Uit de kast (1)
Door Nico Keuning
In het Meermanno Museum in Den Haag presenteert ‘Het huis van het boek’ van 20 oktober tot 1 maart de tentoonstelling Foute boeken? In het NOS Journaal-verslag van Peer Ulijn zien we de verslaggever langs stellingen met boeken en strips lopen. Van Mein Kampf van Hitler, via Sjors en Sjimmie (van de rebellenclub), naar seksblaadjes en pornoboeken: ‘Er ligt ook literatuur tussen,’ merkt Ulijn op en hij pakt Mieke Maaike’s obscene jeugd (1972) van Louis Paul Boon van een plank. ‘Goed boek hoor.’
Het kwam mij voor alsof het mijn exemplaar was dat daar lag, na een schaamteloze greep uit mijn boekenkast. ‘Vierde druk, mei 1973, 25.000 – 35.000’. De inhoud van het boek wordt op de titelpagina een ‘pornografisch verhaal’ genoemd, ‘voorafgegaan door een proefschrift “in en om het kutodelisch verschijnsel”, waarmee student Steivekleut promoveerde’. Het boek is ‘geïllustreerd met foto’s’. Deze zijn van rond 1900, leert mij een blik in de bibliofiel uitgegeven doos met prentfoto’s uit Boons Fenomenale Feminatheek.
De woord- en toespelingen in het boek zijn vaak flauw – ‘D.A.F. de Sade – had die soms wat met de autofabriek te malen?’ – en de brave foto’s van naakt en halfnaakt poserende, keurige meisjes, wekken vooral interesse door de rekwisieten en poses. Een meisje liggend in een Louis XVI-stoel of een naakte jonge vrouw – de tepels en vagina met sieraden bedekt – leunend met de billen tegen een met ivoor ingelegde reiskist. Maar de taal van het verhaal liegt er niet om. De seksuele jeugdervaringen van Mieke Maaike, van haar bijna negende jaar tot haar bijna negentiende jaar, zijn pure porno. Harde porno. Eigentijds bovendien door het taalgebruik van het volksmeisje dat vertelt over ‘me natte kutje’, ‘me geil’, ‘me schaamhaartjes’.
Duidelijke taal. Dat is de essentie van porno. Alles bij de naam noemen, grof, rauw en ruw, in talloze varianten (synoniemen). Het ‘schieten’ en ‘spuiten’ van zaad ‘in forse gulpen’, ‘stijve lul’, ‘stijve fluit’, ‘stijfgeworden roede’, ‘lans’, ‘stang’, ‘zuil’, ‘paarse kop’, ‘muis’, ‘kut’, ‘strontholletje’, ‘spuiten’, ‘neuken’: ‘Nauwelijks zat de kop van z’n lul tot in het diepste van me kut of ik rilde over het hele lijf, schreeuwde een laatste schietgebed en overstroomde hem alsof ik aan het zeiken was. Hij spoot meteen als een fontein me kut vol.’ (…) Alhoewel hij zojuist zaad had geschoten bleef de fluit stijf, binnen in me kut, en begon ik me eigen genot na te jagen. Ik liet me op en afglijden, eerst kalmpjes aan om het me kut eens naar de zin te geven, maar stilaan sneller, sneller, sneller, want ik voelde het aankomen. Er zat teveel zaad in zijn beurs opgekropt, en toen ik me geil spoot schoot hij voor de tweede maal, in nog geen uur tijd.’
Het onderzoek van student Steivekleut levert gedetailleerde, sappige verhalen van Mieke Maaike op, waarin ze vertelt hoe en met wie ze het allemaal gedaan heeft: dokter ‘Likkekudt’, de vader van vriendin Leentje, haar zestienjarige broertje, een triootje, mannen tijdens een vakantie, een overbuurman, twee homo’s, een hond, een luitenant-kolonel, een tandarts, de pastoor en biechtvader: ‘Hij zei ook nog, dat ik meemoest naar de sapristij, want dat alleen nog het wassen van me kut in gewijd water de zonde kon wegwissen. We moeten ons allebei samen d’rmee wassen, zei hij, jij je smerige neukkut en ik me godopstandige hete fluit.’
Steivekleut kan promoveren. Met dank aan Mieke Maaike: ‘Dit alles heb ik dan student Steivekleut meegedeeld, eindigend met dit: Ik heb gezegd, ik dank u voor uw aandacht.’
In een van haar verhalen maakt Mieke Maaike een nummertje in de Kromme Lulstraat. De straatnaam doet denken aan de Kromme Bijlstraat uit het gedicht ‘De kleine Eva uit de Kromme Bijlstraat’. Daarin trekt Boon een heel ander register open van zijn even veelzijdige als meesterlijk schrijverschap. Het prachtige, lange gedicht begint op een dinsdag, ‘een kleurloze dag’, waarop ‘het bijna naakte lijkje van de kleine eva blanken’ wordt gevonden, ‘van zondagavond reeds vermist’. De enige aanwijzing is een man ‘met een bleke regenjas’: ‘(vanaf dit ogenblik zijn alle regenjassen verdacht)’. Zij is achter de gasfabriek gevonden. Het gebied dat men ‘de vage gronden’ noemt. Boon is nu vol afkeer van alle sensatiebeluste ‘bijzonderheden over het gruwbare feit’ in de krant ‘(inderdaad hoe gruwbaar dat men Zoiets een feit mag noemen) benevens de persoonsbeschrijving van de vermoorde kleine’.
De poëzie wordt telkens onderbroken met cynisch en spottend commentaar in proza op berichten uit de krant en op getuigenissen in de rechtszaal. Erotiek en lust spelen ook in dit gedicht een rol, maar nu als gruwelijk motief voor de moord. In het gedicht toont Boon mededogen, zowel met de vermoorde Eva en haar ouders als met de ten onrechte veroordeelde ‘Vogel’. Want wat zijn ten slotte ‘de feiten’?
de gendarmen leiden vogel weg
er blijft een diepe stilte wegen
achter de omheining in het hart
van wie de vogels liefheeft
die achter tralies fluiten
buiten in de bleke regen
dwaalt een onbekende
in het oerwoud van bakstenen
en regenjassen
Martijn Benders zegt
Wat echt ‘fout’ is hier – dat het smakeloos is Louis Paul Boon naast Adolf Hitler te leggen, alsof de twee tot dezelfde groep moeten worden gerekend. Het Meermanno zelf is dus bij deze een ‘fout’ Museum. Zouden de supermoralisten daarmee het museum wel weten gaan vinden?
Pieter Brouwer zegt
Wie zegt dat ze tot dezelfde groep worden gerekend? Het gaat in de tentoonstelling om wat (veel) mensen ‘foute’ boeken vinden, in alle gradaties en soorten (humanitair, politiek, sociale taboes…). En uiteraard is voor de een ‘fout’ wat voor de ander helemaal niet ‘fout’ is, dat is juist het leuke ervan.
Martijn Benders zegt
Sinds wanneer is het interessant wat ‘veel mensen’ van iets vinden? En hoe werd dat gemeten? Ik kan het nu al voorspellen: vanuit een leunstoel met de natte vinger door een opvoedkundig bemiddelaar. De ware boodschap (‘O wat leuk) is alleen maar dat we schijnbaar alles op – inderdaad – één grote moralistische hoop moeten gooien. Waarom niet de boeken van Thomas Roosenboom? Omdat te weinig mensen dat ‘vinden’. Niets dan een bak gemeenplaatsen, dus, enkel en alleen bedoeld om publiek te lokken, commercieel tot en met.
Pieter Brouwer zegt
Nee, het lijkt mij juist goed uitgangspunt voor een discussie over waarom men eigenlijk iets ‘goed’ of ‘fout’ vindt, dat lijkt mij een zinnige discussie. En meningen kun je uiteraard tellen (dus meten). Je kunt je bijvoorbeeld afvragen: ‘waarom staan de boeken van Thomas Roosenboom er niet bij’? Een mooi uitgangspunt voor een gesprek 😉
En natuurlijk is het nattevingerwerk, dat geldt voor alle tentoonstellingen over een sociaal thema. Niemand stelt toch, neem ik aan, dat wat daar uitgestald ligt ‘de’ foute boeken zijn?
Martijn Benders zegt
Interessant? Welnee. Het is namelijk met 100% stelligheid gewoon te voorspellen dat het hier om racistische en pedofiele werken gaat. Waarom is het precies leuk je daaraan te gaan staan vergapen?