Door Jos Joosten
Het valt me op dat wanneer ik op deze plek iets meer ‘analytisch’ over een gedicht of boek schrijf het – online én in de wandelgangen – steevast veel reacties oplevert: soms enthousiast (genre ‘mooi om eens zo technisch naar teksten te kijken’) en vooral ook geanimeerde discussie over wat anders geïnterpreteerd moet worden of so wie so verkeerd gezien is door uw dienaar.
Even opvallend vind ik dat dat dan veelal ‘gewone’ lezers betreft – dat wil zeggen: niet-professionele lezers. Het lijkt erop dat collega-neerlandici zich niet (meer) aan dit soort interpretatieve arbeid wagen. Nu is dat niet helemaal wáár. Proza- en poëzie-analyse behoort nog altijd tot het verplichte deel van de major Nederlands en wordt volgens mij door iedereen gezien als onmisbaar instrument voor omgang met literaire teksten. Maar tegelijkertijd is het niet meer de core business die het tijdens mijn studie nog was – waar collegereeks na collegereeks gewijd was aan oeuvre-analyse. En een analyse zoals ik die gisteren maakte van ‘Afsluitdijk’ (of die van Reints in eerste instantie) is volstrekt kansloos voor publicatie in een van onze wetenschappelijke bladen. (Terecht denk ik, maar da’s een andere kwestie.)
Van sommige reacties op mijn tekst verbaast me de strekking wel. Wat ik geprobeerd heb is het gedicht, als ik het zo mag noemen, klassiek-merlinistisch te benaderen: het kunstwerk is primair autonoom, de poëtische functie (zoals Jakobson het noemt) is dominant. Zo verwijst de ‘Afsluitdijk’ uiteraard wel naar de bestaande plek, maar primeert haar functie als symbool (afsluiten, intomen van het intuïtieve door de ratio).
Zie bijvoorbeeld de reactie van Huub Beurskens. Eerst zwiert hij met een elegante tournure om mijn kernkwestie heen: mijn pleidooi voor Vasalis’ technische kunnen zou niet ter zake zijn, want dat ‘zijn aspecten die Martin Reints niet belicht, simpelweg omdat het (hem) daar niet om gaat.’ Ik herhaal voor de duidelijkheid Reints’ initiële opmerking nog maar even: ‘wanneer een meubelmaker zijn stoelen zo slecht zou maken als Vasalis dit gedicht, zou hij geen stoel verkopen.’ Reints opent hier dus wel degelijk de aanval op Vasalis’ ambachtelijke, technische vaardigheden en ik heb dat verwijt onder verwijzing naar formeel-technische aspecten volgens mij aardig ontkracht.
Curieuzer is de weg die Beurskens (net als enkele andere reacties) dan in slaat: klopt het gedicht wel met de werkelijkheid? Mij dunkt dit een erg reductionistische opvatting over poëziebeschouwing. Zeker van een dichter als Beurskens (en Reints) verwacht je dat ze uitgaan van het gedicht-op-zich, van de intrinsieke coherentie van de tekst. En dan maak je je er niet druk over – zoals Maarten ’t Hart, destijds nog tot grote hilariteit van velen – dat Nijhoff een nachtegaal laat zingen in een nieuwbouwwijk, terwijl die arme vogeltjes in werkelijkheid het bos nooit zouden verlaten.
Op deze manier naar poëzie kijken – of naar kunst in brede zin – is als Picasso verwijten dat de ogen van zijn vrouwenportretten op de verkeerde plek staan, dat Zadkine geen behoorlijke handen kan kleien en dat Giacometti geen benul heeft van de menselijke anatomie. Je verwacht dat honderdvijftig jaar moderne kunst (waar Huub Beurskens overigens als geen ander in thuis is) onze blik op kunst ook wat heeft vooruitgebracht.
(Eén andere kleine feitelijke kwestie moet ikzelf wel nog uitzoeken. Eddy Warmerdam wees me erop dat het citaat dat ik aanhaal over Vasalis niet van W.F.Hermans, maar van Rudy Kousbroek zou zijn. Veel dank voor de correctie. Hoe het precies zit, weet ik nog niet, maar deze beerput zoek ik tot op de bodem uit!)
DirkJan zegt
Wat ik niet goed begrijp is dat Jos Joosten wel een feitelijke analyse wil geven van de /vorm/ van het gedicht, (strofenbouw, jambische pentameters), maar als het gaat om de /inhoud/ verwijst naar moderne kunst waarin alles mogelijk is en dus geen nadere analyse nodig heeft.
Jos Joosten zegt
Wat ik op mijn beurt niet goed begrijp is wat er onduidelijk is aan mijn tekst. Naar aanleiding van Reints’ opmerkingen dat Vasalis een technisch klungelaar zou zijn tracht ik aannemelijk te maken dat dat een onterecht verwijt is.
Daarnaast maak ik er bezwaar tegen, dat sommige lezers een erg reductionistische opvatting over poëzie koesteren (‘het klopt niet, want daar groeit helemaal geen gras’) en zo het kunstwerk-als-kunstwerk tekort doen.
De opmerking over beeldende kunst gaat over die tweede misvatting. Uiteraard valt moderne beeldende kunst te analyseren. Alleen heb ik het daar niet over.
Casper de Weerd zegt
Wat wat mij betreft volstrekt onduidelijk is in deze tekst, isw het eindigen met een verzuchting, die kennelijk in het hier bovenvemelde commentaar wordt toegelicht: het gaat om het kunstwerk-als-kunstwerk. Dat had ik niet uit uw telst gehaald.
Kunt u verder toelichten hoe men zich kwalificeert als professioneel lezer?
Martijn Benders zegt
Ik zie in het hele debat enkel een vorm van wraakoefening, omdat we een tijdje terug debatteerden over of Nijhoff werkelijk in Zaltbommel geweest was bij die brug, en Joosten toen aanvoerde dat die rivier zo breed is dat hij onmogelijk zijn moeder had kunnen horen zingen. Mijn stelling was destijds dat ons aller Martinus minstens dertig bruggedichten klaar had liggen, en dat hij de overige 29 door zijn zoon liet vernietigen na zijn dood – die stak immers snel een stapel papieren in de hens, om te voorkomen dat ze in de openbaarheid zouden komen.
H. BEURSKENS zegt
Mij lijkt de (relatieve) autonomie van bijvoorbeeld een kubistisch kunstwerk er een met andere merites dan die van een realistisch werk. In Picasso’s zogeheten analytisch of synthetisch kubistische portretten ‘klopt’ de plaatsing van de ogen omdat die deel uitmaakt van en past in de algehele visie of optiek van het werk. In het gedicht van Vasalis is die optiek niet bijvoorbeeld kubistisch of surrealistisch, maar veeleer realistisch of naturalistisch, en juist dat realistische van de spiegelbeelden in de ruiten, dit door de ruiten heen kunnen kijken en tegelijk iets van het binnenste van de bus kunnen zien, zorgt ervoor dat dit realisme iets magisch krijgt, ‘als waar ’t een droom’. Die bedoeling snap ik helemaal, maar om mij als lezer ook actief en gevoelsmatig uit het realisme weg te voeren, is, paradoxaal, juist een consequent realisme geboden. En dan moet de Afsluitdijk simpelweg DE Afsluitdijk zijn, dan moet het beschrevene met de werkelijkheid dáár kloppen, enzovoort. Zo gauw ik daar inhoudelijk mijn twijfels bij krijg, is de ban, althans voor mij, bij voorbaat gebroken, louter vormtechnische (deel)vakkundigheid helpt dan geen zier meer.
Wouter van der Land zegt
Ik heb niets tegen verzen op-zichzelf. Wil men de woorden in ’t gelid zetten, goed! Maar zeg niets wat niet waar is. ‘De lucht is guur, en ’t is vier uur.’ Dit laat ik gelden, als het werkelyk guur en vier uur is. Maar als ’t kwartier voor drieën is, kan ik, die myn woorden niet in ’t gelid zet, zeggen: ‘de lucht is guur, en ’t is kwartier voor drieën.’ De verzenmaker is door de guurheid van den eersten regel aan een vol uur gebonden. Het moet voor hem juist een, twee uur, enz. wezen, of de lucht mag niet guur zyn. Zeven en negen is verboden door de maat. Daar gaat hy dan aan ’t knoeien! Of het weêr moet veranderd, òf de tyd. Eén van beiden is dan gelogen.
Martijn Benders zegt
Net zo realistisch als de foeniks die in een ander gedicht de klauwtjes om haar schrijfvinger slaat? Sorry, maar waar komt dit van de pot gerukte ideetje dat Vasalis een ‘realistisch dichter’ genoemd zou moeten worden vandaan? Ze was overduidelijk een mysticus, een romanticus met soms absurde uitschieters. Erop gaan zitten hameren dat ze als een realistisch schilder moet worden beoordeeld is wel erg mallotig.
josjoosten zegt
Maar, Huub, volgens mij draai jij de zaken hier om. Je plakt eerst het etiket ‘realistisch’ op de poëzie van Vasalis en vervolgens verwijt je haar dat de poëzie niet voldoet aan de kenmerken van realistische poëzie. Ik zou zeggen: treed het gedicht onbevangen tegemoet en waardeer het op zijn eigen merites en laat die de interpretatie bepalen.
H. BEURSKENS zegt
Jos, ik blijf het proberen. Laat ik het zo stellen: het gedicht wil me in zijn ontwikkeling uit het realisme leiden (of noem het de ‘echte’ realiteit, de wereld van alledag, zoals we die kennen of zoiets), naar een moment, een in- en/of uitzicht zoals de ik dat waarneemt en beleeft. Daar wil en kan ik, geloof me, heel goed en ver in meegaan, waarbij bijvoorbeeld het feit dat ik niet in het werkelijke bestaan van zeemeerminnen geloof totaal geen belemmering is om er een voor me te kunnen zien, ik vind zelfs dat die zeemeermin – alleen al de woordsamenstelling in deze context! – in menige interpretatie wordt onderbelicht. Alleen storen mij enkele onbedoelde hobbels en kuilen op die lange rechte weg. Het zal wellicht aanmatigend klinken, maar ik denk dat dit gedicht beter had gekund, in zijn beweging en tegenbeweging gaver, zoals het gelezen lijkt te willen worden. Intussen doet zich door mijn muggenzifterij het wonderlijke verschijnsel voor dat de lectuur van die mijns inziens betere versie zich in mijn hoofd of/en gemoed lijkt te zijn gaan vormen. Wat niet betekent dat die versie zich ook woordelijk zal laten uitschrijven, al weet ik wel te melden dat het ambivalente ‘gedeelde’ er de plaats heeft ingenomen van ‘gespleten’ in de slotregel. Wat ik kennelijk, enigszins tot mijn eigen verbazing, wil zeggen, is dat ook een kritisch gispende lectuur uiteindelijk tot een scheppende dus positieve ervaring kan leiden. Dat gaat overigens bij de meeste gedichten niet op, want ‘natuurlijk’ moet het materiaal ‘het’ dan wel al in zich hebben.
Martijn Benders zegt
Nou Huub, nou Jos, wat let jullie: schrijf een beter gedicht over de afsluitdijk, misschien zal het je doorbraak als dichter worden. Ik zal er met alle plezier een analyse aan wijden, dat beloof ik.
Jos Joosten zegt
Maar, Huub, volgens mij draai jij de zaken hier om. Je plakt eerst het etiket ‘realistisch’ op de poëzie van Vasalis en vervolgens verwijt je haar dat de poëzie niet voldoet aan de kenmerken van realistische poëzie. Ik zou zeggen: treed het gedicht onbevangen tegemoet en waardeer het op zijn eigen merites en laat die de interpretatie bepalen.
Martin Reints zegt
Veel dank aan de lezers die de moeite hebben genomen te reageren op mijn stukje over ‘Afsluitdijk’ van Vasalis, op het weblog van Huub Beurskens. In het bijzonder Jos Joosten voor zijn informatieve analyse. Ik denk dat hij goed onder woorden brengt wat de liefhebbers van Vasalis aantrekt in dit gedicht.
Ik hoef mijn opmerkingen over het machteloze gebruik van de titel, het merkwaardige gebruik van de uitdrukking ‘wij kijken uit’ en het onmogelijke ‘op elkanders schouder slapen’ niet te herhalen. Voor mij doen zulke dingen ernstig afbreuk aan het gedicht. Hetzelfde geldt voor het spreken over verleden en toekomst als je juist wilt beweren dat er alleen maar een heden is.
Ik hou van de Afsluitdijk, en het gedicht brengt iets onder woorden dat me aanspreekt. Daarbij ben ik natuurlijk niet ongevoelig voor de metaforiek en ik begrijp ook wel dat het een poëticaal gedicht is voor de Criterium-generatie. Het verbaast me zelfs niet dat het gedicht mateloos populair is. Als ik het welwillend lees, vind ik het ook een mooi gedicht. Maar een metafoor is pas goed wanneer hij ook bij letterlijke interpretatie overeind blijft. En het verbaast me altijd dat liefhebbers van het gedicht kennelijk helemaal geen moeite hebben met het merkwaardige taalgebruik. Lees ik het gedicht niet welwillend maar kritisch, dan kan ik alleen concluderen dat het om slecht geschreven onzin gaat.
Ik wil graag nog iets kwijt over de matrozen. Als ik een gedicht interpreteer, ga ik in eerste instantie uit van de meest waarschijnlijke betekenis van wat ik lees. Daarbij baseer ik me op gegevens in de voorafgaande tekst en eventueel op buitentekstuele gegevens. Blijkt daarna uit het vervolg van de tekst dat die lezing niet klopt, dan moet ik mijn eerste lezing corrigeren, en begin ik opnieuw. Maar zolang mijn lezing niet in strijd is met de rest van de tekst, kan ik aan die lezing vasthouden.
Vasalis schrijft uitdrukkelijk dat de getemde Zuiderzee links ligt. Kennelijk, denk ik dan, vindt ze het belangrijk dat de lezer weet dat de bus van Friesland naar Noord-Holland rijdt. Waarom? Dan lees ik over de matrozen. Bij het woord ‘matrozen’ denk ik in eerste instantie aan marinemensen. Dat zou aardig kunnen passen bij het gegeven van een bus die van Friesland naar Nood-Holland rijdt. Op dat moment is voor mij dus het meest waarschijnlijk dat het om matrozen van de Koninklijke Marine gaat, op weg naar Den Helder. Dan begrijp ik ook meteen waarom Vasalis het belangrijk vond te laten weten in welke richting de bus rijdt.
Het kunnen natuurlijk ook burgermatrozen van vrachtschepen zijn, op weg naar het Noodhollandsch Kanaal bij Alkmaar. Of Friese matrozen met verlof, op weg naar de kermis in Hoorn. Het kan van alles zijn. Maar zolang de lezing die mij het meest voor de hand lijkt te liggen, niet in strijd is met de tekst die erop volgt, handhaaf ik de interpretatie.
Goed, matrozen op weg naar Den Helder. In een bundel uit 1940. Wanneer heeft Vasalis het gedicht geschreven? Het komt niet voor in de voorpublicatie uit 1939. Ik neem dan aan dat het nieuw was toen de bundel werd gepubliceerd, geschreven tussen haar eerste publicatie in Groot Nederland en de publicatie van haar debuutbundel. Dus nu zie ik matrozen voor me die eind 1939 of begin 1940 op weg zijn naar Den Helder. Daarmee kan ik fout zitten. Vasalis kan het gedicht ook geschreven hebben naar aanleiding van een busrit die ze bijvoorbeeld in 1933 heeft gemaakt, ik zeg maar iets. Dat wil ik direct geloven als iemand daar een aanwijzing voor heeft. Maar zulke aanwijzingen ontbreken, vooralsnog.
Voor mijn weerzin maakt het wel iets, maar niet heel erg veel uit. Ik blijf denken dat het om dienstplichtigen gaat, en ik hou niet van de onder woorden gebrachte vertedering. Dat had ik er opnieuw uitdrukkelijk bij kunnen zetten: het is een kwestie van smaak. Dat spreekt vanzelf.
En nu een vraag: als Vasalis vertederd is bij het zien van onschuldig slapende Nederlandse matrozen, kan dat dan betekenen dat ze voor de oorlog fout was? Blijkt er sympathie voor de NSB uit? Ik vind het nogal wat dat Jos Joosten meent dat ik zo over Vasalis denk. Ik zou eerder zeggen: het tegendeel is waar. Joosten zou gelijk hebben als ik had verondersteld dat het om matrozen van de Duitse Kriegsmarine ging.
Om het even uitdrukkelijk te zeggen: ik verwerp de suggestie. Ik heb groot respect voor Vasalis c.q. mevrouw Droogleever-Fortuyn en ik vind het jammer dat ik haar nooit ontmoet heb. Alleen vind ik haar ‘Afsluitdijk’ slecht geschreven. Dat Jos Joosten mijn interpretatie ‘boosaardig’ noemt, zou me kunnen verleiden tot een jij-bak. Maar van dat soort quasi-polemiek ben ik geen liefhebber.
Martin Reints
Martijn Benders zegt
Het was niet bij Vasalis dat een nazaat de fik stak in al haar correspondentie. Waarom dat bij Nijhoff wel gebeurde laat zich raden. Er schemert iets door in zijn brievenboek als hij bewonderend over de Duitsers spreekt toen zij Denemarken binnenvielen. Dat hij gedurende de hele oorlog in een duur hotel zat in plaats van in de kazerne en dat de slag die hij naar verluidt geleid heeft geen enkele getuigenis wist opleveren zijn allemaal slechts bijzaken, maar deze poging tot omkering van de feiten op basis van een enkele metafoor in een gedicht zijn – nou ja – vrij pathetisch.
josjoosten zegt
Ik heb mij een kleine onserieuze boutade veroorloofd door te suggereren dat Vasalis volgens Reints fout zou zijn geweest voor de oorlog. ‘Ik vind het nogal wat dat Jos Joosten meent dat ik zo over Vasalis denk. Ik zou eerder zeggen: het tegendeel is waar.’
Mijn opmerking had wel een reden. Want wat Reints nu zegt, is toch echt wat anders dan in zijn oorspronkelijke tekst:
‘Vasalis vindt het aandoenlijk: twee keurig verzorgde matrozen aan de vooravond van een wereldoorlog.’ Om even ervoor op te merken: ‘Wat een weerzinwekkende vertedering bij Vasalis!’
Mensen kunnen van mening veranderen, zelfs in twee dagen. En voortschrijdend inzicht is slechts te loven. Maar je kunt mij niet kwalijk nemen dat ik me baseerde op Reints’ eigen geschreven woorden, onkundig van wat hijzelf intussen was gaan bedoelen…
Martijn Benders zegt
Reints kan gewoon niet nadenken. Je kunt bijvoorbeeld heel wel een slons zijn met een pas geschoren nek, dus dat ‘keurig verzorgd’ is iets wat hij uit zijn duim zuigt, niet wat er staat. Aan dat soort lezers heb je niets. Dat bedongen gapen is wat de strofe mooi maakt, en ook daar hoor je hem niet over. Toneelhaak.
Luck van Leeuwen zegt
Wat ik me afvraag Martin is het volgende, niet als kritiek of verwijt, maar omdat ik er zelf niet helemaal uitkom. Je leest de poëzie als een gedicht dat verwijst naar de werkelijkheid, goed, dat kan. Maar waarom is dat een zinnig interpretatiekader? Je situeert het gedicht heel nadrukkelijk in een daadwerkelijk-in die tijd gebeurde context, waarin de bus over de werkelijke Afsluitdijk rijdt en de matrozen ‘werkelijk’ bestaan hebben. Wie zegt dat Vasalis naar de realiteit verwijst, of in ieder geval: zo nauwkeurig naar de werkelijkheid als jij het ziet? Ik weet niet of het gedicht zo makkelijk aan de echte wereld te koppelen is, juist vanwege de tamelijk mystieke ervaring die zich vooral later in het gedicht ontvouwt, maar toch ook al in op mij dromerig overkomende begin (‘De bus rijdt als een kamer door de nacht’, alsof het de ik-figuur overkomt).
Met andere woorden: wat doet het ertoe of Vasalis zelf daadwerkelijk over de Afsluitdijk heeft gereden, of de matrozen ‘echt’ bestaan hebben, of Vasalis wérkelijk verwijst naar de enige echte Afsluitdijk? Roept het gedicht niet veeleer een soort metafysisch discours op waarin niet alles echt klopt, zich een surreële droom ontvouwt en de taal dus ook niet-logische vormen begint aan te nemen? Dat het op elkanders-schouders slapen hoewel lastig, in een droom vanwege vervagende grenzen toch wel mogelijk is. Ik snap dat een overduidelijk politiek geëngageerd gedicht een lezing zoals jij die doet tot erg productieve resultaten kan leiden, maar hier zie ik dat niet zo.
Overigens: ik ben bepaald geen kenner van Vasalis’ poëzie en in het algemeen geen groot poëzie-kenner, dus ik zit hier vooral met nieuwsgierigheid deze discussie te lezen.
Martin Reints zegt
Geachte Luck van Leeuwen,
Dit is een interessant punt. In hoeverre verwijst Bloem naar de echte Dapperstraat, Nijhoff naar de echte brug bij Zaltbommel, Campert naar de echte Overtoom enzovoort? Ik begrijp dat vooral zo’n brug en, hier, de Afsluitdijk ook metaforen zijn. En juist omdat ik van de Afsluitdijk hou en ik herken wat Vasalis probeert te zeggen over de aantasting van je tijdsbegrip als er 30 kilometer lang vrijwel niets gebeurt, en ik dat ook een fascinerend verschijnsel vind, wil ik het gedicht zo goed mogelijk lezen.
Dan ontkom ik er niet aan hier in gedachten de echte Afsluitdijk te zien, met echte matrozen enzovoort. En ik stel me voor dat de weg een stuk rustiger was dan nu, en dat die bus geen 130 km per uur kon rijden. Het beeld dat de tekst oproept, moet ik veranderen zodra de tekst mijn eerste lezing weerlegt. Maar de tekst geeft juist eerder bevestiging, met die getemde Zuiderzee, die inderdaad nogal rusteloos kan zijn. Ik sta klaar om het gedicht metaforisch te duiden, maar eerst moet het wel letterlijk kloppen, vind ik. Anders is wel de bedoeling van het gedicht interessant, of passend in zijn literaire omgeving, maar is het gedicht zelf niet goed geschreven.
Nou ja, dat is een opvatting. Interessante kwestie: wat ziet een lezer van Bloem in gedachten als hij of zij de echte Dapperstraat niet kent? En maakt dat voor de interpretatie uit? In het geval van ‘Afsluitdijk’ blijkt al dat lezers die de echte Afsluitdijk niet kennen, niet zien dat de bus van Friesland naar Nood-Holland rijdt. Ik kan niet anders dan denken: waarom is Vasalis daar zo expliciet over? En dat leidt dan weer tot mijn interpretatie van wat voor matrozen er in die bus zitten. Dat houd ik vol tot er aanwijzingen zijn dat mijn lezing niet kopt. Over de metaforische interpretatie is denk ik wel voldoende gezegd door anderen.
En nog een kleinigheid, niet onbelangrijk, ik heb het alleen over het gedicht. Ik beweer niet dat Vasalis zelf in een bus over de Afsluitdijk heeft gezeten, al lijkt het mij aannemelijk. Voor mijn lezing van het gedicht doet het niet ter zake.
Dank voor uw reactie, laat u het weten als ik me misschien niet helder uitdruk of als ik uw vraag niet bevredigend beantwoord,
Martin Reints
DirkJan zegt
Als u dan zo’n pietje-precies bent, waarom hekelt u dan niet dat Vasalis het over een ‘zee’ zou hebben terwijl het om een meer gaat?
Harry Reintjes zegt
dit is toch al eerder beantwoord. (1909 geboren) tot haar 23ste heette het de zuiderzee. 7 jaar later schreef ze het gedicht. zelfs mijn vader (1925) vergiste zich nog wel eens.
DirkJan zegt
Niet door Reints. En het is ook onbekend wanneer ze het gedicht schreef.
Harry Reintjes zegt
iig voor 1940,. in parken en woestijnen
DirkJan zegt
Het maakt mij allemaal weinig uit, maar poëzievorsers zijn selectief in hun observaties, analyses en conclusies.
Harry Reintjes zegt
dáár sluit ik me volledig bij aan. zie ook hieronder over esthetiek en de kok zn recept ontfutselen
Harry Reintjes zegt
Zolang de Hanlo’s, Engelmans, Selfkickers, Blauwbilgorgels zo hoog op de lijst van Nederlandse dichters en gedichten prijken (met welke motivatie, achtergrond of bedoeling dan ook: muzikaal, klanknabootsing of gewoon omdat ze bijv. 50-ers zijn), vind ik deze discussie en m.n. de negatieve opmerkingen over Vasalis’ gedicht waardeloos. Als kwamen zij van idioten in het bad. Laat toch alle dichters een god zijn in het diepst van hun gedachten. En dan bepaal ik zelf wel of ik het mooi vind of niet en deel ik dat evt. en leg ik uit waarom (niet).
Harry Reintjes zegt
αἰσθητικός en ratio samen is vloeken in de kerk, is schoonheid kapot redeneren, is het gerecht een beetje proeven en proberen de kok het recept te ontfutselen
Bert Natter zegt
Even daargelaten dat het mij een biet zou zijn of een gedicht ‘klopt’ of niet, wil ik het à propos de kritiek van Martin Reints op het gebruik van het werkwoord ‘uitkijken’ (hij schrijft: ‘maar “wij kijken uit” betekent toch: wij passen op, we zijn voorzichtig.’) voor Vasalis opnemen: Van Dale geeft als eerste betekenis van ‘uitkijken’ ‘naar buiten kijken’ en het WNT komt als voorbeeld met een zinnetje uit Eline Vere: ‘Marie zoû dadelijk beneden komen …. Maar zij toefde even aan het venster en keek uit…’ (Couperus vervolgt met een beschrijving van wat Marie buiten ziet).
Ik moet naar aanleiding van deze discussie denken aan een anekdote van J.L. Heldring over Vasalis:
‘Op een avond had zij met enkele collega’s van haar man een diner in hotel De Doelen aan de Grote Markt. De sfeer was gezellig en ontspannen en zij begon zich verzoend te voelen met Groningen. Het was een mooie zomeravond, en toen zij na afloop de hoge stoep voor het hotel betrad en daar de Grote Markt zag, waarboven de Martinitoren uitrees, was zij in een bijna euforische stemming en riep zij uit: “Kijk toch eens!” Waarop zij een stem naast zich hoorde: “Ja, ’t is al neegn uur.”‘
Martin Reints zegt
Geachte Bert Natter,
Hiermee hebt u mijn kritiek op deze regel weerlegd. Ik zou ‘uitkijken’ nooit zo gebruiken, maar ik neem nu aan dat het omstreeks 1940 gewoon ‘naar buiten kijken’ kon betekenen.
En: mooie anekdote over de Martinitoren!
Dank voor uw reactie,
Martin Reints