Jeugdverhalen over joden (40)
Door Ewoud Sanders
De kleine Kindervriend (1804)
Auteur: Mattheus van Heijningen Bosch (1773-1821)
Herkomst en drukgeschiedenis
Mattheus van Heijningen Bosch kwam uit een ‘deftig burgerlijk geslacht’ in Groningen. Tijdens zijn studie rechten in Groningen raakte hij betrokken bij de Patriottenbeweging. Dit leidde ertoe dat hij zijn studie niet voltooide. In 1796 werd Van Heijningen Bosch lid van het Groningse College van Gedeputeerde Staten. Daarnaast was hij zeer betrokken bij de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen.
In 1804 publiceerde hij de eerste van een reeks ‘schoolleesboekjes’ die hem beroemd zouden maken: De kleine Kindervriend, behelzende vertellingjes, versjes en liedjes, een schoolboekje voor jonge kinderen. In zijn voorrede schrijft Van Heijningen Bosch dat hij voor de meeste ‘vertellingjes’ uit zijn ‘eigene kinderjaaren en die van anderen’ had geput.
Van 1806 tot aan zijn dood was hij uitgever en redacteur van de Ommelander Courant (vanaf 1814 Provinciale Groninger Courant geheten). Daarin verscheen ook de eerste advertentie van De kleine Kindervriend.
A. van der Plaats noemde Van Heijningen Bosch in 1905 in Zernike’s Paedagogisch woordenboek ‘een kinderschrijver bij uitnemendheid’. ‘Van Heijningen Bosch [had] het oog op de kinderen des volks; hij wilde geen denkbeeldige wereld geven, maar de werkelijkheid.’
P.J. Buijnsters noemt hem in Lust en Leering (1997) ‘een typische representant van de gematigde Verlichting en “Nutsman” in optima forma’. ‘Maar’, vervolgt hij, ‘zo waren er zoveel. De sleutel van zijn succes als kinderboekschrijver moet daarom wel gelegen hebben in de tactvolle en vriendelijke wijze waarop hij zijn moralistische boodschap verpakte.’
De kleine Kindervriend verscheen bij uitgeverij R.J. Schierbeek in Groningen, in twee uitvoeringen: met kopergravures en op goed papier voor de rijken, ongeïllustreerd en op grauw papier voor de armenscholen. Het boekje was zeer populair: in 1878 verscheen de 57ste druk. Het werd ook in het Duits vertaald. In de samenvatting is geciteerd uit de oudste editie.
Samenvatting
Jantje krijgt vaak van zijn moeder te horen: ‘We moeten alle mensen liefhebben en goed doen zoveel wij kunnen.’ Op een dag vraagt hij: ‘Den ouden lelijken Jood, die hier naast woont, ook, lieve Moeder?’
‘Ja’, antwoordt zijn moeder, ‘den ouden lelijken Jood, die hier naast woont, ook.’
Als Jantje een tijdje later op straat speelt, ziet hij dat andere jongens weigeren om ‘met de arme Joodenkindertjes’ te spelen. Jantje snelt erop af en laat de jodenkinderen wel meedoen.
Later gaat hij alleen met zijn vlieger spelen. Terwijl hij omhoog kijkt, zet hij een stap achteruit, waardoor hij in een diepe sloot valt.
‘Behalven de oude lelijke Jood, die naast Jantjes Moeder woonde, had niemand hem zien vallen. En buiten dien ouden, lelijken Jood, kwam hem nu ook niemand te hulpe. Maar de braave Jood, gedachtig aan de liefde, die Jantje zijnen kindertjes altijd bewees, sprong, één, twee, drie, in het water, en bragt Jantje nog weêr levendig op het drooge.’
Als hij een beetje is bijgekomen van de schrik, roept Jantje: ‘Ô! Mijn lieve Moeder had toch wel gelijk. Wij moeten alle menschen lief hebben en goed doen, zoo veel wij kunnen, al is het ook maar een ouden lelijken Jood.’
Want: ‘Wien wij goed doen, die doet ons naderhand ook weêr goed.’
Van de eerste druk uit 1804 tot ten minste de 49ste druk uit 1866 wordt Jantjes buurman (bij herhaling) omschreven als ‘den ouden leelijken jood’, vader van ‘arme Jodenkindertjes’. In de druk uit 1878 (en mogelijk al eerder) is dit gewijzigd in ‘de armen man’ en ‘de kindertjes van den armen man’.
Doelgroep en receptie
In zijn voorrede zet Van Heijningen Bosch uiteen dat De kleine Kindervriend is bestemd voor kinderen van ‘vijf, zes en zeven jaaren’. Het boek had tot doel om kinderen ‘al speelende’ te ‘leeren denken’. ‘Zodra men in het Kind’, verduidelijkte hij, ‘een meer of min gedetailleerd denkbeeld van goed en kwaad ontdekt, als dan is het ook reeds voor eenig zedelijk onderwijs vatbaar. Doch de Kindertjes, die ik hier bedoel, zijn zoo verre nog niet gevorderd: zij gevoelen slechts, zij denken, of liever, zij redeneeren nog niet.’
Ik vond één bespreking. ‘Dit kleene [sic] werkje’, oordeelde het tijdschrift Bijdragen betrekkelijk den staat en de verbetering van het schoolwezen in het Bataafsch Gemeenebest in 1805, ‘is bestemd voor kinderen (…) die nog niet school gaan, of zoo als men zegt bij den Meester gaan. Als zoodanig is het eenig in zijn soort, en beantwoordt zeer wel aan zijne bestemming. Wij hebben er niets in gevonden, of het is verstaanbaar voor kinderen van dien leeftijd: eenige provincialismen hier en daar, door den Schrijver gebezigd, om dat hij wel eens platheid met eenvoudigheid verwart, maken het wel eens duister; doch dit betekent weinig. (…) De kindertoon is ook doorgaans zeer wel getroffen.’
Laat een reactie achter