Jeugdverhalen over joden (78)
Door Ewoud Sanders
Auteur: Pieter Jacob Andriessen (1815-1877)
Oorspronkelijk Nederlands
Herkomst en drukgeschiedenis
P.J. Andriessen was hoofdonderwijzer in Amsterdam en schreef veel historische verhalen, vooral voor jongeren van twaalf tot zestien jaar. Daarnaast vertaalde hij Duitse, Franse en Engelse jeugdboeken.
De erfenis eener moeder was Andriessens laatste boek – het verscheen een paar maanden voor zijn dood en berust volgens zijn voorbericht op fantasie. ‘Van zelf spreekt’, schreef het Algemeen Handelsblad op 22 maart 1877 in Andriessens necrologie, ‘dat hetgeen hij geleverd heeft niet altijd even voortreffelijk was, maar in den regel kon men de werkjes van dezen schrijver onbeziens aan de kinderen geven en altijd kon men er zeker van zijn, dat hetgeen hij geschreven had door hen met graagte werd gelezen. (…) Zijn verlies zal door duizenden zeer worden betreurd.’
De erfenis eener moeder beleefde vier drukken: de eerste (met als omslagtitel De nalatenschap) verscheen bij uitgeverij Joh. Ykema in Den Haag; de drukken erna bij uitgeverij H.J.W. Becht in Amsterdam in respectievelijk 1893, 1902 en 1911. In de samenvatting is geciteerd uit de eerste druk.
Samenvatting
Op haar sterfbed schenkt mevrouw Nederhorst een kostbaar gouden horloge aan haar oudste dochter Helène. Het is met diamanten bezet en wordt Helènes dierbaarste bezit.
Omdat het gezin Nederhorst door foute beleggingen van vader in grote financiële problemen is geraakt, staat Helène het horloge af aan haar broer Rudolf. Hij heeft schulden gemaakt op zijn kostschool en om die te kunnen aflossen beleent hij ‘moeders erfenis’ zonder Helènes medeweten bij een joodse pandjesbaas: Mozes Zadok.
Zadok heeft een ruime, tamelijk donkere winkel in een achterbuurt in Amsterdam. Als Rudolf er binnenstapt vraagt een winkelbediende hem ‘tamelijk onbeleefd’: ‘Wat mot je? Verkoopen of beleenen.’
Vervolgens brengt de winkelbediende Rudolf bij Mozes. ‘Een man van in de zestig jaar met grijze lokken, een paar listige oogen en een sluwen glimlach om den mond. Zijn magere gestalte was in een soort van tabbaard of kamerjapon gehuld en op ’t hoofd had hij een zwartfluweelen kalotje.’
Mozes is ‘sluw en nederig’. Hoewel het horloge veel meer waard is, leent hij er Rudolf dertig gulden voor. ‘Teeken nu dat kleine papiertje, waarbij je bekent dat je me dertig gulden schuldig bent’, zegt hij. ‘Je kunt het aan kleine payementen af doen, als je wilt. Hier heb je van mij het bewijs, dat je me een gouden horloge verpand hebt.’
Als Rudolf drie maanden later een deel van zijn schuld komt betalen, blijkt Mozes, die hem was aanbevolen als ‘een goede kerel’, in feite een ‘ellendige woekeraar’. Mozes: ‘Dertig gulden heb ik u geleend, jonge heer! Vijftig percent interest is vijftien gulden – dat maakt vijf en veertig gulden. Je bent er nog goedkoop af (…) anders rekenen we voor zulke postjes vijf en zeventig percent, en er zijn er van ons slag van menschen, die zelfs honderd percent vragen. Of dacht je, dat we u zoo maar voor pleizier ons geld leenden en er uw goed op den koop toe voor bewaarden?’
Later blijkt Mozes ook nog een sluwe ‘zwendelaar’ te zijn. Bij toeval ziet vader Nederhorst het horloge van zijn overleden vrouw in de etalage van het pandjeshuis liggen. De ‘diep buigende en listig knipoogende’ Zadok vraagt er zestig gulden voor. Als vader Nederhorst, die niet begrijpt hoe het horloge hier terecht is gekomen, dit betaalt mompelt Mozes in zichzelf: ‘Domoor, die ik ben! Dat ik niet het dubbele der som gevraagd heb! Maar ’t is mijn oude gebrek. Ik ben te onbaatzuchtig!’
Rudolf is in alle staten als hij ontdekt dat het horloge is verkocht. Via de winkelbediende, Daniel, probeert hij erachter te komen wie het heeft aangeschaft. Mozes stelt het contact tussen Rudolf en Daniel niet op prijs. ‘Mozes (…) snelde buiten zichzelf van gramschap naar den winkel, waar hij den armen Daniel een oorveeg gaf, die hem half bewusteloos van zijn hoogen stoel deed rollen. Daarna kwam hij op ’t kantoor terug. ’t Gelaat van den woekeraar was nu geheel en al veranderd; hij keek Rudolf aan als wilde hij hem met huid en haar opeten.’ Hij grijpt Rudolf bij zijn kraag en duwt hem de trap af en zijn winkel uit.
Uiteindelijk wordt duidelijk dat vader Nederhorst het horloge heeft gekocht en krijgt Helène, die uit bezorgdheid ernstig ziek is geworden, haar erfstuk terug. Aan het eind van het boek verzucht zij, nadat zij is aangesterkt: ‘Zonder dat horloge zou Rudolf nooit zijn geworden wat hij nu is, een jongeling die door een vroegeren misslag geleerd heeft op zich zelf te passen en tegen alle afdwalingen te waken; inderdaad het was wel de zegen, die er rustte op: “De erfenis eener moeder”.’
Doelgroep en receptie
In het voorbericht bij De erfenis eener moeder schrijft Andriessen dat ‘het boekje’ (dat 229 bladzijden telt) was bestemd voor jongens en meisjes. ‘Ik twijfel niet’, vervolgde hij, ‘of ook dit werkje zal een goede ontvangst genieten en vele lezeressen en lezers vinden. Dat er een algemeen zedelijke strekking in is, behoef ik niet te verzekeren. Te schrijven alleen om te vermaken, is mijn gewoonte niet. Ik zou mij den tijd, daaraan besteed, zeker beklagen; nuttig voor de Nederlandsche jeugd te zijn is steeds mijn hoogste doel.’
Deze woorden vielen verkeerd bij de recensent van De Banier. ‘Wat (…) den heer Andriessen bewogen kan hebben bij zijne vriendelijke vertelling een zeer pretentieus voorbericht te schrijven – gelukkig dat de meeste oude- en jongelieden nooit voorberichten lezen – is moeilijk verklaarbaar.’ Waarom zou het vermaken van de jeugd onnuttig zijn? ‘Kinderen in lektuur te denken geven, hun verstand en kennis te ontwikkelen is opperbest; hen te vermaken zonder hen te bederven, staat geenszins op lageren trap; genot ook zonder nut is geluk’, aldus de (anonieme) recensent.
Laat een reactie achter