Jeugdverhalen over joden (65)
Door Ewoud Sanders
Auteur: Gijsbertus van Sandwijk (1794-1871)
Het gedicht ‘De chinaasappelen jood’ is te vinden in Lees- en prentgeschenk voor lieve kinderen van Gijsbertus van Sandwijk. Dit boekje verscheen in 1833 bij uitgeverij Broedelet en Rykenberg in Purmerend. Van Sandwijk was hoofdonderwijzer op de stadsburgerschool in Purmerend.
Het gedicht heeft de vorm van een tweespraak tussen een schooljongen – Karel – en een joodse sinaasappelverkoper. Aan het eind van het gedicht komt Karels moeders aan het woord.
De Jood:
Birgers, hier! Hier mot je wezen!
Chinaas applen, haitgelezen,
Groot van stik, hen fraai van kleer.
Nah! hik wil niet langer venten;
Zoek maar hait voor een paar centen;
Goed dat zijn ze, hop mijn eer!Karel:
Abram! ’k wil één centje geven.De Jood:
Word gelikkig! bij mijn leven!
Zijn dat happels voor een cent?
Jongen! nah! wat mag je praten;
Sappig zijn de bovenmaten.
Denkje, dat hik prillen vent.Karel:
Ja, maar joden kunnen liegen!
Gistren zag ik ma bedriegen.
[…]
De Jood:
Waai, o waai! dat kleine kindren
Mij, heen eerlijk man, mag hindren!
Kijk! dat’s hongepermitteerd.Karel:
Abram! als ’t dan moet geschieden,
Wil ik nog wel meerder bieden;
Maar gij zijt zoo gauw bezeerd.De Jood:
Nah! wat bied je voor de zeven?Karel:
’k Wil, voor drie, vier centen geven,
’k Geef geen halve cent ook meer.De Jood:
Daar! je zilt gelikkig wezen!
’k Heb ze gistren nog gelezen,
Nah! het kan er naauwlijks deer.Karel liep op vlugge beenen,
IJlings naar zijn moeder henen,
Zei haar, wat hij had gekocht;
Maar wat was hij ontevreden:
Toen ze een’ appel opensneden,
Was daarin noch sap noch vocht.
‘Ach!’ riep Karel, ‘’k ben bedrogen;
‘Foei, wat heeft die smous gelogen!
’k Wensch, dat hem ’t er ook naar ga!’‘Karel laat u nooit bepraten!
Wat men vent langs ’s heeren straten,
Deugt vaak zelden,’ zei zijn ma.
‘Maar gij moogt geen’ jood ooit schelden,
Door hem smous te noemen. Zelden
Deugt iets wat m’ op straat u biedt,
Of het christnen zijn of joden!
Wat u daar wordt aangeboden,
Is meest uitschot [troep], anders niet.’
Wouter van der Land zegt
“De naam van de illustrator is niet bekend”
Is er een poging gedaan om deze te achterhalen? Als je googelt kom je op namen als Johannes Best en Jacob Plügger uit, die ook beide in West-Friesland werkten en aan van Sandwijk zijn gelieerd. Het is een vrij bekwame illustratie, al heeft de graveur vergeten het been van de handelaar schaduw te geven. Opmerkelijk is dat het tafereel zich buiten een stadspoort lijkt af te spelen, wat niet in het gedicht wordt genoemd. Dus is de prent waarschijnlijk niet naar aanleiding van het gedicht gemaakt, maar andersom en kunnen de prenten van het boek ook uit Duitsland of zo afkomstig zijn geweest. Misschien dat de kleding van de jongen de afkomst verraadt?