Door Niels Bokhove
Het is ronduit tragisch dat iemand aan het begin van wat je gerust zijn tweede leven mag noemen plotseling overlijdt. Misschien zelfs bizar. Het overkwam romancier, recensent, bloemlezer, literatuurwetenschapper en bovenal biograaf Rob Molin (1947-2019).
Al geruime tijd geleden ‘ontdekte’ Rob verre streken, waar hij dan min of meer onderdook: Thailand en Sri Lanka bijvoorbeeld en de laatste jaren Senegal, waar hij graag aan de kust verbleef. Daar was hij nu ook en daar is hij nu ook overleden.
Wat ging eraan vooraf?
Rob werd geboren in een katholiek gezin het Maastrichtse stadsdeel Wyck, waar zijn vader een patisserie dreef. Op de lagere school liet onderwijzer Martinus de klas kennismaken met het katholieke literaire tijdschrift De Gemeenschap. Bij een oom maakte hij kennis met boeken over ‘verre volkeren’, achteraf gezien veelbetekenend. Op de hbs had hij voor Nederlands leraar Pie, een groot bewonderaar van Pierre Kemp. Zo ontdekte Rob de poëzie: ‘Ik verstond mijn ontdekking van de Hollandse taalmuziek als een roeping tot het dichterschap, een bezigheid voor de vrije tijd die geen rijkdom maar roem oplevert’, herinnerde hij zich in Over de brug (2005). Hij las ‘de allermodernste Hollandse letteren, recht voor zijn raap en ontheiligend.’ Geen wonder, zou ik zeggen, dat hij Nederlands ging studeren, aanvankelijk in Amsterdam, later in Nijmegen. Waarom hij die overstap maakte, weet ik niet.
Teruggekeerd in zijn geboortestad was Rob hier werkzaam als leraar en daarnaast een beetje als journalist. Dichter was hij intussen niet geworden, wel prozaïst: in 1988 verscheen zijn verhalenbundel Aardbeien in september en vier jaar later de roman Een dichte liguster.
Al in 1965, waarschijnlijk bij het begin van zijn studie in Amsterdam, had hij Adriaan Morriën leren kennen en was direct gefascineerd geraakt door diens ‘borende en tegelijk dromerige blik’. Hij was ‘gegrepen’ door diens proza en besloot daarop te promoveren. Dat gebeurde in 1995 aan de Open Universiteit op Het heelal in de huiskamer. De poëticale opvattingen van Adriaan Morriën, dat in de handelsuitgave de titel Adriaan Morriën en het heelal in de huiskamer: de opvattingen van een eigenzinnig criticus meekreeg.
Al in de jaren zeventig-tachtig had Rob flink wat prozastukken aan Bzzlletin bijgedragen. Voor het Limburgs Dagblad maakte hij later een serie interviews met schrijvers, met name over hun werkwijze: behalve Morriën onder anderen Bernlef, Jeroen Brouwers, Leo Herberghs en Remco Campert. In 1996 verschenen ze gebundeld als Ontmoetingen met schrijvers. Spreken over schrijven.
Daarna was het een aantal jaren stil, want Rob werkte inmiddels aan een biografie van Morriën. Aanpalend hieraan verzorgde hij nog wel de uitgave van een ‘geautoriseerde keuze’ uit diens kritisch proza in het prachtig uitgegeven tweedelige Brood op de plank, dat in 1999 uitkwam. Drie jaar later overleed Morriën en liet een archief in 36 verhuisdozen achter dat voorlopig naar Robs huis verscheept werd (en in 2007 naar het Literatuurmuseum ging). Het overlijden was een aanleiding voor Rob om elk jaar in juni een kleine herdenkingsborrel in een Amsterdams café vlakbij Morriëns huis te organiseren, waarbij behalve de dochters ook Morriëns ex-vrouw Guusje Oldenburg acte de présence gaf. Weer drie jaar later werd de biografie onder de treffende titel Lieve rebel — want dat wás Morriën — in de Maastrichtse boekhandel De Tribune gepresenteerd in het bijzijn van de dochters Adrienne en Alissa. Toen al vond ik — en ik niet alleen — dat hij qua uiterlijk heel erg op ‘zijn onderwerp’ leek, pas onlangs erkende hij dat zelf ook, en nu niet alleen qua uiterlijk. Over zijn biografie was de pers helaas niet onverdeeld enthousiast, voor Aleid Truijens (Volkskrant) bleven er nog ‘veel vragen’ onbeantwoord.
Gelijktijdig met de biografie had Rob op verzoek zijn herinneringen aan zijn jeugd, zijn studietijd en de terugkeer naar zijn geboortestad op papier gezet, wat resulteerde in het kleine Over de brug, de brug over de Maas tussen Wijck en de binnenstad.
Nu de Morriën-biografie klaar was stortte hij zich op andere, minder bekende schrijvers. In 2012 verscheen Dat niets meer voorbijgaat over de dichter Frans Budé, drie jaar later gevolgd door een bundeling van verspreide artikelen, Terzijde van de vulkaan, uit de jaren 1999-2010 over auteurs als Ton van Reen, Hubert Lampo, Leo Herberghs en Emma Crebolder, een viendin van Rob, maar ook over Huug Kaleis en Bertus Aafjes. In 2006 had hij al Kaleis’ essays over W.F. Hermans in Gedreven door verwantschap uitgegeven, maar, zo schreef hij mij, ‘ik heb allerlei plannen nog met Kaleis, bijvoorbeeld met zijn dagboeken’. Het is bij plannen gebleven.
Maar met provinciegenoot Bertus Aafjes ging hij wel verder. Al in 1980 was hij bij Aafjes in Swolgen op bezoek geweest om met een vriend een monografie over hem te schrijven. Het werd een monografietje, het plan voor een biografie kreeg hij pas in 2007. Aafjes’ werk had hem in 1980 al het beeld gegeven van ‘een gekwelde en zoekende jongeman die na zijn afgebroken priesterstudie haastig en bijna wanhopig op zoek was gegaan naar een stee in het uitzichtloze bestaan van de jaren dertig, de oorlogstijd en de wederopbouw.’ Rob zette zich aan zijn tweede biografische klus, die na zware problemen wat betreft uitgever en archieftoegang in 2014 uitmondde in In de schaduw van de hemel. Volgens de ene recensent kwam Aafjes ‘niet erg tot leven’ in deze biografie, volgens een ander deed zij als beschrijving van auteur én werk ‘weldadig’ aan.
Rob zat nog steeds niet stil en in 2016 kwam zijn roman Najaarshof uit. Hoofdpersoon is de biograaf Robert Mocenigo die slachtoffer is van seksueel misbruik in de katholieke kerk en vervolgens op zoek gaat naar de liefde in Gambia. In dat jaar begon Rob ook met recensies van non-fictie, vooral van biografieën, voor de website Literair Nederland, waarmee hij begin dit jaar plotseling stopte.
In 2016 raakte Rob geïnteresseerd in de figuur Roel Houwink: ‘Net zo’n verguisd figuur als Aafjes. Zeer interessant niettemin. Hij stond aan de wieg van Marsmans dichterschap, en ook dat van Slauerhoff en Achterberg. Houwink als vernieuwer van het proza begin jaren twintig, samen met Marsman als dichter, ook expressionist. En zijn “bekering” en “terug naar de traditie” volgden al gauw en ook zijn optreden als een soortement literair dominee’, mailde hij me enthousiast. Bij zijn onderzoek kreeg hij nu wél de steun van iemand uit de familie. Hij begon zijn onderzoek en publiceerde als eerste resultaat een bundel beschouwingen van Houwink over Marsman, Slauerhoff en Achterberg: Mijn metgezellen. Een persreactie bleef uit.
Ongetwijfeld had Rob intussen al eerder de aantrekkingskracht van Azië en het Afrikaanse Senegal ontdekt. Net als zijn romancollega in Najaarshof was hij op zoek gegaan naar een nieuwe liefde en vond die in Senegal. Hij verliet de echtelijke woning, betrok een kleine flat in Hoensbroek en kocht een appartement aan de Senegalese kust. Toen ik hem begin augustus in zijn flat bezocht, vertelde hij over zijn plan om vanaf september zeven maanden in Senegal te gaan wonen en te kijken hoe het hem daar zou vergaan. Hij nam zijn laptop mee met daarop al het materiaal dat hij nodig had om zijn Houwink-biografie te schrijven.
Eind oktober mailde ik hem met de vraag, hoe het met hem ging. Er kwam geen antwoord. Vorige week kwam het bericht dat hij begin deze maand plotseling overleden was in zijn nieuwe ‘thuisland’. Toen ontdekte ik dat ik niet zijn nieuwe e-mail-adres had gebruikt. Geen wonder dus…. Het overlijdensbericht ging vergezeld van Emma Crebolders voornemen om binnenkort een herdenkingsbijeenkomst voor Rob te organiseren.
Een tragisch verhaal: begin van een nieuw leven, een waagstuk in een Afrikaans land, waar het hem uiteindelijk niet goed verging, zij het niet op de manier die hij dacht. Dat nieuwe leven heeft maar drie maanden mogen duren. Rob Molin is in stilte in Limburg gecremeerd.
Laat een reactie achter