Door Petra Couvée
Jarenlang was Wladimir Belo-oesov het gezicht van het Nederlands in Moskou. Twee jaar geleden nam hij afscheid als hoofddocent Nederlands aan de Lomonosov Staatsuniversiteit van Moskou, na ruim veertig jaar trouwe dienst. Een terugblik op zijn gedreven docentschap.
‘Hoeveel soorten ‘er’ zijn er?’
Het portier staat open, ik stap uit de Mercedes die me van het vliegveld Sjeremetjevo heeft gehaald. In het schemerdonker zie ik een reus (1.93 -115 kilo) in een rood gore-tex jack.
‘4 of 5, hangt ervan af hoe je telt.’
‘Ben je mal… 4 natuurlijk!’ Dikke grijns.
Het ‘ben je mal’ blijft even hangen.. het klinkt oer-Hollands en vormt een vreemd contrast met de achtergrond: het robuuste hoofdgebouw van de Moskouse Staatsuniversiteit (MGOe), een van de Zeven Zusters. Haar ribbenkast is fel verlicht, de ster is in top. Het is februari, het vriest en op de stoep ligt de sneeuw enkelhoog. Al babbelend lopen we samen naar het bureau inschrijvingen in sector B. Nog nooit een Rus zo fenomenaal goed Nederlands horen spreken, intonerend, accentloos, rijk aan idioom, met een Amsterdamse flair.
Dat was in 2008. Ik werkte als moedertaalspreker aan de MGOe. De vrije dagen bracht ik door in de ‘Leninka’ (bieb) of in de archieven voor een boek over de publicitaire intrige rond Pasternaks roman Dokter Zjivago. Nu, ruim tien jaar later, zit ik aan de keukentafel in Wladimirs flat, in hartje Moskou. Het ruikt naar bakolie, de piepkleine tafel staat vol met sla en tomaten, peperkoek en rode kaviaar. De uitsparing in het midden is bedoeld voor de kip aan het spit in de oven. In plaats van wodka drinken we thee, de leeftijd gaat meespelen. Wladimir is met pensioen, sinds twee jaar is hij weg bij de MGOe, zijn alma mater en werkgever voor ruim 40 jaar. Tijd voor een terugblik.
Waarom Nederlands?
In het begin was ik van plan om mijn Duits te perfectioneren. Een docente Duits aan de MGOe zei dat ze bereid was mij als derdejaarsstudent onder haar hoede te nemen. Maar toen ik hoorde dat er (voor het eerst in de geschiedenis!) een Nederlandse groep van start zou gaan, sloot ik me meteen bij die groep aan. Daar heb ik tot nu toe geen spijt van.
Duits?
Op school was ik geen kei in exacte vakken, maar niemand in de groep kende zo goed Duits als ik. Mijn voorliefde voor muziek, natuur, talen – zit allemaal in mijn moedergenen. Van mijn ouders heb ik een redelijk goed muzikaal gehoor geërfd, ik zong in een bekend kinderkoor, later bezocht ik de muziekschool. Zonder veel enthousiasme trouwens.
Hoe was het eigenlijk om in de jaren vijftig in de Sovjet-Unie op school te zitten?
Mijn schooltijd was de mooiste tijd van mijn leven. Vooral de georganiseerde zomervakanties voor kinderen. De overheid wist dat die prille jeugdherinneringen voorgoed bewaard zouden blijven in het geheugen van de toekomstige opbouwers van het communisme. Ze deden er alles aan om het leven van de jeugd zo zorgeloos mogelijk te laten verlopen. Ik was geen uitblinker, maar mijn schoolprestaties vormden geen reden tot zorg voor mijn ouders.
Je hebt me ooit verteld dat je vader in een Stalinkamp belandde vanwege een jasje. Hij woonde in een huis voor fabrieksarbeiders. Daar was één net jasje dat de mannen om beurten droegen op dansavondjes. Op een dag (in 1938) vochten je vader en een collega om dat jasje, je vader won. De man die het onderspit gedolven had, gaf je vader vervolgens uit frustratie bij de geheime dienst (NKVD) aan, vanwege vermeende staatsgevaarlijke activiteit. Vertel eens, wie was je vader en wat voor effect heeft zijn arrestatie op jullie gezin gehad?
Mijn vader werd in 1915 in Twjergeboren, was een kind uit een zeer eenvoudig gezin. Eind jaren dertig werkte hij in een fabriek in Leningrad. Hij belandde door toedoen van een collega, die hem aangaf, voor enkele jaren in een werkkamp in Workoeta (in de poolcirkel). Dat was gebruikelijk in die tijd. Het jonge socialistische land dorstte naar sterke werkhanden in de kolenmijnen. Qua uiterlijk was hij een echte natuurcreatie: vrij groot, aantrekkelijk, heel sterk. Qua karakter eerlijk, rechtvaardig, consequent en mild. Hij kon niet zomaar zitten te zitten. In 1941, toen de tweede wereldoorlog in ons land uitbrak, meldde hij zich vrijwillig aan bij het leger. Mensen van zijn sociaal-politieke status mochten alleen maar in de zogenaamde ‘strafbataljons’ dienen, ze vormden met andere woorden de frontlinie. Al in 1943 moest hij het leger verlaten vanwege zware verwondingen. Een paar granaatscherven konden niet uit zijn lichaam worden verwijderd. Ik was nog geen twintig toen hij stierf, als gevolg van die scherfwonden, die niet meer waren te opereren, en natuurlijk zijn ervaringen in het kamp. Mijn ouders wisten mijn zuster en mij lang in onwetendheid te houden over de vooroorlogse periode en oorlogsjaren van mijn vader. Ze wilden niet dat ons leven door die gevaarlijke informatie spaak zou lopen. Pas een half jaar vóór zijn dood heeft mijn vader ons alles verteld.
En je studiejaren?
Onze colleges vonden plaats in het oude gebouw van de universiteit in het centrum van Moskou, waar onze roemrijke schrijvers en historici uit het verleden hun colleges hadden gelopen. Leer- en leesboeken…? Er waren wel blinde, op sigarettenpapier getypte, oefeningen en teksten. Nederlandse boeken hadden we toen niet. Ik herinner me mijn eerste boek in het Nederlands, een vertaling uit de Maigret-serie. Daarvoor betaalde ik toen drie roebel (zo’n acht dollar op de zwarte markt). Voor onze groep was er in die tijd geen bibliotheek of talenpracticum.
Maar hoe heb je dan zo accentloos en vloeiend leren spreken?
Wij leerden praten tijdens onze zeldzame, spontane ontmoetingen met Nederlandse en Belgische toeristen, die ons land via het reisbureau Vernu-reizen bezochten. Ik herinner me ook de vele bezoeken die ik bracht aan internationale industriële beurzen, begin jaren zestig, waar ook Nederlandse en Belgische bedrijven hun producten exponeerden. Ik interesseerde me natuurlijk niet voor hydraulische pompen en scheepsbouwbedrijven. Ik zoog als een spons allerlei manieren van spreken op, uit Sneek, Leiden, Amsterdam, Antwerpen, Brussel, noem maar op. Het gebrek aan voorzieningen werd opgevangen door het enthousiasme van de studenten.
Je proefschrift ging over het woordje er?
Mijn promotor was professor Mironov, die toevallig niet erg sterk was op het gebied van het woordje ‘er’. Zijn wetenschappelijke interesses lagen op een ander vlak. Het onderwerp had ik zelf gekozen nadat ik een keer midden in de nacht plotseling wakker was geworden. Ik wist toen al duidelijk welke kant ik uit moest en wist (en weet nu) hoe de vork in de steel zit: ‘er’ (niet elk type ‘er’) is qua oorsprong een bijwoord en qua functie een bijwoord van plaats / tijd etc., dus een structureel bijwoord. Dat heb ik allemaal beschreven in het begin van de jaren zeventig, in een aantal artikelen en in mijn dissertatie. [Predlozjenija sovremennogo niderlandskogo jazyka, vkljoetsjajoesjtsjie v svoj sostav stroektoernoje obstojatelstvo ER, Moskou, 1976] De dissertatie was in het Russisch. In die tijd was er nog geen sprake van auteursrechten. In 1986 is mijn idee door een bijdehante taalkundige in Nederland ‘geleend’. Maar misschien is dat allemaal toeval.
Mironov was voor mij altijd een verouderd Nederlands-Russisch woordenboek met een blauwe kaft en slecht papier. Hij was natuurlijk ook de grondlegger van de Neerlandistiek in Rusland. Wat voor iemand was het?
Sergej Mironov (1910-1998) was een fors uitgevallen man, niet erg jong. Een typische geleerde, hoewel je in zijn breedgeschouderde figuur een ex-atleet kon herkennen. In zijn jeugdjaren was hij kampioen hoogspringen in Azerbeidzjan geweest. Het was echt een omgevallen boekenkast. Hij wist buitengewoon veel, maar als je hem hoorde vertellen over de geschiedenis van het Nederlands of de dialecten van de Lage Landen kon je in heel korte tijd al je interesse voor het vak verliezen. Aan het eind van het college zat hij helemaal onder een witte krijtwolk. Hij was streng, maar niet soepel genoeg en niet erg pedagogisch onderlegd. Hij straalde als mens weinig uit, maar iedereen aanbad hem als geleerde. Wij kregen geen beurten, omdat hij ons slechts theoretische vakken gaf. Nederlands spreken was er niet bij. Hij wist dat dit niet zijn sterkste kant was.
Midden jaren zeventig ben ik aan de MGOe gaan werken, na bijna vier jaar (sinds 1968) als gids en tolk bij een reisbureau en later nog een jaar als eindredacteur bij een uitgeverij te hebben gewerkt. Mijn ambitie strekte nooit verder dan docent praktisch (dus niet theoretisch) taalonderwijs. Een andere belangstelling was de vertaling van Nederlandse boeken in het Russisch. Ik kon mijn auteurs min of meer zelf kiezen. (Hoewel ik daar niet helemaal vrij in was.) Carmiggelt (Verhalen), Lampo (Cauda met Irene), ’t Hart (Een vlucht regenwulpen), Belcampo (De dingen de baas), Vandeloo, Ruyslink, Heeresma (De dood van de smalle, oude man) en nog een dozijn brave heren behoorden tot mijn lievelingsauteurs.
Heb je die schrijvers ook ontmoet?
Maarten ‘t Hart heb ik twee keer ontmoet nadat mijn vertaling van Regenwulpen was verschenen. Bij hem thuis in Oegstgeest. Een heel warm onthaal. En later nog een keer. Toen heeft Tineke de Nooij mij voor haar talkshow op Veronica uitgenodigd. Maarten was er ook. Dat was een verrassing voor me. Harry Mulisch heb ik ontmoet en gesproken in Moskou, een korte tijd voor zijn dood. Hubert Lampo heb ik ettelijke malen thuis in en buiten Antwerpen bezocht.
In 1983 werkte ik als tolk in Amsterdam voor een circusteam uit Moskou. De plaatselijke impresario die wist dat ik werkte aan een vertaling van de verhalen van Carmiggelt, organiseerde voor mij een bezoek thuis bij de maestro zelve. Er was iemand van De Telegraaf, die foto’s maakte. Door de alomvattende euforie kan ik me die ontmoeting niet meer exact herinneren. Het enige wat ik me herinner was onze onzekerheid of zijn verhalenbundel in het Russisch zou verschijnen. De oorzaak van die onzekerheid zat in Simons positie ten aanzien van de sovjetinmenging in Tsjechoslowakije in 1968. Toen ik terugkwam, was het boek gelukkig verschenen. Ik kwam in Moskou aan beladen met boeken en ingesproken grammofoonplaten van Carmiggelt. Allemaal gesigneerd.
Daarnaast schreef ik recensies, wetenschappelijke artikelen, nam deel aan de samenstelling van een Russisch-Nederlands woordenboek (Van de Baar), was een van de auteurs van de sovjetversie van het Nederlands-Russisch woordenboek. Ik heb een leerboek Nederlands geschreven [Leerboek Nederlands, Moskou, 2009], en – het neusje van de zalm – ik ben medeauteur van een boekje over de klankgetrouwe weergave van Nederlandse persoonsnamen, namen van steden, rivieren etc. [De Nederlandse naam in de Russische tekst, Moskou, 2011]
Hoe was je als docent?
Als docent was ik veeleisend, maar consequent en rechtvaardig.
Ik kan me toch ook wel herinneren dat er studenten huilend de klas bij je uitliepen.
Dat werd me vreemd genoeg ook door mijn bazin kwalijk genomen. Studenten die geen goede cijfers haalden vertelden aan hun maatjes verhalen over ‘die draak van een prof’, ik voelde de scheve blikken van mijn bazin. Zij liet me een paar maal weten dat ze het niet langer duldde. Let op: mijn letterenfaculteit fungeert vaak als broeikas voor kinderen van hoge pieten, voor mensen die hun ‘plaats’ kopen en zo’n docent, ongeacht zijn ervaring en lange staat van dienst, zit hun ambities in de weg. Maar mijn uitgangspositie bleef rotsvast: ‘wie niet wil of niet kan studeren aan de MGOe, de belangrijkste universiteit van Rusland, en niet in staat is mee te komen, moet een ander vak kiezen.’ Toen ik begreep dat het zover was, nam ik het besluit op te stappen (na ruim veertig jaar werk en tientallen opgeleide vakspecialisten). Dat besluit was een echte klap voor mijn gezin. Vooral financieel. Mijn vrouw, die in 2013 aan haar hart was geopereerd, moest weer gaan werken. De wereld zit scheef in elkaar. Eerlijk zijn mag niet, je moet je baas naar de mond praten. Toch, door op te stappen heb ik mijn eer gered. … Wacht, even een mop.
Ik til mijn rechterhand op en houd hem schuin…
‘Nee, ik zou niet durven… [liegt hij!] Brezjnev ontbiedt drie van zijn beste astronauten. …’Leonid Iljitsj, waarom hebt u ons ontboden?’ ‘Jullie moeten naar de zon vliegen.’ ‘Maar Leonid Iljitsj, dat kan niet, dan worden we levend verbrand.’ ‘Nee, nee, jullie vliegen ’s nachts.’…
‘Weet je van wie ik veel Nederlandse moppen heb geleerd, van Max Tailleur! Ik ben de trotse bezitter van twee grammofoonplaten met zijn stem.’
Wat zijn je plannen voor de toekomst?
Ik heb het ambitieuze plan om mijn woordenboek Russisch-Nederlands te voltooien.
En je moestuin bij je ‘datsja’ in Petoesjki, ten noordoosten van Moskou?
Mijn moestuin wil ik verrijken met nieuwe plantjes en struiken!
Dit interview is gebaseerd op twee interviews in mei 2016 / oktober 2018 bij Wladimir thuis en schriftelijke vragen, aangevuld met herinneringen aan onze talloze gesprekken in de periode 2008-2012. Met dank aan Gerard van der Wardt en Menno Kraan.
Laat een reactie achter