anders verwacht? Maar hetzelfde fenomeen zien we ook op wat meer afstand, bijvoorbeeld het Spaanse padre, het Oudgriekse patēr, of, een echt grote sprong, het Sanskrit pitṛ.
Deze woorden lijken allemaal zo op elkaar, omdat ze een gemeenschappelijke oorsprong hebben. Het ligt er een beetje aan wie je het vraagt, maar een aantal duizend jaar geleden was er een bevolkingsgroep óf op de Russische steppe tussen de Zwarte en Kaspische Zee, óf in het tegenwoordige Turkije. Deze groep was waarschijnlijk nomadisch en ze waren berucht om hun getemde paarden. Op een gegeven moment zijn delen van deze bevolkingsgroep gaan emigreren naar andere delen van Azië en Europa. Ooit sprak deze groep een gemeenschappelijke taal, maar, anders dan de meeste taalpuristen denken, hebben talen de neiging om in de loop van de tijd te veranderen. Zo ook het Nederlands. Het Nederlandse woord ‘vader’ was ooit *ph2tēr in het zogenaamde Proto-Indo-Europees, de gemeenschappelijke taal van die vroegere bevolkingsgroep. Wel jammer dat het Nederlands van nu zo verwaterd is ten opzichte van het Proto-Indo-Europees, hè taalpuristen? *h1eǵHom sṃ-gwerəma (daar ben ik het mee eens).
Naast dat mensen die zich met Proto-Indo-Europees bezig houden het leuk vinden om taalpuristen te pesten, willen ze ook graag meer weten over deze zogenaamde Proto-Indo-Europeanen. De taal wordt gereconstrueerd door te kijken naar de talen die eruit zijn voortgekomen, en dan het liefst de oudst mogelijke vormen van die talen. Dat zijn dan talen als het Sanskriet (uit India), het Oudgrieks (uit … vul zelf maar aan), het Oudnoors, het Tochaars, het Oudkerkslavisch, noem maar op. Daarnaast zijn er pogingen om ook de cultuur te reconstrueren. Ik houd me zelf vooral bezig met de verhalen, of mythen, die aanwezig zouden kunnen zijn in de Proto-Indo-Europese cultuur.
Dit reconstrueren van Proto-Indo-Europese verhalen is niet makkelijk, maar wel leuk. Net als bij de talen wil ik ook graag kijken naar de oudst mogelijke puzzelstukjes. Helaas werkt de metafoor van de puzzel niet zo goed: we hebben geen voorbeeldafbeelding, we weten niet hoe groot de puzzel is noch wat de rand zou moeten zijn, de puzzelstukjes passen niet goed in elkaar, als ze al tot dezelfde puzzel behoren! In ieder geval, er zijn veel factoren om rekening mee te houden, veel kleine details, en dat maakt het een fascinerend wetenschapsgebied.
Zo fascinerend zelfs dat veel wetenschappers zich er totaal blind op staren, en dus dat ene ding vergeten wat we in ons achterhoofd moeten houden: culturen verspreiden zich niet alleen verticaal, maar ook horizontaal. In Indo-Europese theorieën wordt er automatisch uitgegaan van een verticaal model: cultuur (en dus ook taal) wordt vooral van generatie op generatie doorgegeven, van ouder op kind. Maar dat is overduidelijk niet zo. Cultuur wordt ook overgedragen in contact tussen verschillende groepen. Hoe kunnen we anders verklaren hoe mensen een andere taal kunnen leren? Hoe kunnen we anders verklaren dat nieuwe Nederlanders ook feesten als Koningsdag meevieren? Hoe is het anders te verklaren dat ik dronken kon worden op een Halloweenfeestje in Texas?
Ik houd van het onderzoek naar de Proto-Indo-Europese cultuur, maar, ondanks de rijkheid aan data, vind ik het toch redelijk belemmerend af en toe. Ik wil niet alleen kijken naar de verticale verspreiding van cultuur, maar ook naar de horizontale. Daarom heb ik besloten om voor mijn Research Master scriptie te kijken naar een mythe die vooral bekend is vanuit de Indo-Europese bronnen. Het gaat om de mythe die wordt aangegeven in Thompson’s index van folklore-motieven als A153.1 Theft of Ambrosia: Food of the Gods stolen. In het kort gaat de mythe zo. De goden hebben eten of een drank die, naast dat het hemels smaakt, ook nog een andere functie heeft: het geeft onsterfelijkheid. Andere wezens, vaak niet-goden, willen dit ook wel, en stelen de drank of spijs daarom. Simpel verhaal, en daarom ook populair. Er zijn veel verschillende versies te vinden, wat dit verhaal uitermate geschikt maakt voor vergelijkend onderzoek.
Wat ik wil laten zien is dat het mogelijk kan zijn dat ook niet-Indo-Europese verhalen op Indo-Europese verhalen kunnen lijken. Als ik dit kan bewijzen, dan zou dat een punt betekenen voor het horizontale kamp: verhalen verspreiden zich niet alleen genetisch, maar ook in contact. Als de niet-Indo-Europese verhalen veel minder overeenkomsten zouden hebben dan de Indo-Europese versies met elkaar, dan wordt het verticale vooroordeel van de Indo-Europese wetenschappers bevestigd: genetische verspreiding is belangrijker dan verspreiding via contact.
Om de dataset overzichtelijk te houden heb ik voornamelijk gekeken naar bronnen in het Oudgrieks en het Sanskriet als de Indo-Europese bronnen. Voor de niet-Indo-Europese bron heb ik het oude China genomen. Klinkt beperkt, maar dit onderzoek is groot genoeg voor een Research Master. Ik heb mijn hand kunnen leggen op 132 verschillende versies: 66 uit India, 24 uit Griekenland, en 42 uit China. Al deze teksten zijn met elkaar vergeleken en gecategoriseerd in verschillende groepen gebaseerd op gelijkenissen en verschillen. Gebruikmakend van een structuralistische analyse heb ik de verhalen opgedeeld in vijf verschillende plotmomenten (introductie, motivatie, diefstal, straf, en beloning), en binnen deze plotmomenten zitten nog meer motieven, elementen die samen een narratief verloop opbouwen. Als dit alles met elkaar wordt vergeleken, dan ontstaat deze tabel:
Ik begrijp dat de tabel enigszins onbegrijpelijk en cryptisch is. Voor de geïnteresseerden verwijs ik dan ook graag door naar mijn Research Master scriptie (From the East to the Moon: Towards an International Understanding of Folktale Motif A153.1 Theft of Ambrosia: Food of the Gods stolen), die te vinden is op Academia.edu en Researchgate. Voor diegenen die slechts op dit artikel klikten in de naam van uitstelgedrag zal ik wat toelichting geven. Een ingekleurd vakje betekent dat het motief altijd of in een grote meerderheid van de teksten voorkomt. Een ‘/’ betekent dat het motief wel voorkomt, maar sporadisch. Een ‘*’ betekent dat het motief voorkomt in een ander plotmoment, en dus niet meegenomen kan worden in de structurele analyse. Een vraagteken laat zien dat er een onoplosbare ambiguïteit aanwezig is in de desbetreffende categorie.
Wat voor conclusies kan uit deze tabel worden getrokken? Wat mij is opgevallen is dat de Griekenland-China vergelijking weinig unieke motieven oplevert. India en China doen het al iets beter, maar de twee sterkste vergelijkingen zijn die van alle drie de culturen samen, én die van de Indo-Europese culturen. Hieruit trek ik twee brede conclusies. Ten eerste geeft dit onderzoek een bevestiging van Indo-Europese vergelijkende studies. De versies uit Griekenland en India hebben genoeg overeenkomsten om te kunnen beweren dat ze wellicht dezelfde genetische oorsprong hebben. Mijn tweede conclusie is daarom juist interessanter: de gelijkenis van de motieven in alle drie de culturen is relatief sterker dan de Indo-Europese! Veel van de ‘universele’ motieven komen in veel meer teksten voor dan de unieke Indo-Europese motieven. Zelfs de India-China vergelijking, ook al kent het maar vijf unieke motieven, is relatief sterk door twee motieven die in veel teksten voorkomen. Dit bevestigt voor mij het idee dat, voor een rijke beschrijving van een mythe, men niet alleen naar Indo-Europese, genetisch gerelateerde varianten kan kijken. Vergelijkingen met versies uit naburige culturen laten juist ook sterke punten van overeenkomst zien. Oftewel: één puntje voor het horizontale kamp, maar niet echt ten koste van het verticale kamp. Misschien klopt het metafoor van een wedstrijd ook wel niet.
Niet overtuigd door mijn relaas? Dat kan. Er zitten namelijk een aantal lacunes in mijn onderzoek. Het motief A153.1 komt namelijk nog veel vaker voor, zowel in Indo-Europese bronnen, bijvoorbeeld in het Oudnoors, het Ossetisch, bij de Abazan, en misschien zelfs in Ierland, alsook in niet-Indo-Europese bronnen, zoals in Zambia, Japan, en het Mesopotamische gebied, waaronder in de Bijbel. Er zijn dus veel meer bronnen om te onderzoeken, die waarschijnlijk tot een genuanceerdere conclusie leiden. Vanwege de verscheidenheid aan bronnen is het ook niet onmogelijk dat het verhaal op meerdere plekken is ontstaan, onafhankelijk van de andere versies. Daarnaast bega ik ook een zonde die veel andere Indo-Europese wetenschappers bezigen: ik heb alleen naar teksten gekeken. Afbeeldingen van de mythe, die er wel degelijk zijn, heb ik niet meegenomen in mijn onderzoek. Jammer, maar dat betekent dat er nog genoeg werk is voor de toekomst. En tot die tijd kunt u, zoals gezegd, meer gedetailleerde informatie vinden in mijn Research Master scriptie (From the East to the Moon: Towards an International Understanding of Folktale Motif A153.1 Theft of Ambrosia: Food of the Gods stolen), te raadplegen op Academia.edu en Researchgate.
Freek Van de Velde zegt
Boeiend stuk, maar ik begrijp niet goed waarom je als alternatief voor genetische verwantschap horizontale vererving suggereert, terwijl de gelijkenissen toch niet per se door taalcontact (horizontaal) doorgegeven moeten zijn, maar gevallen van homoplasie kunnen zijn.
Arjan Sterken zegt
Bedankt voor de reactie, en onafhankelijke homoplasie is een erg goed punt. In het onderzoek zelf heb ik mij vooral beziggehouden met het nuanceren van het model zoals dat vaak in Indo-Europese vergelijkende onderzoeken voorkomt. Vanuit dit theoretische model ligt het voor de hand om van verwantschappen door enigerlei vorm van contact uit te gaan. Dat is echter niet de enige optie, zoals ik ook in de conclusie stel. Ik vraag mij echter af in hoeverre onafhankelijke homoplasie een bevredigend antwoord is. In hoeverre kunnen we dit verklaren vanuit cognitieve of narratologische theorieën? Bij hoeveel overeenkomende elementen is onafhankelijke homoplasie onwaarschijnlijker ten opzichte van verspreiding door contact? In ieder geval, het levert genoeg vragen op voor toekomstig onderzoek!
Bert Mostert zegt
Gaat het bij mythen niet om verhalen die bij ieder individu horen zoals in dit geval het verlangen naar onsterfelijkheid? In het algemeen beschrijven zij het streven naar het onbereikbare: absolute macht, kennis, geluk etc. Die mythen worden dan niet primair doorgegeven in of tussen culturen, maar zijn een afspiegeling van onze (in essentie aangeboren) wensen en verlangens.
Arjan Sterken zegt
Goede opmerking, en ik denk dat beide zaken elkaar niet per se uitsluiten. Het lijkt mij waarschijnlijk dat mensen een verhaal beter kunnen onthouden als zij er een bepaalde binding mee hebben, bijvoorbeeld in de zin dat het verhaal hun wensen en verlangens reflecteert. Zo’n verhaal kan dan nog steeds vanuit een andere regio komen, of van een vorige generatie, of waarvandaan dan ook. Mensen hoeven niet steeds opnieuw het wiel uit te vinden.
Ik kan uw opmerking ook nog op een tweede manier lezen: culturen hebben geen verhalen, maar mensen. Ik denk ook dat mensen dragers van cultuur zijn, en op die manier ‘bezitten’ mensen dus de verhalen die een cultuur ’toebehoren’. Cultuur is daarbij een abstractie om een populatie van individuen met gelijksoortige verhalen aan te duiden. Dit vind ik echter geen klein probleem, zeker niet in historisch onderzoek. We kunnen niet automatisch aannemen dat een verhaal, opgetekend in één literaire bron uit een cultuur, bij alle leden van die cultuur bekend was. Sterker nog: literaire aanwezigheid vertelt niet per se iets over populariteit noch effect in die cultuur
Theo Meder zegt
De vraag is steeds naar monogenese of polygenese. Is het verhaal ergens begonnen en heeft het zich genetisch of geografisch verspreid? Of hebben verschillende culturen gewoon hetzelfde (elementaire) verhaal bedacht? Dat laatste lijkt me bij sagen bijvoorbeeld heel goed mogelijk. Elke cultuur afzonderlijk kan bedenken: er bestaan hele kleine mensen (en we noemen ze kabouters). Of: er bestaan hele grote mensen (en we noemen ze reuzen). Bij bijvoorbeeld sprookjes wordt dat al lastiger: dan heb je te maken met een sequentie aan motieven, en hoe langer die motiefreeks is, hoe onwaarschijnlijker het wordt dat meerdere culturen dezelfde motiefreeks hebben bedacht (bedenk daarbij dat er 45.000+ volksverhaalmotieven bestaan). Vergelijk het met muziek: ook al heb je maar enkele octaven aan tonen, toch is het onwaarschijnlijk dat mensen onafhankelijk van elkaar dezelfde melodie bedenken. In het geval van de ambrosia-diefstal-mythen zijn de motiefreeksen toch net te uitgebreid om toevallig op verschillende plekken, onafhankelijk van elkaar, bedacht te zijn. Maar… er kan per geval over getwist worden.
Rob Duijf zegt
‘Het ligt er een beetje aan wie je het vraagt, maar een aantal duizend jaar geleden was er een bevolkingsgroep óf op de Russische steppe tussen de Zwarte en Kaspische Zee, óf in het tegenwoordige Turkije.’
Die bevolkingsgroep kennen we als de Yamnayacultuur (3300 – 600 BCE). Het thuisland van dit volk lag op de Kaspische laagvlakte op de westoever van de Kapische zee.
‘Deze groep was waarschijnlijk nomadisch en ze waren berucht om hun getemde paarden.’
Het Proto Indo-Europees (PIE) kent maar liefst vijf woorden voor verschillende rijtuigen met wielen. Het wiel werd na ca 3500 BCE in gebruik genomen, dus het PIE moet ná die tijd zijn gesproken.
De combinatie van paard en wagen was een enorme innovatie en maakte de Yamnaya’s hypermobiel. Tussen ca 3000 – 2600 BCE migreerden ze naar het westen (via Anatolië) en naar het oosten. (Tussen 2500 – 500 BCE kwam er weer een inverse migratie op gang vanuit het westen naar het oosten). Dat wordt ondersteund door archeologische opgravingen, waar wel neolitische en eolitische vondsten worden gedaan, maar geen vondsten van de Yamnaya- cultuur. Nomaden laten, i.t.t. sedentaire culturen nauwelijks sporen na.
In 2015 kwam er een enorme doorbraak in het DNA onderzoek, waarbij het Yamnaya-genoom werd ontcijferd. Daaruit blijkt dat de haplogroep R1b, het menselijk y-chromosoom dat in mannelijke lijn wordt doorgegeven, het meest frequent voorkomt in West-Europa. Dat bewijst onomstotelijk dat het inheemse mannelijke y-chromosoom van sedentair levende volken werd vervangen door dat van de Yamnaya-cultuur. Dat kan alleen maar wijzen op migratie en dat is wellicht niet zachtzinnig gegaan. Door hun enorme mobiliteit en explosieve expansie institutionaliseerden de Yamnaya’s oorlogsvoering.
De Yamnaya-cultuur nam niet alleen hun genen mee, maar ook hun aardewerk (Touwbeker) en begravenisgewoonten. We kennen ze vooral van hun grafmonumenten: de Kurgans, grafheuvels opgeworpen boven een grafkamer. Het gebruik in ons land om de doden te begraven onder grafheuvels volgt dan ook op dat van de hunebedden, de megelatitische grafkamers van de sedentaire Trechterbekercultuur.
E.e.a. valt na te lezen bij prof. David W. Anthony. Historicus Jona Lendering schreef het themaboekje ‘Wahibre-em-achet en andere Grieken, landverhuizers in de Oudheid’ dat verscheen ter gelegenheid van de Week van de Klassieken 2019.
Arjan Sterken zegt
Dank voor de bondige samenvatting van het Yamnaya-kamp! Zelf blijf ik meestal neutraal in deze discussie, omdat ik weet dat ik niet de juiste achtergrondkennis heb om een geheel beredeneerde keuze te kunnen maken tussen de Yamnaya- en Anatolië-hypothese. Maar inderdaad, voor het Yamnaya-standpunt kan ik David Anthony’s ‘The Horse, the Wheel, and Language’ aanraden
marie-louise gerla zegt
Lees ook eens David Reich’s “Who We Are and How We Got Here” , (Oxford University Press 2018) over genetica en migratie.
Rob Duijf zegt
‘Dank voor de bondige samenvatting van het Yamnaya-kamp!’
Ik hou niet van kampen! Toen Marija Gimbutas in 1956 met de Koergan-hypothese op de proppen kwam, werd ze door collega-archeologen afgebrand. Inmiddels komt het bewijs voor die hypothese uit een heel andere tak van sport, namelijk het DNA- en isotopenonderzoek. Die ontwikkeling gaat zo snel, dat er gesproken wordt van een ‘DNA-revolutie’. Blijkt dat er toch echt een paard in de gang staat, Arjan!