Jeugdverhalen over joden (80)
Door Ewoud Sanders
Auteur: Franz Hoffmann (1814-1882)
Uit het Duits vertaald door Suze Andriessen (1850-1924)
Herkomst en drukgeschiedenis
In 1842 begon Hoffmann, indertijd boekhandelaar, met het schrijven van jeugdboeken. Die werden zo geprezen dat hij besloot van zijn pen te gaan leven. Om genoeg te kunnen verdienen, sloot hij contracten af met verschillende uitgevers. Dit leidde tot een enorme productie: in veertig jaar tijd publiceerde hij ruim tweehonderdvijftig jeugdverhalen. P.J. Buijnsters en Leontine Buijnsters-Smets noemen Hoffmann in Lust en Leering (1997) ‘de absolute veelschrijver’. Al zijn werken hebben een sterk moreel-religieus karakter.
André Romieu en Samuel Friedlander verscheen in 1886 in twee edities bij uitgeverij A.W. Sijthoff in Leiden: als zelfstandige titel en samen met een ander verhaal in de bundel Verhalen voor de jeugd. Die bundel maakte deel uit van een reeks van tien jeugdboeken van Hoffmann, vertaald en bewerkt door Suze Andriessen, indertijd een bekende kinderboekenschrijfster.
Samenvatting
Het verhaal begint in 1789 in Parijs, aan het begin van de Franse revolutie. Er heerst hongersnood in Parijs en André en Samuel, jongens van een jaar of zestien, proberen door bedelen in leven te blijven. André is een christen met blond haar en blauwe ogen, Samuel een joodse wees met ‘zwarte lokken’ en donkere ogen. Hoewel ook de ‘jodenknaap’ is uitgehongerd, geeft hij zijn laatste droge broodkorst aan André, die daarmee het leven redt van zijn uitgemergelde moeder.
Dit nobele gebaar wordt gadegeslagen door Mendel Baruch, een oude joodse winkelier die Samuel de ‘bedeljood’ (een woord dat tien keer in de tekst voorkomt) in dienst neemt. Baruch heeft een voddenwinkel en pandjeshuis. Hij lijkt niet rijk, maar is het wel: hij belegt op de beurs en in een afgesloten ruimte in zijn huis heeft hij ‘gemunt goud en zilver in massaas opgehoopt, waarschijnlijk meer dan een millioen’.
Drie jaar later – de guillotine draait inmiddels op volle toeren – meldt zich tijdens het Loofhuttenfeest ‘een Poolsche jood’ in de winkel: de in Warschau geboren Salmon. Salmon beweert een vrome jood te zijn, maar in werkelijkheid is hij een bedrieger die Baruchs geld wil stelen. Hij geeft Baruch aan bij de Franse revolutionairen die hem opsluiten in de gevangenis.
Samuel is ten einde raad. Met een list lukt het hem om aangenomen te worden als gevangenbewaarder. Hij legt Baruch een plan voor om te ontsnappen. Maar omdat er een wacht omgekocht moet worden, wil Baruch hier niets van weten: ‘Heb ik het toch zuur verdiend, in een lang leven van vlijt en arbeid. ’t Geld is van mij en ik geef het niet uit mijn handen al moest ik ook onder de guillotine sterven.’
Uiteindelijk slaagt de schrandere Samuel (die zich verbaast over de ‘zeldzame, hardnekkige gierigheid’ van ‘de oude jood’) erin om Baruch met een nieuwe list uit de gevangenis te krijgen: hij overtuigt de corrupte gevangenisdirecteur ervan dat hij in gezelschap van Baruch beslag kan leggen op diens verborgen schatten. Samuel en Baruch staan op het punt om de stad te ontvluchten als de boosaardige Salmon andermaal opduikt: hij is van plan om ze te beroven. Maar ze worden gered door André: de bedeljongen die ooit een broodkorst kreeg van Samuel en die inmiddels is opgeklommen tot officier in het revolutionaire leger.
Samuel en Baruch vestigen zich in Frankfurt am Main in Duitsland, waar Samuel fortuin maakt. Ruim twintig jaar na hun eerste ontmoeting komen Samuel en André elkaar opnieuw tegen. Na een Frans-Duitse veldslag ligt André gewond op een landweg. Samuel neemt hem mee naar zijn landhuis en verzorgt hem tot hij beter is. Aan het eind van het verhaal zegt Baruch: ‘Als wij ’t eigenlijk goed beschouwen, dan is de korst brood de oorzaak van al het goede, dat ons deel is geworden. Een daad van medelijden was de kiem, waaruit een groote boom van wederzijdsche liefde en vriendschap is gegroeid.’
Joden zijn oneerlijk en laf
Terloops serveert Hoffmann in dit verhaal, dat in vergelijking met andere jeugdverhalen over joden opvallend goed is geschreven en dat diverse joodse woorden bevat (o.a. goy, rebbe en gannef), enkele vooroordelen over joden – die hij soms ontkracht. Dit zijn de voornaamste:
1. Joden zijn oneerlijk
Nadat Mendel Baruch is gearresteerd, overweegt Samuel even om er met diens geld vandoor te gaan, maar hij ziet hier vanaf. ‘Ik wil toch liever mijn leven lang met den bedelzak loopen, dan mijn geweten met schuld beladen! Op rechte wegen wil ik gaan en niet langs sluipwegen! Men zegt immers altijd dat een Jood niet eerlijk kan wezen! Nu, ik zal hun het tegendeel bewijzen!’2. Het leven van een jood is niet veel waard
Samuel acht de kans klein dat Baruch een eerlijk proces zal krijgen. ‘De toenmalige heerschers over Frankrijk hielden niet van langdurige processen, te meer als het slechts om het leven van een jood handelde.’3. Joden zijn laf
Samuel overweegt verschillende scenario’s om Baruch in de gevangenis te bezoeken. ‘Een gedachte vloog bliksemsnel door zijn ziel. “Hoe, als ge eens met de andere gevangenen naar binnensloopt?” dacht hij. “Zij zeggen immers dat een jood geen moed heeft! Ik zal hun het tegendeel bewijzen!”’4. Joden maken veel kabaal
‘Baruch wrong de handen en barstte in luide jammerklachten uit.’Terloops, in het kennismakingsgesprek tussen Samuel en André, komt ter sprake dat christenen de joden haten en beschimpen. André wijst dit af: ‘Zijn wij allen geen menschen en gelijk voor Gods oog?’
Doelgroep en receptie
Van dit verhaal heb ik geen besprekingen gevonden. Hoffmanns reeks Verhalen voor de jeugd werd in 1886 in diverse dagbladen in advertenties aangeprezen. Zo stond hierover op 27-11-1886 in de Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant: ‘De mooiste Kinderboeken die er zijn; boeiend, leerzaam, prettig voor elk kind dat lezen en begrijpen kan van 9-13 jaar. Een uitstekende verzameling, geen nietige boekjes, maar flink en mooi in nette omslagen.’
Laat een reactie achter