Nederlandse sonnetten voor de Engelssprekende wereld (4)
Door Cornelis W. Schoneveld
My God, what shudder hits my heart! What ’s existing?
Is this my father dear, now dead his thirteenth year,
From sight prevented then, known now just by his hair
Around the molded mouth, deep rotting still resisting?My God, what then is man? O God, my limbs are twisting.
Is there that gnawed-at frame, far later buried here,
My brother, whom here I gave this cask and bier,
Now almost gone, except some silken flowers persisting?Was this my dearest pledge, now awful, without name?
Was, from this reeking flesh, my origin invented?
It is expedient then that I my end should frame.O sacred corpses! What to you were wrongs prevented?
O souls! I’m longing, that to join you, soon I came.
Shut tomb, their rest, injustices, in tears lamented.
At the re-opening of the tomb of his father (†1639) and his brother, for the burial of his grandmother in 1652.
Ontroering van de geest op het bezichtigen van mijnvaders en broeders lijken.
Mijn God hoe grilt mijn hart! Mijn God wat is het leven?
Is dit mijn vader lief, al dood voor dertien jaar,
Mij toen belet te zien, nu kenbaar slechts aan ’t haar
Der schimmelige mond, diep onverrot gebleven?Mijn God, wat is de mens? Mijn God, mijn leden beven.
Is dit doorknaagd geraamt’, begraven lang daar naar,
Mijn broer, wie ik bedroefd bezorg de kist, en baar,
Op ’t haar na weg, waar om nog zijden bloemen kleven?Was dit mijn liefste pand, nu walgelijk, zonder naam?
Was mijn beginsel, uit dat stinkend vlees, genomen?
’t Is raadzaam dat ik mee mijn einde dan beraam.O zaal’ge lijken! Wat al kwaads zijt gij ontkomen?
O zielen! Ik verlang, dat ik met u verzaam.
Sluit doodskist, sluit hun rust, ’t onrecht beweend van stromen.
Laat een reactie achter