Door Jona Lendering
De Franken waren een federatie van stammen die woonden in het gebied dat we nu Overijssel en Drenthe noemen, en ook in het Roergebied en Nordrhein-Westfalen. Beide groepen werkten samen met de Romeinen, maar voerden er ook oorlog tegen. Er is weleens op gewezen dat de oostelijke groep wat agressiever lijkt te zijn geweest dan de noordelijke, maar één extra bron kan dat beeld veranderen.
Feit is dat de Franken vanaf de jaren vijftig van de derde eeuw de Rijn weleens overstaken en dat keizer Postumus rond 265 n.Chr. een lijn versterkingen aanlegde om de grote weg door Belgica te beveiligen. Die weg begon in Boulogne en leidde via Amiens, Bavay, Tongeren, Heerlen en Jülich naar Keulen en wordt vanouds aangeduid als de Chaussée Brunehaut. (Dat ’ie tegenwoordig Via Belgica moet heten, is een deprimerend ander verhaal.) In elk geval: het was een belangrijke weg die verdedigd moest worden, want ten zuiden van deze straat lagen op de vruchtbare lössgronden de grote landgoederen waar graan werd verbouwd voor steden als Keulen en de forten langs de Rijn.
De versterkingen langs de weg vormden mogelijk een kwart eeuw – tussen pakweg 275 en 300 – de noordgrens van het Romeinse Rijk, als het althans waar is dat de limes langs de Rijn in 275 is opgegeven, wat maar te bezien staat. Hoe dat ook zij: de forten langs de Chaussée Brunehaut waren er. In de jaren vijftig van de vierde eeuw staken de Franken, samen met de Chamaven, de Rijn weer eens over. De Romeinse generaal Julianus wachtte ze op. Een leuke anekdote over de Germaanse leider Nebisgast is overgeleverd bij de Griekse auteur Eunapios van Sardes; die leest u hier. Uiteindelijk stond Julianus de Franken en Chamaven toe zich te vestigen in Toxandrië, wat de voorganger is van het latere hertogdom Brabant. In dit gebied kregen de Franken boerderijtjes op de marginale zandgronden. De landhuizen op de löss bleven in handen van de oude bevolking. De fortenreeks langs de Chaussée Brunehaut vormde dus een grens tussen Frankische immigranten en autochtonen.
De landverhuizers namen hun taal mee, een voorloper van het Nederlands. Dit is te bewijzen doordat Latijnse plaatsnamen in Toxandrië niet meededen aan de taalveranderingen die in de Late Oudheid plaatsvonden in het Latijn. In het zuiden evolueerde bijvoorbeeld het woord castra tot château, maar in het noorden bleven de harde /k/ voor een klinker en de /s/ tussen een klinker en een /t/ gehandhaafd, zoals in de plaatsnaam “Kesteren”. En natuurlijk ook in “kasteel”. Aan het feit dat de woorden niet meer met het standaard-Latijn mee-evolueerden volgt dat in het noorden geen Latijn meer werd gesproken en dat het Frankisch de dominante taal was geworden. Kortom, de versterkingen langs de Chaussée Brunehaut waren niet alleen een grens tussen löss en zand, tussen welvarende graanvilla’s en keuterboeren, maar ook tussen Latijn en Frankisch. De Taalgrens was ontstaan.
Toen de Franken een eeuw later oprukten richting Somme, namen ze de taal van hun nieuwe onderdanen over en de spreekwoordelijke lingua Franca is dan ook niet het vroegste Nederlands maar het late Latijn.
Henk Smout zegt
Tegenwoordig is Franken als geografisch begrip het noorden van Beieren, eventueel inclusief kleinere gebieden van aangrenzende deelstaten, zoals we onder Saksen zonder verdere toevoegingen tegenwoordig het gebied van Leipzig en Dresden verstaan.