Door Jos Joosten
Zo, de eerste uren van Boekenweek 2020 zijn naar de klote. Namelijk las ik Onze verslaggever in de leegte van Dimitri Verhulst. Er moet ergens iemand zijn die denkt of gedacht heeft dat dát nou mooi bij het boekenweekthema ‘Rebellen en dwarsdenkers’ past: een Belg met een wat onbeholpen taaltje (dat was wat rebel Boon immers groot maakte?), met moeizame omgang met vrouwen (dat was immers wat dwarsdenker Brouwers groot maakte?) en intensief gebruik van verdovende middelen (dat was wat rebel Bukowski toppen deed scheren) – wat kan er mogelijk misgaan?
Nou, dat hele boek van Verhulst, dus.
Onze verslaggever in de leegte is een sneue mix van zelfbeklag en puberbravoure, gepresenteerd in een amechtige poging tot ‘literair’ schrijven, barstensvol clichés en stereotypen.
Meteen aan het begin is het al raak.
Aan het Hauptbahnhof had ik mijn vijfde gram cocaïne op twee dagen gekocht, van een smerige dealer die verveeld moest toegeven dat ik de prijzen kende en die mij meesleurde naar een seksshop omdat hij het spul niet op straat wou overhandigen.
Tussen de rukkers en de gluurders werd de transactie afgesloten. Het station zat vol met zielige junks, tandeloze wezens, ondervoed, ver voorbij the point of no return. Ze waren bereid een man te pijpen om hun honger te stillen, de kleverigste kwak zouden ze inslikken om drugs te scoren.
Junks, een Hauptbahnhof, dat moet wel die beruchte zelfkant zijn waarover we al zoveel gelezen hebben.
Goedemiddag mevrouw F., mag Christiane buiten spelen?
Als je wilt, is er dan ook genoeg om je mee te amuseren of aan te ergeren in dit boek. Om te beginnen, zoals ook al uit het voorgaande fragmentje blijkt, de impliciete superioriteit die er, paradoxaal genoeg, overal vanaf druipt bij de ‘ik’: hier bijvoorbeeld hoe streetwise hij is en niet met zich laat spotten door een dealer (die uiteraard ‘smerig’ en ‘verveeld’ is). En zo volgen wij des auteurs tocht langs tal van (hoe onvoorspelbaar) eenzame hotelkamers en verlaten bars en de ontmoetingen met andere mensen – opvallend vaak vrouwen – die meestal terloops gekleineerd worden. Zoals de vrouw met wie hij seks had (en die daar gek genoeg over blijkt te blijven fantaseren) die hij betitelt als ‘Middelmatige Dichteres’. Of wanneer vrijwilligsters op een Pools literatuurfestival hun best doen een beleefdheidsgesprekje te voeren, en dat natuurlijk vergeefs is, want zij ‘leken maar niet in te zien dat onze werelden veel te ver uit elkaar liggen om het maar ergens met elkaar over te kunnen hebben.’
Soms wordt dat onbedoeld wel grotesk. Wanneer Verhulst bijvoorbeeld het over een boek van Catherine Millet heeft.
Bernard Pivot vond het destijds een meesterwerk.
Zelf vond ik het niet hopeloos slecht geschreven.
‘Nog iets wat ik met Goethe gemeen heb’, zou Mulisch zeggen – zij het dat bij hem de ironie evident en steeds latent was. En dat ontbreekt geheel bij Verhulst: ironie, geestigheid, zelfreflectie. Het is er niet. Verhulst is de belangrijkste man in het universum en zijn boek een gortdroge lamentatie over hoe gemeen alles en iedereen rondom hem. Dat alles afwisselend in gemeenplaatsen uit de hardboiled-cliché-fabriek en – letterlijk – onnavolgbaar Nederlands: ‘Mijn heugnis op de vele flutboekjes die ik in afwachting van het onderzoek zou kunnen lezen was een maat voor niets’.
Arm Vlaanderen, dit is niet de nieuwe Boon, dit is Hubert Lampo 2.0.
Van onze verslaggever in de leegte leent zich, kortom, met al zijn pathetiek dus makkelijk voor een potje spot. Maar misschien is het ook goed even stil te staan bij wat serieuzers. Om te beginnen bij de flaptekst. Natuurlijk kun je die niet de auteur aanrekenen. Maar toch is de strekking interessant. Dit boek, zo staat er, ‘laat ons een schrijver zien zoals hij niet gezien wil worden’.
Letterlijk genomen nogal curieus eigenlijk. Heeft Uitgever Pluim Verhulst het manuscript onverhoeds uit de handen getrokken en is zij toen, de schrijver luid protesterend achterlatend, linea recta naar de drukker gesprint?
Nee, dat zal wel niet. Dit zal wel beoogd zijn bij wijze van spreken en is daarmee als typering zo nieuw als de Romantiek zelve. Eerlijkheid, rauwheid en zo… Toch geeft de frase enige aanleiding tot reflectie. Vrijwel aan het einde van Verhulsts boek staat namelijk deze passage.
Geen idee waarom ik met deze schrijfsels begon. Geen idee waarom ik het tot hier volhield. Het genre interesseert me niet. Ik zie mijzelf niet graag genoeg om mij ervoor te interesseren.
Dit is natuurlijk makkelijk scoren. Maar laten we het dus even serieus nemen: geeft Verhulst hier zelf niet ook de grote makke van dit boek? Het Interesseert Hem Niet. En ik denk dat dat is wat je op elke pagina voelt.
De apotheose van het boek, of beter gezegd wat het had kunnen zijn – de aanklacht wegens verkrachting van een rancuneuze ex in Zweden – wordt kort erna even afgeraffeld. Waarna de volgende beschouwing volgt.
We zijn een paar jaar later inmiddels, en nu pas durf ik er, zij het nog steeds mondjesmaat, en lang niet tegen iedereen, over te praten. Alsof ik iets zou hebben te verzwijgen.
De idioot zou zeggen: ‘Maar man, dat is geweldig, daar zit een boek in!’
Of: ‘Eindelijk heb je nog eens iets te vertellen!’
Wel, er zit geen boek in.
Geen boek? Maar sorry hoor wat heb ik hier dan in handen, voor de prijs van 19,99 € én enkele kostbare uren van mijn leven?
Zou het dan toch waar zijn dat dit boek vooral op aandrang van de uitgever het licht zag? Die weet natuurlijk ook dat autobiografie verkoopt. Iedereen wil overal het op ‘waargebeurde feiten’ (misschien wel het mooiste pleonasme van onze tijd) gebaseerde verhaal. Reve’s adagium ‘Waar gebeurd is geen excuus’ is inmiddels historische letterkunde.
Ikzelf zou zo graag weer eens aandacht zien voor boeken die zorgvuldig opgebouwd zijn, gecomponeerd, die iets te vertellen hebben, in een onontkoombare stijl geschreven. ‘Zoek jullie allemaal maar zelf iets te vertellen’, bouteert Verhulst intussen in zijn nagelvast Nederlands. Een helderder moment zien we intussen niet in dit boek. Hij weet kennelijk zelf dat hem het niet gelukt is.
Afbeelding: Tzum
Henk Smout zegt
Het correcte Reve-citaat luidt: “Echt gebeurd is geen excuus.”
Jona Lendering zegt
Ik vermoed dat het probleem met Verhulst is dat hij heel goed in staat is verbale opstoppers te verkopen, zinnen die staan als een huis en die de lezer alle hoeken van de kamer laten zien (“God schiep de dag en wij sloegen ons er doorheen”). De gefictionaliseerde reportage “Problemski hotel” en het korte verhaal “Die zak van een Sinterklaas” zijn heel goed.
Maar het is een kunstje geworden; dat je elk stijlmiddel met mate moet hanteren, dat inzicht is ergens zoek geraakt. Na “De helaasheid der dingen” ben ik afgehaakt, dus misschien klopt mijn vermoeden niet. Wat ik wel vrij zeker weet is dat Verhulst bovenaan is begonnen en zichzelf helemaal naar onder heeft gewerkt.
Timothy Colleman zegt
Het boek heb ik niet gelezen, maar de suggestie dat er met “Zoek jullie allemaal maar zelf iets te vertellen” grammaticaal iets niet zou kloppen, is alvast niet terecht. Verhulst gebruikt hier een constructie met een nominaal belanghebbend voorwerp die voor veel Belgische sprekers heel gewoon is, ook in standaardtalige contexten: “jullie” is indirect object in een benefactiefconstructie, voor de geïnteresseerden. Vakliteratuur daarover is beschikbaar. Verhulst gebruikt die constructie overigens wel vaker — in een lezing van een paar jaar geleden (op het Neerlandistiek met Stijl-symposium ter gelegenheid van het afscheid van Arie Verhagen in Leiden in 2016) heb ik daar nog een aantal voorbeelden van besproken.
Het zou natuurlijk kunnen dat er allerlei andere formuleringen in het boek zitten op basis waarvan de taal wel degelijk als “onbeholpen” kan worden gekarakteriseerd. Maar de tijd waarin alle typisch Belgische verschijnselen per definitie die kwalificatie verdienden, ligt gelukkig achter ons.
Harry Reintjes zegt
zou het dan niet “zoekt jullie maar zelf” moeten zijn of “zoek je maar zelf”
Timothy Colleman zegt
Nee hoor. De imperatiefvorm is zowel bij een enkelvoudige als bij een meervoudige geadresseerde gewoon “zoek”, zonder -t.
In veel lokale dialecten heeft de imperatief dan weer wel een uitgang -t, maar dat dan ook zowel bij een enkelvoudige als bij een meervoudige geadresseerde. Dan zou het dus zijn: “Zoekt u maar iets” (enkelvoud: zoek maar iets voor jezelf) en “Zoekt ulder maar iets” (meervoud: zoek maar iets voor jullie zelf) [met nog allerlei andere vormen dan ulder voor de 3de persoon meervoud, afhankelijk van de precieze dialectregio]
Mient Adema zegt
Lees dat straks maar in de herwerkte e-ANS, als de tijd je gegeven is. 🙂