Door Hans Broekhuis, Joop van der Horst, Henk Verkuyl
het universum zal steeds wijder gapen
je wendt je tot de arts de lieve heer
’t is al laat ventje
we gaan slapen
Levensloop (fragment)
Uit: Wim Klooster, Een kwestie van tijd (2019)
Wim als taalkundig neerlandicus
Wim Kloosters carrière als taalkundig neerlandicus beslaat een periode van ruim 60 jaar. Hij zal bij velen vooral bekend zijn als de schrijver, samen met Remmert Kraak, van het in 1968 verschenen boek Syntaxis, dat gezien kan worden als de grote wegbereider voor de generatieve taalkunde in Nederland (zie het interview in Onze Taal uit 1999, waarin de auteurs terugblikken op de totstandkoming van het boek). Anders dan veel andere generatief taalkundigen is Klooster zich blijven bezighouden met de vele andere aspecten van de neerlandistiek en heeft hij zich ook in tal van artikelen en als voorzitter van de Landelijke Vereniging van Neerlandici (nu opgegaan in de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek) ingezet voor de belangen van de Neerlandistiek als geheel.
Enkele hoogtepunten uit zijn taalkundige publicaties zijn het proefschrift The structure underlying measure phrase sentences uit 1972 (verschenen bij Reidel te Dordrecht), de samen met Marjolein van Dort-Slijper en Jan Luif geschreven leermethode voor het middelbaar onderwijs Je weet niet wat je weet (1975-6), waarin de titel op kernachtige wijze het mentalistische uitgangspunt van de generatieve taalkunde verwoordt, en zijn in 2001 verschenen Grammatica van het hedendaags Nederlands (Sdu). Daarnaast zijn er tal van artikelen over onder meer comparatieven, modale werkwoorden, negatie en negatief-polaire uitdrukkingen, die nog steeds regelmatig geciteerd worden en uitmunten door hun scherpte in linguïstische observatie. Klooster is zich tot het laatste moment blijven bezighouden met de taalwetenschap, zoals onder meer blijkt uit zijn bijdrage negative adjectives in het eerder dit jaar verschenen Festschrift Mapping Linguistic Data voor Liliane Haegeman. Een volledige lijst van vakpublicaties (tot 2000) is te vinden in het in 2000 verschenen Festschrift Samengevoegde woorden bij gelegenheid van zijn afscheid als hoogleraar van de leerstoelgroep Nederlandse Taalkunde van de UvA. Voor een goede en beknopte levensbeschrijving verwijzen we naar Wikipedia.
De revolutionaire beginperiode
Wim Klooster was nauw betrokken bij het enthousiaste onthaal dat de generatieve grammatica in de beginjaren zestig in Amsterdam kreeg, niet in de letterenfaculteit maar in de Centrale Interfaculteit, waar de wiskundige-logicus Evert Beth een goed oog had voor de vernieuwende formele aanpak van de syntaxis door Noam Chomsky in diens Syntactic Structures. Klooster had daarbij nauw contact met het onderzoek dat onder leiding van Beth en later van Frits Staal plaatsvond en dat o.a. gepresenteerd werd op de beroemde vrijdagavonden. Het syntactisch werk van Chomsky werd door diens Aspects of the Theory of Syntax uit 1965 ook semantisch aantrekkelijk. Klooster was dan ook een van de deelnemers aan een seminar over dit werk geleid door Staal en Richard Montague. Aspects legde de grondslag voor de enorme populariteit van de taalkunde in de tweede helft van de jaren zestig.
De volgende semantische slag werd gemaakt door kennismaking met het werk van Jeffrey Gruber en James McCawley, met wie Klooster ook vriendschappelijk contact had. Zijn dissertatie is geheel Gruberiaans, een stroming die valt onder de algemenere term generatief-semantisch. Klooster was daarvan in Amsterdam de leidende figuur. Rond 1970 werd echter duidelijk dat Chomsky zijn banvloek uitsprak over de generatieve semantiek en zich ontpopte als een bewijstheoreticus met een groot voorbehoud ten aanzien van de semantiek. In Amerika leidde dit tot een soort oorlog, hier maakte de generatieve semantiek geruislozer plaats voor wat nu de hoofdstroom is geworden in het generatieve kader. Dat Klooster de semantische weg volgde, komt voort uit zijn grote kracht: het interpreteren van teksten en van zinnen, vooral het vinden van zinnen waarin sommige taalkundige eenheden wel kunnen voorkomen en andere niet. Hij kon goed en heel subtiel, geduldig ook, observeren. In de periode na zijn Gruberiaans proefschrift is hij wel contact blijven houden met de generatieve syntactische hoofdstroom, maar zijn grote vreugde heeft toch vooral gelegen in het in klein bestek met de microscoop op zoek gaan naar mooie structuren die de interpretatie sturen.
De tumultueuze hoogleraartijd
Wim Klooster had geen gemakkelijke tijd als hoogleraar aan het Instituut voor Neerlandistiek. Weliswaar was het instituut rijkelijk overbestaft, zodat er volstrekt geen tekorten waren in de onderwijscapaciteit, maar er heerste in Amsterdam (en ook elders) een nogal hevige richtingenstrijd. Kloosters eigen methodische voorkeur ging uit naar een generatief kader, maar lange tijd was hij daarmee in de minderheid, om niet te zeggen soms in z’n eentje. Naast de niet te verwaarlozen aantrekkingskracht van het functionalisme van Simon Dik (soms laatdunkend het Dikkisme genoemd) bij Algemene Taalwetenschap, was er in de leerstoelgroep zelf Frida Balk met een idiosyncratische maar eloquent naar buiten gebrachte werkwijze, en een groep die zich liet inspireren door de Form-Content analyse van William Diver, Erica Garcia en Robert Kirsner, met onder anderen Els Elffers, Sies de Haan, Ina Schermer en Aleid Blom, plus nog een handvol historisch taalkundigen met ook niet te verwaarlozen stokpaardjes. Om nog maar te zwijgen van de felle botsingen waarmee de oprichting van een afdeling “Taalbeheersing” gepaard ging. De tegenstellingen en meningsverschillen werden veelal gezien als zeer groot. Het is zonder twijfel een van de grote verdiensten van Klooster geweest dat hij, meer dan iemand anders in die tijd, altijd met iedereen in gesprek bleef en steeds de moeite nam zich te verdiepen in theoretische kaders die volstrekt niet de zijne waren. En dat niet alleen omdat hij dat beschouwde als zijn plicht, maar omdat hij het echt interessant vond de wereld af en toe ook eens van de andere kant af te bekijken. Dit neemt niet weg dat hij zich in die jaren in zijn directe omgeving linguïstisch gezien ook wel eenzaam gevoeld moet hebben. Hoe dat ook zij, hij heeft nimmer gepoogd collega’s die formeel onder zijn hoogleraarschap vielen, binnen zijn eigen stramien te trekken.
Klooster was een genuanceerd denker, altijd ook bedacht op de achterkant van de medaille. Vragen van studenten tijdens colleges konden hem soms zo zeer intrigeren, dat hij minuten lang stilviel en zo verdiept was in zijn eigen gedachten, dat sommige studenten door de langdurige stilte wel onrustig werden en zich afvroegen of er een dokter gewaarschuwd moest worden. Onnodig te zeggen dat zijn oog voor nuance hem niet tot de meest slagvaardige bestuurder maakte, maar dat compenseerde hij ruimschoots door zijn geduld en zijn redelijkheid. Want Klooster heeft in wel bijna alle bestuursgremia en commissies zitting gehad die een universiteit te bieden heeft.
En je kon dat ook aan hem zien! In een tijd dat gaandeweg ook het wetenschappelijk personeel zijn das afdeed en zijn colbert of mantelpak verruilde voor een spijkerbroek en een trui met col, is Klooster steeds als heer gekleed naar het Instituut gekomen. En iedereen vond dat ook heel normaal. Wim Klooster zou Wim Klooster niet geweest zijn, als hij zich informeler gekleed zou hebben.
Rustiger jaren
Nadat de grootste turbulenties in de vakgroep achter de rug waren, bleef Wim Klooster zich zorgen maken over de druk op zijn leerstoelgroep Nederlandse Taalkunde: talrijk zijn de voordrachten waarin hij refereert aan de sombere vooruitzichten voor de Neerlandistiek in het algemeen en de Nederlandse Taalkunde in het bijzonder. Het is dan ook niet toevallig dat hij in deze periode betrokken was bij de oprichting van de Landelijke Vereniging van Neerlandici (1987). Hierna volgde de periode waarin de eerste assistenten in opleiding werden aangesteld en dit bracht nieuw leven in brouwerij, waar Klooster van genoot: hij was een actief deelnemer aan de discussie- en leesgroepen die door de aio’s van het Holland Institute for Linguistics werden georganiseerd. Hij stak veel tijd in de omgang met de generatieve PhD-studenten en het heeft hem veel genoegen gedaan dat twee van “zijn” aio’s (Mark de Vries en Hans Broekhuis) zich een eigen plaats in de academische wereld hebben kunnen veroveren. Voor PhD-studenten was Klooster de ideale begeleider: zijn uiterst eenvoudige maar ook zeer doeltreffende onderwijsmethode was dat hij volstond met te zeggen dat hij dit of dat “niet helemaal begreep”. Hij stelde zijn studenten hiermee op een lijn met zichzelf en voor hen was een dergelijk opmerking voldoende om te weten dat ze hun standpunt duidelijker moesten maken, beter moesten motiveren of, als dit niet mogelijk was, verwerpen.
Bovengenoemde onderwijsmethode lijkt tekenend voor Kloosters persoonlijkheid: hij was empathisch en (zoals we eerder al opgemerkt hebben) niet geneigd zijn eigen mening al te veel op de voorgrond te plaatsen. Hij was niet alleen een zelfstandig denker; hij hield ook van zelfstandige denkers. Hier hangt wellicht mee samen dat hij een fervent aanhanger was van de theorie dat als een taalkundige huisdieren had, dat het dan katten waren. Dit ging zo ver dat hij meermaals hem verder niet bekende buitenlandse collega’s vroeg hem te berichten of ze een kat dan wel een hond hadden. Hij gaf grootmoedig toe dat er enkele vervelende uitzonderingen waren, maar hield staande dat zijn theorie door een overweldigend aantal correct voorspelde gevallen ondersteund werd. Klooster had meer opvattingen over wetenschapsbeoefening die bij sommigen nu wellicht bevreemding oproepen. Zo was het niet raar om Klooster, als hij iemand slapend of dommelend op het werk aantrof, oprecht en zonder enige spoor van ironie te horen zeggen: “Sorry, ik zie dat je werkt; ik kom zo wel terug”. Voor hem was wetenschap bedrijven niet alleen maar een kwestie van hard werken maar vooral ook van je openstellen voor invallen; in deze opvatting zien we de dichter en de wetenschapper in hem samenkomen.
Peter J.I. Flaton zegt
In mijn eerste studiejaar (1968-1969) gaf Prof. Dr. H. Schultink voor een gehoor van minstens 500 studenten letteren zijn overigens verplichte hoorcollege ‘algemene taalwetenschap’. Voor het erbij horende mondelinge tentamen was het net verschenen ‘Syntaxis’ of in de wandelgangen: ‘Kraak en Klooster’ verplicht, uiteraard naast de collegestof. Van een richtingenstrijd als aan de UVA was zo bezien in Utrecht geen sprake. Ook aan het jarenlang gebruiken van de methode ‘Je weet niet wat je weet’ heb ik goede herinneringen: ze bleek eenvoudigweg te wérken. Ook daarvoor verdient Prof. Dr. W. Klooster alle lof, bij deze.
Winfried Temme zegt
Gelukkig heeft Wim Klooster nog kunnen en willen meewerken aan een postume, digitale herpublicatie van drie door zijn vader onder het pseudoniem Willem Brandt vertaalde Shakespeare-sonnetten. De zoon was er blij mee. Zie: https://fmlekens.home.xs4all.nl/Q1609/altera/brandt.htm