Jeugdverhalen over joden (77)
Door Ewoud Sanders
Auteur: Eduard Gerdes (1821-1898)
Oorspronkelijk Nederlands
Herkomst en drukgeschiedenis
Eduard Gerdes behoort tot de productiefste en meest gelezen jeugdboekenschrijvers uit de tweede helft van de 19de eeuw. Hij publiceerde ruim 250 jeugdboeken. Daarnaast schreef hij verschillende liederen. Zijn beroemdste lied, ‘Daar ruischt langs de wolken’ (1858), is nog steeds populair en wordt wel de ‘Christelijke Internationale’ genoemd.
Gerdes werkte geruime tijd als onderwijzer in Amsterdam. Daar bezocht hij de zogenoemde zondagavondbijeenkomsten van de bekeerde jood Isaac da Costa. Ook gaf hij Nederlandse les aan dominee Carl Schwartz, een Duitse bekeerde jood die halverwege de 19de eeuw in Amsterdam werkzaam was als jodenzendeling.
De kanten zakdoek behoort tot Gerdes’ succesvolste jeugdboeken. De eerste druk verscheen in 1867 bij uitgeverij A.W. Sijthoff in Leiden; de tiende in 1929 bij G.F. Callenbach te Nijkerk. In de samenvatting is geciteerd uit de eerste druk. Overigens zijn er, in de passages over joden, geen tekstverschillen tussen de eerste en laatste editie. Heruitgaven verschenen in 1977 en 1997 bij uitgeverij De Vuurtoren in Urk. Hierin werd de spelling gemoderniseerd maar bleef de tekst ongewijzigd.
Samenvatting
Volgens de ondertitel is De kanten zakdoek ‘Een verhaal uit den ouden tijd’. Dit wordt niet gespecificeerd, maar aan de driekantige steekhoeden op de illustraties te zien zal het om de achttiende eeuw gaan. We volgen in dit verhaal het leven van Pieter van Delft, een bedelaarsjongen die van de straat en de ondergang wordt gered door een rijke dame van wie hij een kostbare kanten zakdoek had willen stelen. Aan het eind van het verhaal koopt Van Delft, die dan is opgeklommen tot kapitein, de kanten zakdoek op een veiling. Hij zal dit kleinood teruggeven aan de vrouw aan wie hij zijn leven en zijn rotsvaste geloof in Jezus dankt.
Op de veiling moet kapitein Van Delft opbieden tegen joden. ‘De meeste kijkers en koopers bestonden uit nakomelingen van vader Abraham. En geen wonder ook, want daar waar kostbaarheden, parelen, juweelen, gouden en zilveren voorwerpen aan de meestbiedenden ter veiling liggen, daar vindt de jood de ware negotie.’
Volgens Gerdes vormen de joden, ondanks hun verstrooiing over de aarde (‘hunne straf voor de verwerping van den Messias’), nog steeds ‘eene afzonderlijke natie en staan zij met hun eigen volk in alle landen in verbinding’. Zo koopt ‘de jood in Holland (…) gaarne kostbaarheden om die weder aan den jood in Polen en Rusland te verhandelen, en deze laatste handelt even zoo in die en andere landen’.
Op de veiling maken de joden veel kabaal. ‘Men klom op banken, tafels en stoelen, en het geschreeuw werd zoo hevig, dat de verkooper zich genoodzaakt zag met den hamer op tafel te slaan en stilte te gebieden. Maar hieraan viel niet te denken. De bewegingen van de zonen Abrahams waren veel te hartstogtelijk, dan dat zij acht konden slaan op de vermaning tot stilte.’
Als de kanten zakdoek tevoorschijn wordt gehaald, bereikt het rumoer een climax. ‘Alle voeten, handen en monden geraakten in beweging, zoo zelfs dat wel vijftig joden te gelijk op de tafel klommen en begeerden dat de zakdoek zou uitgespreid worden.’
Daarna wordt er fel geboden. ‘De een bood nog meer dan de ander, terwijl de meeste bieders joden waren; een paar aanzienlijke burgers, die ook geboden hadden waren spoedig uit het veld geslagen, zoodat er alle waarschijnlijkheid voor bestond, dat de kanten zakdoek in handen van Israël zou overgaan.’
Maar vlak voordat de veilingmeester afslaat, roept kapitein Van Delft: ‘Vijf gulden daarboven!’
‘Het was geen jood, die dit bod deed; dat hoorde men dadelijk aan de spraak.’
Van Delft blijft het hoogste bod consequent met vijf gulden overbieden. ‘De joden werden hoe langer hoe nijdiger.’ Een van hen roept geërgerd: ‘Nah! wat moet de sinjeur met dat oude ding doen? ’t Is een oud vod. Er zit maar een klein bagatelletje echt spul aan. Kan de sinjeur het toch van mij koopen! – ik ben met een klein winstje tevreden.’
Maar Van Delft volhardt. ‘De woede van den jood en zijn geslacht kende geene grenzen. Men balde de vuist, doch niemand gebruikte geweld.’
Vervolgens nemen ‘de joden de toevlugt tot het bezigen van kwinkslagen, in de hoop dat deze den kapitein ergeren zoude en hij heen zou gaan’. Ze roepen dingen als: ‘’t Is misschien voor zijn eigen fijn neusje!’
Uiteindelijk gaat de zakdoek voor driehonderd gulden naar Van Delft. ‘De joden hadden hem gaarne in den oven van Nebukadnezar gewenscht, of hem even gaarne zien hangen naast Haman [zie Daniël 3:6 en Esther 7:10; ES], maar de kapitein bleef zijne bezadigdheid behouden, en verwijderde zich zoo spoedig mogelijk (…) de joden in hunne nijdigheid achterlatende.’
Doelgroep en receptie
Uitgeverij Callenbach achtte De kanten zakdoek in 1929 geschikt voor jongens en meisjes van twaalf tot vijftien jaar.
Van de oudste edities heb ik geen besprekingen gevonden, wel van enkele drukken uit de 20ste eeuw. In geen van die besprekingen komen de joodse handelaren aan bod. De boekbeoordelingscommissie van de Gereformeerde Zondagsschoolvereniging ‘Jachin’ schreef in 1916, over de zevende druk: ‘Hij [Gerdes] gaat heel rustig zijn gang en vertelt op eenvoudige, Christelijke wijze wat hij te zeggen heeft en wel zóó, dat men met genot, tot het einde toe, zonder opgewonden te worden, naar hem luistert.’ De commissie nam wel aanstoot aan sommige zegswijzen. ‘Uitdrukkingen als “arejakkes!” [als verbastering van Here Jezus; ES] passen evenmin in den mond als in een boek.’ In 1929 schreef dezelfde commissie, over de illustraties van Isings: ‘De mooie plaatjes in zwartdruk doen den teekenaar eer aan.’
Over de herdruk uit 1977, waarin de passages over de joodse handelaren onverkort voorkomen, schreef De Waarheidsvriend, huisorgaan van de Gereformeerde Bond binnen de PKN op 8 december 1977: ‘Een prachtig jongens- en meisjesboek. Uitgevoerd in mooie vierkleurenband.’
Laat een reactie achter