Door Mathijs Sanders
Bij uitgeverij Querido verscheen onlangs een mooie keuze uit de gedichten van de in 2019 overleden dichter, criticus en neerlandicus Tom van Deel, liefdevol bezorgd door Nicolaas Matsier en Marjoleine de Vos: Een steen in de beek verveelt zich niet. T. van Deel was vele decennia een vaste waarde in de Nederlandse literatuur. Door zijn poëzie zingen zacht de stemmen van bewonderde voorgangers, van ver en van nabij: J.H. Leopold, M. Nijhoff, S. Vestdijk, Chris van Geel. Maar Van Deel was meer dan een verzamelbekken van invloeden. Zijn vormvaste gedichten hebben iets onvervreemdbaar eigens. Zij staan als kleine stillevens op de bladzijden, als geschilderde landschappen en portretten die in beweging komen door ze te lezen en te herlezen (bijvoorbeeld op een lentedag in een zonbeschenen tuin waar de eerste vlinders zich tonen). Er is veel aandacht voor de dieren en voor de dingen die voorbijgaan. Heel mooi vind ik ‘Indertijd’.
Moeder op Oud Eik en Duinen,
vlak bij de volkstuintjes die
van je profiteren, steeds
als ik daar zonnebloemen zie
moet ik denken aan onze tuin
in Arnhem, waar je leefde. Nu
lig je naast een mooie boom.
Indertijd een hele verrassing.
Het zou niet zo vreemd zijn
als je er nooit was geweest.
Wel makkelijk. Toch liep je van
achter het schuurtje met drie
grote zonnebloemen in de armen
op mij af.
De beweging tussen toen en nu, daar en hier, de afwezige en aanwezige moeder maken het gedicht tot een levende verbeelding van een onvoltooid verleden.
Van Deels beschouwingen over poëzie waren voor mij een kleine leerschool. Inlevend schreef hij in een literatuurhistorisch handboek uit 1986 over richtingen in de Nederlandse poëzie van de jaren zeventig en tachtig, om te concluderen dat die er volgens hem bij nader inzien niet waren. Over de tijdschriften heen en doorheen de tijd reikten dichters elkaar de hand in een veelvormig landschap. Het is een voorstelling die mijn (en veler) leermeester Redbad Fokkema ook zou uitwerken in zijn boek Aan de mond van al die rivieren. Toen begin 2002 mijn proefschrift verscheen (zoals dat ging: in een fraai gebonden handelsuitgave bij uitgeverij Vantilt) wijdde Van Deel er bijna een pagina aan in het dagblad Trouw (wederom, zoals dat toen ging, indertijd, toen letterkundige proefschriften werden besproken in zowat alle landelijke dag- en weekbladen, door recensenten met kennis van zaken).
In De Gids herdenkt Anneke Brassinga de gestorven dichter met een mooi ‘onsonnet‘ dat begint met de prachtige woorden ‘Klein zwerk is vriendschap’. Van Deels gedichten verdienen het om te worden gelezen en herlezen.
Laat een reactie achter