Door Lucas Seuren
Het einde van de zin is in gesproken Nederlandse een ware schatkamer van bijzondere taalfenomenen. Het is de plek waar we inhoudelijk niks meer toevoegen aan de zin, maar waar we signalen geven over hoe de zin “pragmatisch” begrepen moet worden. In deze serie heb ik tot nu toe of niet, offuh, en hè besproken. Dit laatste deel in deze miniserie zal het langste deel zijn en dat is omdat ik het ga hebben over toch. Dit woord heeft extra ruimte nodig, omdat het een waanzinnig veelzijdig woordje is, veel meer nog dan hè. Bovendien is toch een bijzonder lastig woordje dat op meer plekken in de zin kan voorkomen, en niet aan het einde alleen.
Feiten
Er is in het verleden al het een en ander geschreven over toch. De twee voornaamste studies zijn van Ad Foolen en van Nick Enfield, Jan Peter de Ruiter, en Penny Brown. Foolen onderzocht alle betekenissen van toch, op alle plekken in de zin, terwijl Enfield en collega’s zich, net als ik, beperkten tot toch aan het eind van de zin. Hierbij kun je dan denken aan zinnen als de volgende:
- En dan maandag hebben we vrij toch?
- Dan moet je naar beneden lopen toch?
- Je was welkom zonder cadeau of zo toch?
De eerste opvallende bevinding van Enfield en collega’s is dat toch veel minder vaak aan het eind van de zin komt dan hè. Ze vonden in hun data dat mensen heel vaak een zin eindigen met hè, maar zelden met toch. Als ik in mijn eigen data kijk, dan valt bovendien op dat toch vaker midden in de zin voorkomt, dan aan het eind. Bovenstaande voorbeelden zijn dus niet prototypisch voor toch. Dat wekt de suggestie dat het einde van de zin niet de natuurlijke plek is voor toch, ondanks dat het in de literatuur vaak besproken wordt als een tag, vergelijkbaar met het Engelse isn’t it? of (isn’t that) right?
Ten tweede stellen Enfield en collega’s dat toch gebruikt wordt om overeenstemming te vragen voor een feitelijke stand van zaken. Ik benoemde dit ook al kort in mijn blog over hè. Waar hè gebruikt zou worden om overeenstemming te vragen voor een mening, zou toch gebruikt worden voor feiten. Enfield en collega’s stellen daarnaast dat je toch wel kunt vervangen door hè in een zin, maar dat het andersom niet werkt. De gepaarde zinnen (1) en (2) zijn dus allebei prima, maar (4) is een rare versie van (3).
- Dat is wel een beetje op tijd, hè?
- Dat is wel een beetje op tijd, toch?
- Wat een rotweer, hè?
- Wat een rotweer, toch? (gemarkeerd of onacceptabel)
Meningen
Die conclusie van Enfield en collega’s is opvallend, want het eerste voorbeeld dat Foolen geeft van toch aan het einde van een zin is: leuk, toch? Foolen gebruikt een mening, niet een feit, dus als prototypisch voorbeeld van een toch-vraag. Het zou kunnen dat dit verschil in opvatting te maken heeft met de complexiteit van de zin: het is makkelijker om toch te gebruiken als de mening uit een enkel woordje bestaat. Zo vind ik in mijn data ook wel voorbeelden als chill, toch? maar ik ben tot op heden geen voorbeelden als (d) tegengekomen.
Hoe dan ook zien we dat toch bij meningen gebruikt kunnen worden. Net zoals ik in mijn blog over hè liet zien dat sprekers hè ook gebruiken bij feitelijke beweringen in plaats van meningen. Mogelijk is er een tendens dat toch vaker bij feiten gebruikt wordt en hè vaker bij meningen, maar die heeft dan een andere verklaring nodig dan die van Enfield en collega’s. We zoeken dan naar een betekenisverschil tussen toch en hè, dat ook de bevindingen van Enfield en collega’s verklaart.
Drieslag
Foolen brengt ons een heel eind. Hij analyseert toch als onderdeel van een drieslag. Spreker A neemt een standpunt in, waar spreker B tegenin gaat, en A handhaaft vervolgens toch dat standpunt. In zo’n drieslag vinden we toch normaliter in het midden van de zin:
A: Ik wil een sigaret.
B: Dat is niet goed voor je gezondheid.
A: Ik wil er tóch een.
Bij toch-vragen, waarbij toch aan het eind staat, werkt het net iets anders. De drieslag is in zekere zin impliciet. Foolen formuleert dat als volgt:
Als toch in een ja-nee-vraag voorkomt (…) lijkt de aanleiding tot de gedachte aan de negatie met name bij de hoorder te liggen. Ondanks het gedrag van de hoorder blijft de spreker bij zijn eerdere mening en legt die nog eens vragend voor aan de hoorder.
In het voorbeeldje leuk, toch? leidt de spreker uit het gedrag van de hoorder af dat deze het niet leuk vindt of in ieder geval niet dat standpunt in heeft genomen. Door alsnog om bevestiging te vragen, laat de spreker zien dat deze het leuk vond en wil dat de hoorder daarmee instemt.
Toch vs hè
Die verklaring sluit goed aan bij mijn data en verklaart hoe hè verschilt van toch: sprekers gebruiken hè als ze verwachten dat er al overeenstemming isen toch als daar over te twijfelen valt. Hè kan daardoor nooit in een drieslag voorkomen. In de volgende twee dialoogjes gebruiken Loes en Marie het woord chill om hun mening uit te drukken, maar waar Loes daarna toch zegt, gebruikt Marie hè. De hoorder van Loes heeft nog niet heeft laten blijken dat ze het chill vindt, terwijl Marie en haar hoorder het duidelijk eens zijn.
Floor: Als je daar rustiger van wordt moet je dat vooral doen.
Loes: Ja. Chill, toch?
Floor: Ja, weet niet. Naja je kan het proberen.
Marie: Daar is een zwembadje bij.
Stella: Chill!
Marie: Chill hè?
De analyse van Foolen lijkt dus te werken. Maar dan kom ik weer dialoogjes als de volgende tegen:
Marja: We kunnen ook als Batman en Robin gaan.
Eline: Ja! Oh, dat vind ik eigenlijk ook wel leuk.
Marja: Ja, toch?
Eline: Ja.
De toch van Marja is hier merkwaardig. Eline drukt het standpunt uit dat het leuk is om als Batman en Robin te gaan, dus van weerstand lijkt geen sprake. Waarom vraagt ze opnieuw bevestiging van een standpunt dat Eline nota bene zelf uitdraagt? Taalgebruik volgt niet altijd de wetten van de logica. Misschien is het een manier om te laten merken dat ze vindt dat Eline niet enthousiast genoeg is. Maar het kan ook dat we toch nog wat verder moeten analyseren. Ongetwijfeld zouden meer voorbeelden helpen om dit soort kwesties beter te begrijpen.
Merkwaardig
Om deze serie dan af te sluiten wil ik het geheel nog even extra lastig maken. Van tijd tot tijd zie ik namelijk zinnen waar sprekers meerdere woordjes en frasen achter elkaar aan het einde van de zin plakken. En als die allemaal een andere functie hebben, functies die elkaar soms uitsluiten, dan hebben we een vreemd verhaal. Ter illustratie dit dialoogje waarin elke achtereen drie zinseindes plakt: toch, zei je, en hè.
Elke: Zeven vijftig was het, toch, zei je, hè?
Michelle: Ja. Ja, zeven vijftig per kaartje.
Er valt natuurlijk een hoop te zeggen over zinnen als deze. Waarom vinden we deze volgorde, en niet Zeven vijftig was het zei je, hè, toch? of iets dergelijks? De volgorde die Elke gebruikt klinkt in mijn oren beter, maar ik zou niet weten waarom. En wat is het nut van al die verschillende woordjes hier? Met toch alleen had ze al om bevestiging gevraagd. Bovendien wekt het bij mij de suggestie dat toch hier een andere betekenis heeft dan in bovenstaande voorbeelden: Elke vraagt Michelle om opnieuw te bevestigen dat het zeven vijftig was, wat bijna het tegenovergestelde is van een drieslag. Mogelijk dat de functie van toch voor feiten anders is dan bij meningen; dat zou helpen om ook het verhaal van Enfield en collega’s te integreren.
Voorbeelden als deze laten zien dat we veel onderzoek moeten blijven doen naar dit soort “partikels”, kleine woordjes die geen duidelijke letterlijke betekenis hebben, maar die wel veel toevoegen aan de functie van de zin. Toevallig een taak waar collega’s Ad Foolen en Ton van der Wouden zich druk mee bezig houden. Bovendien tonen deze voorbeelden aan dat als we die partikels volledig willen begrijpen, we heel veel gespreksdata nodig hebben. Bizarre voorbeelden zoals die van Elke verzin je niet zomaar, maar ze komen voor en lijken dus onderdeel van ons taalgebruik. Onze intuïtie vergelijken met de werkelijkheid zal veel waardevolle inzichten geven. Er is dus nog genoeg te doen. Nu een instituut vinden dat dat onderzoek wil betalen.
Afbeelding; toch studio
Rob Duijf zegt
Geen verklaring, maar het valt mij op, dat het gebruik van ’toch’ aan het eind van de zin in spreektaal iets is van de laatste jaren, toch? Alhoewel Jan Peter Balkenende in 2006 zei: “(…) Laten we zeggen: Nederland kan het weer! Die VOC-mentaliteit, over grenzen heen kijken, dynamiek! Toch?”
Lucas zegt
Goede vraag. Mijn data komt uit 2010-2011, en is dus vrij recent. Maar ik weet niet in hoeverre dat aan het veranderen is/was.
Ton van der Wouden zegt
Vergeet niet de mooie scriptie van Barbara Snel over “toch”: http://taalunieversum.org/archief/onderwijs/scriptieprijs/scriptieprijs_2011_inzendingen/barbara_snel_het_lemma_toch.pdf. En in België heeft “toch” trouwens weer andere gebruiksmogelijkheden dan in Nederland – in mijn ogen toch (om maar eens typisch Belgische wending te gebuiken)
Lucas zegt
Verrek ja, ik had helemaal niet meer aan die scriptie gedacht. Schande dat ik die niet genoemd heb.
Zo snel bekeken had ze verder niks specifieks over toch aan het einde van de zin, maar het is een prachtig overzicht van allerlei verschillende posities en functies van toch. Geweldige scriptie.
Heeft ze ooit nog geprobeerd daaruit iets te publiceren? Scripties en proefschriften blijven toch altijd wat onzichtbaar en zeker in dit soort gevallen is dat erg jammer.
Mient Adema zegt
Met die vraag over “7,50 was het, zei je, toch, hè?” tegenover “7,50 was het toch, zei je, hè?” zal de vraagsteller willen weten of 7,50 de goede prijs was. Om dat tot uitdrukking te brengen zal deze zich misschien afvragen of hij dat wel goed verstaan heeft en is het “zei je” het eerste element uit zijn eerste drietrapsvraag. Het volgende “toch” heeft dan zoiets van “ik ga ervan uit dat ik het goed verstaan heb en daarom stel ik met mijn “toch” niet alleen de vraag of ik het goed verstaan heb, maar ook of dat impliciet betekent dat we ons over de inhoud van die stelling nog verdere zorgen moeten maken”. En met dat “hè” vat hij zijn probleem samen. Het was 7,50 OK?
In de tweede zin gaat de volgorde anders. Hij valt met de deur in huis. Was het gehoorde juist en begon de vraagsteller met het feitelijke probleem om daarna te twijfelen aan zijn waarneming? Hoe zat dan nou, hè? moet hij gedacht hebben.
Hij was zich er niet van bewust hoe snel hij kon denken, want tussen zin 1 en zin 2 zal niet veel meer dan 0,00000034 seconden liggen.
Dat zou ongeveer mij verklaring zijn van de vraag in dit stuk, dat me weer danig afhield van mijn triviale beslommeringen. Mooi hoor!
Jan Stroop zegt
Wat te denken van ‘of zo’? http://nederl.blogspot.com/2014/08/ofzo-het-landingsgestel-van-de.html
Ton van der Wouden zegt
‘of zo’ is dan weer lid van een hele familie van wat in de literatuur bekend staat als ‘general extenders’: en zo, en alles, of wat, et cetera, en dat soort dingen, of zoiets, of iets van dien aard, en ga zo maar door. heb ik ooit een stukje over geschreven voor de huldebundel voor Frans Zwarts (http://www.let.rug.nl/hoeksema/festschrift.html), zie https://tonvanderwouden.nl/index_files/papers/vdwouden-voorzwarts-def.pdf