Jeugdverhalen over joden (43)
Door Ewoud Sanders
Herkomst en drukgeschiedenis
Eereprijs voor leerzame en gehoorzame kinderen, een prijsboek dat in 1819 werd samengesteld door Jean Baptiste Didier Wibmer (1792-1836), bevat twee verhalen waarin diverse joodse straathandelaren voorkomen: ‘De voordeelige koop’ en ‘Het zware loterijbriefje’. Beide verhalen zijn van oorsprong Duits.
Wibmer was een zoon van gevluchte Franse protestanten. In 1814 was hij kandidaat-predikant van de Waalse Kerk in Amsterdam. In diverse anonieme publicaties bracht hij misstanden in de kerk aan het licht. Toen bekend werd dat Wibmer de auteur was, werd hij ontslagen. ‘Dit was het begin van zijn broodschrijverschap: vanaf 1819 begon hij een grote stroom van klein, goedkoop drukwerk op de markt te brengen, vaak in de vorm van (satirische) tijdschriften of brochures’, aldus Laurens Ham in een artikel over Wibmer.
Tot die publicaties behoorde ook Eereprijs voor leerzame en gehoorzame kinderen, uitgegeven door H. Moolenijzer in Amsterdam. ‘Dit boekje wordt u aangeboden’, schreef Wibmer in zijn voorrede aan de ‘lieve kinderen’ voor wie zijn prijsboekje was bedoeld, ‘als een bewijs van de goedkeuring, welke uw leerlust niet alleen, maar ook uwe gehoorzaamheid, verworven heeft.’ De verhaaltjes, raadsels en spelletjes waren bedoeld ter ontspanning. ‘Ik heb daarom getracht om u in eene vrolijken luim bij het lezen te houden: kinderen die wel oppassen behoeven niet treurig te zijn. Zoo u dat boekje in handen komt, moet het ulieden blijdschap veroorzaken; het strekt u ter eere, want een ongehoorzaam kind, een kind dat niet leeren wil, kan geene aanspraak op belooning maken, noch die ontvangen.’
‘De voordeelige koop’
In ‘De voordeelige koop’ vertelt Wibmer twee verhalen die hetzelfde thema hebben: grijp je kans als die zich voordoet. In zijn woorden: ‘Als de fortuin, zoo als men zegt, ons in den mond loopt, dan mogen wij daar ook gebruik van maken.’ Ze spelen tegen dezelfde historische achtergrond: de Zevenjarige Oorlog (1756-1763), waarbij Franse troepen Duitse steden plunderden. Beide verhalen zijn opvallend rommelig verteld.
Het eerste verhaal gaat over een jood die op een veiling ‘ettelijke oude kleederen’ heeft gekocht, waaronder een oude mantel. Na een veldslag struinen Franse soldaten door de stad. Iedereen is bang voor plundering, ook de jood. Hij schrikt als hij op straat Franse soldaten tegenkomt. Maar tot zijn verbazing kopen ze zijn kleding zonder te onderhandelen of hem te mishandelen. Kort daarop besluiten de soldaten om zich te gaan bedrinken. Ze verkopen de oude kledingstukken aan een andere joodse straathandelaar.
Die verkoopt de oude mantel op zijn beurt een paar dagen later ‘voor eene kleinigheid’ aan een kleermaker. ‘Doch ziet! te huis gekomen, gaat de kleeremaker aan het tornen, en daar valt een bankbriefje uit, groot duizend guldens.’
Hoe dat briefje daar is gekomen, weet niemand. ‘Vermoedelijk was iemand voor plundering en vernieling bevreesd geweest; en had hij, daarom, dat briefje zoo verborgen. (…) Hoe het zij, de kleeremaker ontving het geld, en werd, daardoor, meester, in plaats van knecht.’
Het tweede verhaal speelt in een andere Duitse stad. Een Franse soldaat heeft een oude rijke Duitser beroofd van een ‘kist vol chokolaad’. ‘Daar, overal, de joden bekend staan, als lieden die alles koopen, ging hij naar eene jood.’ Als de jood een chocolaatje uit de kist pakt, voelt hij dat het opvallend zwaar is. Zonder verder te onderhandelen koopt hij de hele kist.
Thuis breekt hij de chocolaatjes open. In ieder chocolaatje blijkt een gouden dukaat te zitten. De rijke Duitser, een enorme vrek, had zijn goud op die manier laten verstoppen, in de hoop de Franse plunderaars te slim af te zijn.
De oude vrek achterhaalt wie zijn kist met chocolaatjes heeft gekocht. Hij sleept de jood voor de rechter. ‘Maar hij rekende buiten den waard, zoo als men zegt: de jood, die ook wist, wat een bril kostte (…) vermoedde ook wel, wat gebeuren zoude.’ De jood beweert dat alle chocolaatjes al kapot waren toen hij de kist kocht. In feite heeft hij alle munten eruit gehaald en de fijngestampte chocolaatjes doorverkocht. Nog tijdens de rechtszaak, die lang voortsleept, sterft ‘de oude gierigaard’ van verdriet omdat hij zijn goud kwijt is.
Dit verhaal eindigt met de volgende zinnen: ‘Buiten twijfel, lieve lezers! was de jood een bedrieger; dan, de oude heer was een vrek, die nauwelijks van zijn goed durfde zooveel afnemen, om fatsoenlijk te leven, en die zijn’ knecht bijna liet verhongeren. Meer voorbeelden heeft men, dat het denzulken, vroeg of laat, slecht gaat!’
‘Het zware loterijbriefje’
In een stad woont een man die even rijk als gierig is. Hij heeft zelfs geen dienstbodes – zijn vrouw moet van hem het hele huishouden doen. Zij is een ‘goedaardig mensch’ en zou graag haar arme bloedverwanten helpen, maar haar man vindt dat niet goed.
Op een dag wordt de vrouw op straat aangesproken door een loterij-jood. Hij wil haar een ‘loterijbriefje’ verkopen. ‘Zij weigerde, zij durfde niet om haar man; hij echter hield niet op, en hij praatte zoolang en zooveel, tot dat zij, eindelijk, het briefje nam.’
Thuis vertelt zij niets over haar aankoop, maar als zij de volgende dag iets uit haar tas pakt, valt het lot eruit, precies ‘voor de voeten van haren knorrigen man’.
Die scheldt zijn vrouw zo de huid vol dat zij het huis uit loopt. Bij terugkomst blijkt haar man het loterijbriefje met lijm te hebben vastgeplakt aan de binnenkant van de voordeur. ‘Als er iemand kwam, moest zij hooren, dat haar man het geval vertelde‚ en haar voor eene doorbrengster [verkwister] bekend maakte. Bij dat alles, moest zij zwijgen.’
Een paar dagen later wordt de vrouw op straat op haar schouder getikt. De lotenverkoper feliciteert haar want op haar lot is een grote prijs gevallen. ‘Zij staat als van den donder getroffen, en laat het zich nog eenmaal zeggen. Nu begint zij te huilen. Zij kon met dat geld, als haar man het briefje niet gevonden had, zooveel goeds gedaan hebben!’
Met verbazing luistert ‘de jood’ naar het verhaal van het vastgeplakte lot. Door enkele ‘van zijne makkers’ laat hij de onderdeur naar het kantoor van de loterij brengen. De gierigaard is thuis gebleven, ‘hij vreesde voor bespotting’. De lotenverkoper maakt hier misbruik van en gaat er met het geld vandoor. ‘Men heeft de deur achter eene boom gevonden’, maar de lotenverkoper ‘is nergens te vinden geweest’.
Het verhaal, dat de vorm heeft van een brief, eindigt met deze dichtregels:
Te veel op goud te zijn gesteld,
Is dwaasheid van den mensch;
De deugd is beter dan het geld.
De deugd blijve onze wensch!
Doelgroep en receptie
Van Eereprijs voor leerzame en gehoorzame kinderen heb ik geen besprekingen gevonden.
Laat een reactie achter