door Ad Foolen (in samenspraak met Joep Jaspers en Theo Janssen)
Afgelopen november kregen vrienden en bevriende ex-collega’s van Dick Springorum een uitnodiging voor een bijeenkomst op zondagmiddag 15 december in Grand Café Sterrebosch in Wijchen. Dick wilde met ons terugblikken op zijn leven, waarvan hij wist dat het niet meer lang zou duren. Hij had te horen gekregen dat hij ongeneeslijk ziek was en ervoor gekozen om nog kwaliteit van leven te hebben in plaats van een moeilijk medisch traject aan te gaan.
Typisch Dick: ons nog één keer in een communicatieve situatie brengen waarmee we niet vertrouwd waren. Wat zeg je bij zo’n gelegenheid? Breng je een cadeautje mee? Met Dick en zijn vrouw Ger, kinderen Rudolf en Maaike en kleinkinderen en met elkaar hebben we bijgepraat, teruggeblikt, bedankt. Maar vooral ook hebben we geboeid geluisterd naar het ‘afscheidscollege’ van Dick. Hij vertelde over zijn jeugd in Castricum, zijn middelbareschooltijd op het Dominicuscollege in Nijmegen, zijn jaren daarna op het seminarie op weg om priester te worden. Maar in 1963 verlegde hij z’n koers en ging in Nijmegen Nederlands studeren. Kandidaats (‘bachelor’) in 1966, doctoraal (‘master’) Algemene Taalwetenschap in 1969. Na een jaar leraarschap op de middelbare school werd hij in maart 1970 aangesteld als wetenschappelijk medewerker taalkunde bij Nederlands.
Met de inhoud van zijn werk wilde Dick zijn gasten op die zondagmiddag niet vermoeien. Wel vertelde hij over zijn vervroegd pensioen in 2002, mede vervroegd door een zware operatie die hij had moeten ondergaan. En over de mooie jaren daarna, in hun huis in Overasselt, later in hun appartement in Wijchen, en regelmatig in hun vaste vakantiehuisje op Texel. Maar Neerlandistiek is wel de plek om wat meer te vertellen over Dicks jaren bij de Nijmeegse Letterenfaculteit.
In september 1970 begon Dick met zijn college Moderne Taalkunde voor de derdejaars Nederlands. Deze jaargang was in 1968 met de studie begonnen en als het ware ‘histories’ voorbestemd om bij alles ‘kritiese’ vraagtekens te zetten, niet op de laatste plaats ook bij het onderwijsaanbod. Wat droeg een ‘kursus’ bij aan maatschappelijke bewustwording, had je er wat aan in het kader van de op handen zijnde omverwerping van de ‘kapitalistiese’ samenleving? Het college Gotisch was mede door dat soort vragen al gesneuveld. Maar Moderne Taalkunde van Dick kon de toets van de kritiek ruimschoots doorstaan. Het college ging niet over oude teksten of abstracte grammatica maar over ‘konkreet’ taalgebruik. Tussen zijn eigen colleges door liet hij ter afwisseling gastsprekers uit zijn blijkbaar ruime netwerk opdraven, o.a. over de in die tijd omstreden compensatieprogramma’s (extra taalonderwijs voor kinderen met een taalachterstand) en over Nederlands voor anderstaligen.
In de jaren daarna ontwikkelde Dick zich tot
een pionier op het gebied van Nederlandse conversatieanalyse. Vijf jaar
na het verschijnen van Sacks, Schegloff en Jeffersons artikel over
beurtwisseling organiseerde hij in 1979 samen met zijn student Jan
Hardeveld en ondergetekende de eerste Nederlandse conferentie over
conversatieanalyse, zie de verslagbundel uit 1980, Conversatieanalyse,
onder redactie van Ad Foolen, Jan Hardeveld en Dick Springorum,
Groningen: Xeno. In 1985 organiseerde hij een vervolgconferentie, zie de
bundel Gespreksanalyse uit 1986, onder redactie van Anneke
Scholtens en Dick Springorum, uitgegeven in eigen beheer. In de
tussenliggende jaren was van Dicks hand in 1981 Spreken in gesprekken. Inleiding in de structuurbeschrijving van gesprekken
bij Wolters-Noordhoff verschenen en was hij in 1982 aan de Universiteit
van Amsterdam gepromoveerd bij Simon Dik en co-promotor Dorothea
Franck. Dialoogstructuur was de titel van het proefschrift, met als ondertitel Een onderzoek naar structuuraspecten van directiefdialogen.
De strekking: Taalhandelingen zijn geen taalhandelingen-op-zich, ze
krijgen hun betekenis/functie in interactionele context. De dialoog is
de basale eenheid van taalgebruik. Dit inzicht heeft Dick z’n hele
verdere wetenschappelijke leven vastgehouden en verder uitgewerkt.
In
1987 werd Dick door het faculteitsbestuur gevraagd om samen met Ger
Peerbooms van de afdeling Engels een nieuwe studierichting op poten te
zetten: Bedrijfscommunicatie, eerst als bovenbouwstudie (toelating op
basis van een propedeuse), later als volledige opleiding, nu bekend
onder de naam Communicatie- en Informatiewetenschappen, CIW. Dat Dick
gevraagd werd zal er zeker mee te maken hebben dat hij bij Nederlands al
een tijdje als docent meegewerkt had aan de afstudeerrichting CinO,
Communicatie in Organisaties, begin jaren ’80 opgezet door Joep Jaspers
en collega’s.
Na die bijzondere zondagmiddag in december
hebben Dick, Joep Jaspers (net als ik jaargang 1968), Theo Janssen
(toenmalige collega van Dick bij Nederlands) en ik onze terugblik op het
gezamenlijke letterenverleden nog wat verder uitgediept in een
e-mailuitwisseling. In een van zijn mails schreef Dick over
Bedrijfscommunicatie: “Voor mij een prachtige tijd met al die jonge
enthousiaste mensen om me heen, dat werd een hecht team, een soort
Gideonsbende. We hebben geregeld met al die medewerkers het nieuwe
studiejaar geopend met een barbecue bij ons in Overasselt in de tuin,
prachtig en hartverwarmend.”
Het onderwijs en organisatorische werk bij CIW verhinderde Dick niet om door te gaan met publiceren. In 1993 Strategisch communiceren. Interactiestrategieën in het taalverkeer, waarvan de 2e,
gewijzigde druk in 2003 bij Coutinho verscheen. Het observeren en
analyseren van gesprekken was een tweede natuur geworden. Of misschien
was die tweede natuur er altijd al en heeft dat zijn gekozen
wetenschappelijke pad medebepaald? Zijn eerder genoemde ziekenhuisopname
van rond de eeuwwisseling resulteerde in ‘Deze meneer wordt morgen geholpen’. Taalgebruik en communicatie in het ziekenhuis, in 2002 gepubliceerd bij Uitgeverij Aramith.
De laatste woorden die we van Dick vernamen, stonden in zijn overlijdensbericht: Treur niet om wat voorbij is, maar bewaar al die goede herinneringen en deel ze met elkaar.
Twee directieven achter elkaar, als echo van zijn
proefschriftonderwerp. Het is niet moeilijk om aan de tweede oproep
gevolg te geven, de eerste is moeilijker als je een aardige en betrokken
collega en vriend verloren hebt. Tegelijk zijn we dankbaar dat we hem
zo lang hebben mogen meemaken, als docent, collega en vriend.
Ad Welschen zegt
Een mooie terugblik op een studiegenoot ook van mij, wiens kandidaats- en doctoraalexamen in precies hetzelfde tijdvak vielen als de mijne, de tweede helft van de jaren zestig. Als ‘zij-instromer’ had hij toch een wat ander traject gevolgd en kende ik hem slechts van afstand. In geen enkele college-situatie heb ik hem ooit meegemaakt. Maar ik heb nooit anders dan met respect over hem horen spreken.