Door Peter Winkels
Halfvasten stond op de kalender, afgelopen weekeinde. Tijdens de carnavalsdagen was er hoop en verwachting gegroeid in de het zuiden. Wat de storm had weggeblazen, kon nog worden ingehaald halverwege Pasen. Bij sommige Brabantse vierders was er helaas al een nieuwe windhoos in ontwikkeling: Prins Corona. Die regeert nu stevig, dus afgelopen zondag was er nergens een stoet. We lopen de polonaise in ons eentje, binnen.
Literatuur en carnaval is een verschijnsel dat me het grootste deel van mijn leven al intrigeert. Ik ben opgegroeid onder de rook van het Zuid-Limburgse Heerlen, in de Mijnstreek, toen nog. “Vastelaovend” hoorde bij onze manier van leven. Na lange tussenstops in Amsterdam en Maastricht, woon ik al bijna dertig jaar op de grens van Noord en Midden-Limburg. Carnaval was nooit ver weg, de literatuur werd mijn passie en mijn vak.
Nadat ik had meegeholpen de basis te leggen voor De geschiedenis van de literatuur in Limburg (Vantilt, Nijmegen 2016) en er een bijdrage voor schreef, wilde ik verder op dat pad. Met Jos van Cann maakte ik Moord in het bronsgroen eikenhout, Lexicon van misdaadliteratuur in Limburg (Leon van Dorp, Heerlen 2019). Daarna werd het stiller, maar ik wilde graag het tikken op mijn toetsenbord blijven horen.
Sedert de laatste carnavalsperiode is die rust alleen maar groter geworden. Aangezien ik op allerlei mogelijke manieren tot de grootste risicogroep behoor, zit ik voornamelijk binnen, te lezen of te schrijven. Als het er is, ben ik even in het zonnetje buiten, op het terras of ik maak een wandelingetje rondom ons huis. Er moet meer zijn, leek me. In oude aantekeningen was ik op mijn speurtocht naar literatuur en carnaval gestuit. Mooi idee, weer aan de slag.
Bibliotheek en boekenkast, vrienden en collega’s, er was heel wat na te trekken, te ontdekken, aanvankelijk. Nu rest de eigen verzameling en de digitaliteit; de bibliotheek is dicht, met anderen heb ik contact via telefoon en internet. Een mooi begin ligt er. Eerst keek ik naar de eigen regio, daar is wel het een en ander. Meer dan ik had verwacht, als het gaat om Nederlandstalig proza, of poëzie. Aan dialect begin ik niet, daar is wel erg veel van en dat is niet altijd om vrolijk van te worden, ondanks het onderwerp.
Mijn kader mag wel wat ruimer, bij de buren is er een en ander te lezen over carnaval: Hubert Lampo en Pieter Aspe in Vlaanderen, Böll en Goethe aan de andere kant, opmerkelijk veel trillers in het Engelstalig gebied. Natuurlijk zijn er daarnaast de vaderlandse klassieken, primair en secundair, zie bijvoorbeeld Herman Pley in zijn Blauwe schuit, Anton van Duinkerken, Math Wijnands en nog veel meer moois. Qua bellettrie staat er Jan van Mersbergen, Jef Bogman en de gebroeders Kemp, maar ook Bertus Aafjes, Martin Mons, C. J. Kelk, C. en M. Scharten-Antink . Eerst wil ik een algemeen kader neerzetten. Dan kijk ik naar mijn eigen provincie.
Er bekruipt me echter de vrees dat ik het niet allemaal overzie, zo in mijn eentje. Misschien zijn er lezers met auteurs of titels in hun hoofd, die nog niet binnen mijn gezichtsveld zijn verschenen. Daar zou ik erg mee geholpen zijn. Het zou ongepast zijn om nu – gegeven de omstandigheden – ‘Alaaf!’ te roepen, bij wijze van erkentelijkheid. Hoe dan ook: dankbaar zal ik zeer zeker zijn, voor iedere bruikbare tip.
Uw reacties kunt u sturen aan Pwinkels@gmail.com
Illustratie: detail omslag De bonte storm van Charles Vos
[…] is het begin van een antwoord op de vraag van de Limburgse neerlandicus Peter Winkels die op de site van Neerlandistiek onlangs opriep tot verzameling van carnavalsteksten. Zie ook aflevering 1, aflevering 2 en […]