Door Jos Joosten
Even word je op het verkeerde been gezet door het krantenbericht over de student-promovendi in Groningen. Uit een enquête onder deze groep promovendi ‘blijkt dat deze verkapte zelfstandigen door hun begeleiders hetzelfde worden behandeld als promovendi in vaste dienst die meer betaald krijgen en wel recht hebben op pensioenpremie en vakantiegeld.’ (Trouw, 18 juni)
Je zou zeggen: dat is mooi! Ze worden dus, ondanks hun ogenschijnlijk mindere uitgangspositie, helemaal serieus genomen door staf en promotor.
Al snel blijkt echter dat we hier met een deleted scene uit Eelco Runia’s Genadezesjes te maken hebben: op een koopje worden promovendi binnengehaald, met als lokkertje ‘totale vrijheid’: ze zijn vrij elk onderzoeksonderwerp aan te pakken – met dat gruwelijke mislukte anglicisme (nee dat is niet dubbelop) ‘nieuwsgierigheidsgedreven’ onderzoek – en hebben geen onderwijstaak.
‘Ze hoeven niet eens op kantoor te komen, als ze niet willen’, schrijft de Groningse universiteitskrant. Dat laatste is superieur, natuurlijk: een flinke kostenbesparing (geen werkruimte) verkopen als academische vrijheid – waarbij ik, ouwe lul zijnde, wel heel danig struikel over de formulering ‘op kantoor komen’. Ik denk dat we hiermee een nieuwe ondergrens in het academisch bestel mogen boekstaven.
‘Goeiesmorges meneer Edgar.’
Pas echt rampzalig wordt het, wanneer we zien hoe een cruciaal verschil wordt aangeduid tussen ‘echte’ promovendi en studentpromovendi. De laatste categorie wordt ‘begeleid in plaats van aangestuurd (…) door hun promotor’.
Wat de vliegende neuk moet dat voorstellen???
Dit is een potentiële klassieker.
Begeleid, niet aangestuurd.
Shaken, not stirred.
Geboren, niet gemaakt.
‘Jos, kunnen we deze week een hoofdstuk van mijn proefschrift bespreken?’
‘Nee, sorry, deze week is vol. Ik begeleid dan het hoofdstuk van een studentpromovenda, volgende week heb ik tijd om jouw hoofdstuk aan te sturen…’
Nu kom ikzelf uit de jaren tachtig, de tijd dat de bijstandsuitkering een eervol alternatief was voor een academische carrière. Mijn studiegenoten met onderwijsambities werden ‘nahossers’: gingen als leraar met exact dezelfde kwalificaties en vooropleiding (én takenpakket) significant (tot 1000 gulden per maand) minder verdienen dan (iets) oudere collega’s; zelf werd ik AIO, wat betekende dat je het eerste jaar van je promotietraject begon met 60% van het normale promovendi-salaris en in het laatste jaar eindigde met 90%. Omdat je namelijk ook onderwijs volgde en verzorgde. Dat laatste deed je kennelijk gratis en dat eerste was er niet (of trouwens, een beetje. Zelden zo gelachen als tijdens de verplichte cursus didactiek die we moesten volgen. Zet nooit – ik herhaal: nóóit – een stelletje waanwijze jonge promovendi van over heel de universiteit tegenover een op hogere leeftijd niet-gepromoveerde, langharige hippiemeneer met allerlei ideeën over academisch onderwijs.)
Ik weet er dus iets van wat het is om op een koopje te promoveren. Want dat is natuurlijk het hele punt. Iets wat met veel bazuingeschal verkocht wordt als academische vrijplaats is linksom, rechtsom én door het midden natuurlijk niets dan een doodgewone besparingingsmaatregel. En je hebt altijd van die blije eieren – of laten ik het zo formuleren: idealistische, aankomende wetenschappers – die het voor deze fooi zullen doen, met inbegrip van alle onbetaalde extra werk (ik vermoed dat ikzelf het anno nu óók zou doen, als ik geen reguliere promotieplek kreeg).
De kwestie is geld.
Dat er niet is.
Of beter gezegd: niet voor uitgetrokken wordt.
Met het aanstellen van 850 studentpromovendi bespaart de universiteit, volgens Trouw, 40% op loonkosten; mijn rekenmachine zegt dat de universiteit dus voor hetzelfde geld 340 promovendi tegen normale voorwaarden kan aanstellen. Lijkt me toch ook geen slecht aantal?
Kwestie blijft ook dan dat er moet worden gepast en gemeten met middelen die kennelijk niet toereikend zijn voor een volwassen gezonde onderzoekscultuur, waarin jonge onderzoekers de academische voortgang garanderen op elk vakgebied.
Laat een reactie achter