Jeugdverhalen over joden (56)
Door Ewoud Sanders
‘Het vragend Koosje’ (1810)
Auteur: Petronella Cornelia van Alphen (1763-1833)
’t Knaapje met dat zwart gezigt,
’t Welk mij niet verstaat;
Vader! Zou het zonde zijn
Als ik ’t Moortje haat?
’t Is zoo lelijk in mijn oog
Met een apensnoet:
Is dat Joodje ook al een mensch
Met dat schoenengoed?
De vader:
Gij stelt zeker, lieve kind!
Al mijn zorg te leur
Zoo ge uw evenmensch veracht
Enkel om de kleur.
God schiep zwart, en bruin, en wit,
Uit hetzelfde bloed,
Gaf aan allen ’t zelfde hart,
Doen aan allen goed.
’t Joodje is uw broeder ook,
Heb hem lief, mijn kind!
Vader Abram was een Jood
En God was zijn vrind.
Zijt dan vriend van elken mensch
Doe aan allen wel;
Denk: in ’t land, waar negers zijn,
Lacht m’ om ’t blanke vel.
Herkomst en drukgeschiedenis
In 1810 publiceerde Petronella Cornelia van Alphen, geboren en getogen in Rotterdam, haar eerste en enige dichtbundel: Gedichtjes voor de jeugd. Zij was hiertoe aangezet door de schrijfster Anna Maria Moens (1775-1832), aan wie zij de bundel opdroeg: ‘’k Maakte slechts, op uw verzoek/ ook een Kinderverzenboek’.
De bundel bevat zestig korte gedichten. In haar voorwoord spreekt Van Alphen de ‘zoete hoop’ uit dat haar poëzie ‘nuttige invloed’ zal hebben ‘op nog onbedorven kinderhartjes’.
De bundel besluit met een ‘Treurzang op den dood van den heer Hieronymus van Alphen’. Deze ‘vader van het Nederlandse kinderboek’ overleed in 1803. Petronella Cornelia vermeldt niet of Hieronymus familie van haar is, maar zij heeft zich stellig door hem laten inspireren:
Volgen wij, op ’t spoor van Godsvrucht,
Deugd en wijsheid, onzen vrind,
Dan is ’t zeker dat elk kindje
Hem bij Jezus wedervind [sic].
Dat ook de Rotterdamse uitgever Immerzeel & Comp. hoopte dat Petronella Cornelia’s achternaam de verkoop zou bevorderen, blijkt uit het gedichtje waarmee de bundel begint, geschreven door de Rotterdamse predikant Jan Scharp (1756-1828):
Zoete kleinen! kust de handen
Van die u dit tuiltje bood,
En hervindt in deze Juffer
Haren grooten Naamgenoot.
Petronella Cornelia van Alphen, honorair lid van de Bataafsche Maatschappij van Taal- en Dichtkunde in Rotterdam, behoorde aan het begin van de negentiende eeuw tot de weinige vrouwen die voordrachten hielden voor letterkundige genootschappen. Tijdgenoten prezen haar ‘fijn vernuft, schrandere mensen- en godsdienstkennis’ en haar ‘zeldzame mate van mensenliefde’.
Dat Petronella Cornelia in ‘Het vragend Koosje’ de joodse schoenenverkoper een ‘apensnoet’ toedicht, is niet uniek. Van joden werd vroeger gezegd dat ze herkenbaar waren aan hun volle zwarte baard. Toen er in 1823 in Zuid-Amerika een aap met een zwarte baard werd ontdekt, werd die joodaap of jodenaap genoemd. In 1848, in het prentenboekje De Kleeren maken den Man, wordt een orthodoxe jood vanwege zijn baard vergeleken met een orang-oetang.
De bundel Gedichtjes voor de jeugd beleefdedrie drukken: in 1810, 1830 en omstreeks 1840. Hierboven is geciteerd uit de tweede druk.
Receptie
Van Gedichtjes voor de jeugd heb ik geen besprekingen gevonden.
Henk Smout zegt
Grote onduidelijkheid of Chiropotes israelita als junior synoniem van Chiropotes chiropotes (genusnaam herzien) moet worden beschouwd. Zie de Engelstalige Wikipedia van 2 juli 2019 11:29, trefwoord Red-backed bearded saki (Roodrugsaki).
Truus Doekes zegt
Volgens mij gaat het gedicht over twee in de ogen van het kind, vreemde mensen: een ¨Moor¨
(neger) en een Joodse schoenenverkoper. Zie ook het slotcouplet. Ook in die tijd noemde men Joden geen negers. De dubbele punt in het tweede couplet kon in die tijd volgens mij ook de functie hebben van onze puntkomma. Overigens heel interessant dat dit gedichtje uit die tijd onder de aandacht wordt gebracht.