Over de vernieuwde visie op taalvariatie van de Taalunie
Door Wim Vandenbussche
Was Ons Erfdeel zwanger van profetische inzichten toen het in de zomer van 2018 een debat over taalvariatie organiseerde in de sacrale sferen van het Hollands College in Leuven? Een aantal Nederlandse vrienden hield toen vol dat het een praatavond zonder voorwerp was, drukdoenerij om niets in een wereld waarin elk weldenkend mens taalvariatie omarmt – ook nadat sommige Vlaamse interpellanten verhit van alomverslindende taalverloedering hadden gewaagd, en het eind van de standaardtaal met een vurig maar bevreesd hart tegemoet zagen. Die laatsten werden gesterkt in hun wanhoop toen de algemeen secretaris van de Taalunie kloek aankondigde dat een druk werkende commissie onder Vlaamse leiding hem dra zou vertellen wat hij nu precies over taalvariatie moest denken. De enen zagen vertwijfeling bij een taalpaus, de anderen leek het een weloverwogen toonbeeld van polderen. Niemand leek nog te weten dat de Taalunie in 2003 al eens een zeer helder advies over taalvariatie formuleerde.
Het nieuwe rapport van de Nederlandse Taalunie over taalvariatie is er nu. Die vrucht van twee jaar commissiewerk heet wervend Visie op taalvariatie en taalbeleid, een dikke twintig pagina’s met beschouwingen over nut, noodzaak, implicaties en uitgangspunten van taalbeleid.3 De inleiding leest als een speeddate met een sociolinguïst: “taalvariatie is een vanzelfsprekend maatschappelijk gegeven”, “er zijn geen ‘goede’ of ‘slechte’ variëteiten”, maar in bepaalde contexten “zijn meer of minder strikte talige normen nodig”. Het is de kunst te weten hoe je varieert in taal naargelang de omstandigheden. Dat de standaard in Vlaanderen, Nederland en Suriname een lokale flair heeft wordt omarmd, net als de vaststelling dat zowel de regionale omgangstaal als de standaardtaal een functie hebben in de samenleving.
De Taalunie wil “taalvariëteiten niet ontmoedigen, maar waardering, respect en registergevoeligheid bevorderen”. De ultieme hoop is dat dit “nadelige effecten voor zoveel mogelijk taalgebruikers” vermindert of voorkomt. Dat stemt in grote lijnen allemaal overeen met wat de Taalunie daarover zestien jaar geleden al schreef, toen ze in het vorige advies – zij het wat stijver in taalkundig jargon – pleitte voor eenheid in verscheidenheid.
Wat er met die wijsheid aangevangen wordt, blijft nog even afwachten: “In 2019 werkt het Algemeen Secretariaat van de Taalunie de implicaties van de in deze tekst neergelegde visie uit in een implementatieplan.”
Meer herkenbare en haalbare norm
Hoeveel aandacht kreeg dit document in de pers? Met de innigste omarming van variatie gesteld: geen fluit, nada, nougatbollen, niettekloten. Zowel in Nederland als Vlaanderen werd niet één journalist verleid om de originele tekst te lezen, laat staan te becommentariëren.
Tot een Vlaams commissielid, Stefan Grondelaers (Radboud Universiteit Nijmegen), in een opiniestuk in De Standaard, getiteld ‘De kwaal van de standaardtaal’, even verder probeerde te denken dan de kaft van het rapport.
Als blijkt dat de Vlaamse openbare omroep VRT de facto al een forum biedt aan niet-standaardtalige variëteiten (op jongerenzender MNM, bijvoorbeeld, en in praatprogramma’s op tv) naast de bakens van vertrouwen voor de standaard (journaaluitzendingen, nieuwszender Radio 1 en de klassieke omroep Klara); als blijkt dat heel wat Vlamingen het Nieuwsnederlands van journaalanker Martine Tanghe als een onbereikbaar ideaal ervaren, en dat soort Nederlands eigenlijk ook niet willen imiteren; als er bij de omroep zelf animo is voor een soepeler en dynamischer taalbeleid; is het dan niet de hoogste tijd om te erkennen dat het VRT-taalbeleid eigenlijk niet met de werkelijkheid strookt, en kan het dan zinvol zijn om die strikte aanhankelijkheid aan de standaardtaal – Grondelaers noemt het met een gangbare taalkundige term de “standaardtaalideologie” – te ruilen voor een taalbeleid dat taalvariatie omarmt, net zoals de Taalunie dat doet?
Grondelaers zegt nergens hoe dat eruit zou kunnen zien, maar wie over de landsgrenzen kijkt, weet dat de BBC een lichte regionale tongval in actualiteitsprogramma’s toelaat (met heel wat publieksreacties gedrenkt in azijn en vitriool tot gevolg) – ook de VRT-taaladviseur Ruud Hendrickx probeerde dit ooit al eens, maar die vlieger ging niet op. Grondelaers zegt evenmin dat tussentaal of dialect zomaar overal de standaard moeten vervangen bij de VRT. Zijn kernvraag is eigenlijk heel eenvoudig: willen we een publieke omroep die alleen de formele standaard propageert (waar blijkbaar weinig mensen zich mee vereenzelvigen), of willen we een afspiegeling van het variabele taalgebruik in de samenleving en dus een meer herkenbare en haalbare (?) norm aanbieden?
Voor alle duidelijkheid: Grondelaers is geen nitwit die zonder enig taalkundig inzicht even de publieke opinie komt jennen met pseudo-intellectuele theorietjes, sliep-sliep gebarend en puberaal genietend van zijn fifteen minutes of fame. Hij is een erudiet, fijnzinnig en intelligent exempel van de menselijke soort. Hij is bovendien een van de betere taalkundigen in ons taalgebied die over taalvariatie steevast zeer heldere en verstandige dingen weet te zeggen, op basis van feiten en onderzoek, maar ook met een duidelijke voeling met de alledaagse taalrealiteit. Hij is dus het soort specialist dat je graag in een commissie over zijn specialisme ziet verschijnen.
VRT-taaladviseur Ruud Hendrickx stuurde het stuk in een baan rond de sociale media met het commentaar: “Stef heeft een stuk geschreven.” Dat heeft Stef geweten. Ik laat de bagger in de korte Facebook-replieken even achterwege, en beperk me tot wat in diverse vrije tribunes geschreven werd. Hans Vandevoorde (VUB) ontwaarde bij Grondelaers een drang tot heropvoeding, hersenspoelen, en wist zich naar een “kamp” gestuurd waar de ontideologisering hem wachtte; tussentaal is “Vlaamsbloktaal”, heette het ook. Politiek bijklussend VRT-gepensioneerde Jan Becaus preekte de passie op een nationalistisch weblog, en ziet in Grondelaers’ woorden een “pleidooi voor georganiseerde taalverloedering”. Bernard Dewulf werd verleid tot een prachtig geschreven variatie op de verkettering van mijn beroepssoort, de sociolinguïsten die de standaardtaal zouden versjacheren. En zelfs Vlaams minister-president Geert Bourgeois (N-VA) viel ten prooi aan de onweerstaanbare dwang om de boodschapper onder te schoffelen, ogenschijnlijk zonder van het Taaluniedocument ook maar iets meer gelezen te hebben dan de andere criticasters.
Welke speelruimte?
Uit die reacties kun je ten minste twee dingen afleiden. Van algemene beschaving valt nog steeds weinig te merken wanneer men het waagt een vraag te stellen over de positie of de aard van het Standaardnederlands in Vlaanderen. Maar bovenal merk je dat niemand eigenlijk doordringt tot waar het debat – of sacochengevecht – werkelijk om gaat.
Het gaat over de legitimiteit van de Taalunie (of de VRT) als taalplanningsinstelling, en meer bepaald over speelruimte die we in Vlaanderen aan die organisatie(s) nog willen toekennen bij het bepalen en uitdragen van taalnormen.
Een instelling die een taalbeleid met gezag uitdraagt, zoekt naar een evenwicht tussen wat machthebbers (politici, maar ook taalwetenschappers en auteurs) en taalgebruikers willen en aanvaarden. Van zo’n instituut kun je ook verwachten dat het de vinger aan de pols houdt van de taalgemeenschap, en dat het zijn beleid op regelmatige tijdstippen aanpast aan de realiteit en de veranderde noden van de taalgemeenschap. Dat lijkt met dit rapport te gebeuren, maar die nieuwe koers breekt met een aantal traditionalistische Vlaamse opvattingen.
Aan Vlaamse zijde werd de Taalunie in 1980 vooral in het leven gehoopt om de status van het Nederlands in België op te stuwen. België verkeerde toen nog in de nadagen van een lang uitgesponnen negentiende eeuw, tenminste wanneer je het had over het prestige van het Frans als cultuurtaal en politiek idioom. In de betere service club wauwelde men wat graag nog een mondje Frans, de bourgeoisie bestelde haar tompoes bij patisserie Bloch en français gantois, en menig Franstalig minister omarmde de passieve tweetaligheid bij een interview voor het Vlaamse journaal. In de nadagen van de ABN-acties was het hogere doel van de Taalunie voor Vlaanderen zonneklaar: de consecratie van de Nederlandse standaardtaal als volwaardige voertaal in België, geruggensteund door een alliantie met een miljoenennatie van noordelijke sprekers van diezelfde taal. Nationale radio en tv waren daarbij onontbeerlijke partners in crime.
In Nederland speelde die prestigedrang heel wat minder, en werd de Taalunie vooral gezien als een coördinator voor naslagwerken over spelling, grammatica (en later ook taal- en literatuurgeschiedenis).
Die tweedeling doet de waarheid wat geweld aan en is beslist niet gespeend van enige Hineininterpretierung. Maar dat de Vlaamse stemhebbende goegemeente naar de Taalunie (en naar de openbare omroep) keek als de verdedigers van de Standaardtaal, en enkel en alleen van die Standaardtaal, dat lijdt geen twijfel. Het Taalunieverdrag repte nergens over “standaardtaal”, maar met de “Nederlandse taal” werd wel degelijk die variëteit beoogd: het was immers niet de bedoeling om afbreuk te doen aan “de bestaande dialectische verscheidenheid in beide landen, die een eigen waarde heeft en bijdraagt tot verrijking van de algemene cultuurtaal”. Het variatieadvies uit 2003 trok overigens wel uitdrukkelijk de kaart van de promotie van het Standaardnederlands in al zijn formele en informele verschijningsvormen.
Fremdkörper
Aan de algemeen aanvaarde status van het Standaardnederlands als bestuurstaal in België twijfelt vandaag geen zinnig mens nog. Daar heeft de Taalunie-strategie ongetwijfeld voor een deeltje toe bijgedragen. Dat succes ging evenwel niet gepaard met een algemene verbreiding van het Standaardnederlands als gesproken variëteit bij de Vlamingen. Daar zijn de ABN-activisten dus niet in geslaagd. (En dat is ook niet zo vreemd: in het Verenigd Koninkrijk beheerst een fractie van de bevolking het Queen’s English, men gokt op 3 tot 10 procent.) Hun gewonnen (?) “strijd” is aan de genetische transmissie ontsnapt en beroert de jongere generatie nauwelijks nog. Wetenschappelijk onderzoek toont bij herhaling aan dat de overgrote meerderheid van de bevolking in Vlaanderen dat Standaardnederlands nauwelijks of niet gebruikt, en het nog steeds als een fremdkörper ervaart. Bovendien is er een informalisering aan de gang waarbij een aantal klassieke standaardtaaldomeinen onder druk staan.
In die omstandigheden zou je dus graag zien dat een overheid en een taalplanningsorganisatie die realiteit confronteren, en met duidelijke standpunten en plannen een richting uitstippelen. Dat hoeft geen kwadratuur van de cirkel te worden: het nog steeds bestaande belang van een standaardtaal voor bovenregionale communicatie en sociale promotie valt perfect te combineren met een inclusieve houding tegenover al die andere taalvariëteiten die vitale functies vervullen.
Dat de meeste pennenlikkers van lezersbrieven vandaag nog steeds het standaardtaalstandpunt uit de jaren 1970 en ’80 verdedigen spijst weliswaar polemieken, maar is veel minder relevant dan de vrijwel unanieme politieke lippendienst in Vlaanderen aan het strikte standaardideaal. Hoewel elk nieuw onderzoek naar taalgebruik in lagere en middelbare scholen aantoont dat het merendeel van de lessen níét in de standaardtaal onderwezen wordt, blijven ministers de mantra “standaardtaal op school voor alles” herhalen. Hoewel er in het Vlaams Parlement nauwelijks iemands excelleert in het gebruik van de standaardtaal – een recente bevraging leerde dat naast VRT-oudgediende Manuela van Werde Geert Bourgeois, allebei van N-VA, het meest geciteerde rolmodel is – en vele politici aldaar bedroevend slecht Standaardnederlands praten, blijft men hameren op kennis van de standaardtaal als ticket tot de samenleving. Politiek Vlaanderen blijft dus een beleid voeren dat gestoeld is op keuzes van veertig jaar terug, los van de volstrekt verschillende taalrealiteit vandaag. De jarenlange onmacht en lethargie om dat taalideaal ook in een visionair en succesvol beleid om te zetten, is wellicht nog niet ten eind.
Ik kan dat persoonlijk alleen maar jammer vinden: jongeren opkweken in alle comfort van hun tussentaal, en hen dan overleveren aan een markt waarin ze plots vaststellen dat je voor bepaalde dingen misschien toch een standaard nodig hebt, is niet mijn idee van talige rechtvaardigheid; jongeren verketteren omwille van hun omgangstaal is dat uitdrukkelijk evenmin. Maar een samenleving waarin AN kennen toch weer iets elitairs wordt, na jaren streven naar democratisering, is evengoed een horrorscenario voor elke oprechte sociolinguïst.
Samengevat: het ziet er niet naar uit dat er in Vlaanderen veel politieke geestdrift te vinden zal zijn voor de aanbevelingen van de Taalunie, ook al heeft het Comité van Ministers van de Taalunie de tekst ondertussen goedgekeurd. In de beste traditie van lippendienst is politiek Vlaanderen wellicht evenmin van plan om veel aandacht te besteden aan het Nederlands, de neerlandistiek en een echt inclusief taalbeleid in de verkiezingsprogramma’s voor mei 2019.
Nog dit. Eén Belgische journalist schreef wél een artikel over het Taaluniestandpunt, een stuk van meer dan 1.200 woorden. Voor de Franstalige krant La Libre Belgique. Het werd het meest gelezen en gelikete stuk van de week.
Dit artikel verscheen eerder op de website De Lage Landen.
Bert Mostert zegt
Landen waarin een taal wordt gesproken die veel variaties kent, gebruiken in het officiële verkeer en media zoals omroep en kranten een standaardtaal(Arabisch en Chinees). Is dat een brug te ver voor het Nederlands taalgebied?
Hans Vandevoorde zegt
Aangezien de link naar mijn reactie in De Standaard weggevallen is en er niet meer dan een karikatuur van overblijft, hierbij de link: https://www.standaard.be/cnt/dmf20190224_04203911. In zijn opiniestuk wilde Stef Grondelaers dat zelfs het laatste bastion van de Standaardtaal – dat is niet de VRT maar het VRT-nieuws – de tussentaal zou omarmen en bestempelde hij wie nog standaardtaal wil spreken als ‘ziek’. In de taal van die intelligente Pol Pot: “‘de ‘de-ideologisering’ die dringend nodig is om het Vlaamse denken over standaardtaal te genezen”.
Het debat moet m.i. niet gaan over de legitimiteit van de Taalunie maar over de legitimiteit om van een informele variant een formele taal te maken, die al bestaat in de vorm van het Standaardnederlands. Of we jongeren nu opkweken in dialect of in het nieuwe dialect van de tussentaal, ze blijven nood hebben aan normen, en zeker buitenlanders die Nederlands willen leren. Wie wil roeien om aan de overkant te geraken, moet bepaalde regels volgen, anders dobbert het bootje stuurloos rond.
Het verwondert me overigens dat bij Grondelaers (noch in de bijdrage van collega Vandenbussche) staat dat hij zelf de pen gevoerd heeft in het stukje over taalvariatie in het Taaluniedocument. Het bevat dan ook vanuit historisch perspectief enormiteiten die onze bewindvoerders helaas niet kunnen doorzien. Bijvoorbeeld: ‘[Het Belgisch-Nederlands verloor om historische redenen deels de aansluiting met het standaardiseringsproces in Nederland.’ Kun je iets verliezen wat er nooit geweest is?
Getekend: een onbeschaafde pennenlikker.