Door Marita Mathijsen
Het publiek moet uitzinnig van enthousiasme zijn geweest toen Bilderdijk het gedicht ‘Afscheid’ voordroeg voor de Amsterdamse Afdeling van de Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen en Kunsten op 10 januari 1811. Dit is het slot:
Hij had daarvoor het publiek een treurig beeld van het vaderland voorgehouden, dat hij had zien zinken in een diepe val. ‘Holland is geweest’, meende hij, en hijzelf ook: dit zou zijn zwanenzang zijn. 362 alexandrijnen lang beschrijft hij zijn eigen dichterschap dat altijd hooggestemd was, maar nu kan hij niet meer. In zijn jeugd, de achttiende eeuw, was het bar en boos gesteld met de dichtkunst: Vondel was vergeten en dichtkunst was niet meer dan laag-bij-de-gronds kruipen. Hijzelf had hoger doelen: ‘Zij is geen spruit van de aarde, de Dichtkunst die ons blaakt; zij is van hooger waarde’, ze is ‘in hemelvuur geteeld’. Hij had zijn snaren aan het vaderland gewijd en zag dat vaderland gelukkig – maar hij zag het ook vallen:
De naam van ’t Vaderland, van Holland is geweest.Zie daar mijn’ laatsten snik; met dien geve ik den geest.
Met ‘DE DICHTER WAS!’ besluit hij de alexandrijnen. Dan volgt een balladeachtig besluit van ruim honderd regels van twee of drie jamben waarin hij de val van Napoleon voorspelt:
Dees ellenden
Gaan volenden;
En, verpletterd wordt het juk.
Het was moedig van Bilderdijk om zich in het openbaar uit te spreken tegen de Franse overheersing. Weliswaar was hij niet steeds anti-Napoleon geweest, maar wat hij nu liet horen was niet mis te verstaan. Kennelijk was er geen politie in de zaal, want opgepakt werd hij niet. In de Bilderdijkbiografie van Honings en Van Zonneveld staat dat er geen getuigenissen overgeleverd zijn van aanwezigen bij de voordracht, maar dat klopt niet helemaal. Theodorus van Kooten, hoogleraar en politicus, was erbij geweest en schreef daarover heel summier aan een vriend. Hij had een kopie van het handschrift gekregen en las die tot drie keer toe: ‘Dat is poëzy! poëzy van het begin tot het einde!’
Toen Bilderdijk het gedicht wilde publiceren in zijn bundel Winterbloemen (deel 2) kreeg hij het wel aan de stok met de censuur. Hij publiceerde slechts 272 van de in totaal 476 regels. In de bundel kondigde de uitgever aan dat de rest zou volgen. Er kwam dus een verminkt gedicht in de Winterbloemen te staan.
Hoe werkte dat indertijd met de censuur? Alleen een beperkt aantal uitgevers kreeg vergunning om te drukken. Als een van de erkende uitgevers iets wilde uitgeven, moest die aan de politieprefect verlof vragen. De prefect stuurde vervolgens een lijst met aanvragen door naar de Direction Génerale de l’Imprimerie et de la Librairie te Parijs. Wanneer de Direction liet weten achterdocht te koesteren, moest de uitgever vijf exemplaren van het handschrift opsturen naar diverse instanties. Een Nederlandstalige censor in Parijs keek het manuscript na. Als deze geen vuiltje aan de lucht zag, stuurde hij zijn goedkeuring naar de prefect, die de instemming weer meldde aan de drukker. Was het werk eenmaal gedrukt, dan moesten er opnieuw exemplaren ingeleverd worden en dan kwamen er soms nog achteraf verboden. Van de uitgever werd verwacht dat hij zelf censuur toepaste voor hij de weg van de officiële censuur insloeg.De Haarlemse uitgever Bohn, bij wie Winterbloemen verscheen, had een drukvergunning. Hoe het nu gegaan is met de censuur op Bilderdijk is nog nooit tot op de bodem uitgezocht. Er moeten bij het Nationaal Archief en bij de Franse archieven van de Direction Génerale vast wel documenten over deze kwestie bewaard zijn, maar daar is nog geen onderzoeker ingedoken. Wel weten we dat Bilderdijk eind oktober 1811 al erover klaagde dat het tweede deel van Winterbloemen vertraging opliep door de ‘Heeren Censeurs’. Eind van dat jaar was er toestemming, maar terwijl het laatste blad (16 pagina’s) werd afgedrukt kwam er weer een verbod. De censuur wilde een paar regels veranderen en andere schrappen, maar Bilderdijk weigerde: hij liet het gedicht afbreken. Er is één compleet gedrukt blad bewaard gebleven van die verboden versie. Ook is er een afschrift bewaard waarop aangetekend staat wat de censoren precies wilden schrappen of veranderen.
November 1813 was duidelijk dat het Napoleontische regime gevallen was en daarmee ook de staatscensuur beëindigde. Tientallen dichters klommen in de pen om Hollands vrijwording en de terugkeer van Oranje te bejubelen. Zo ook Willem Bilderdijk en zijn vrouw, die samen eind 1813 de bundel Hollands verlossing, ook bij Bohn, lieten verschijnen, met een twaalftal vaderlandslievende gedichten. Daarin kwam nu ook het hele ‘Afscheid’ te staan, met het fameuze slot. Bilderdijk zelf én zijn lezers konden het nu zelf lezen: Bilderdijk was een ware voorspeller van ‘het juichensuur’ geweest. Maar de profeet had ongelijk gehad met de aankondiging van zijn stervensuur. Er wachtten hem nog twintig jaar.
Ik ontleende gegevens aan de ongepubliceerde uitmuntende scriptie: J.E. van de Wege-de Rooy, Willem Bilderdijks Afscheid. Een deelstudie. Utrecht 1992. En aan: Marita Mathijsen, ‘Manuscriptkeuringen en boekverboden. Censuur rond de Franse tijd’. In: Marita Mathijsen (red.), Boeken onder druk. Censuur en pers-onvrijheid in Nederland sinds de boekdrukkunst. Amsterdam 2011, 59-74. Het unieke blad van de verboden versie werd bewaard in het voormalig Bilderdijk Museum; het afschrift Tydeman met censuuraantekeningen is nog in de KB te vinden.
Dit artikel verscheen eerder op Marita Mathijsens eigen blog.
Laat een reactie achter