Door Leonie Cornips
Voor me ligt de vierde druk (2019) van Dierentalen geschreven door Eva Meijer. De titel is intrigerend, want kunnen we van dierentalen spreken? Taalkundigen gaan er vanzelfsprekend van uit dat taal uniek is aan de menselijke soort. Dieren communiceren ‘slechts’. Maar mensen zijn natuurlijk ook dieren. Eva Meijer is filosofe en stelt intrigerende vragen waarmee ze taalkundigen uitdaagt: ‘Kunnen we communicatie van andere dieren dan mensen taal noemen? Kunnen we met andere dieren praten, en hoe dan? Is de taal van de mens speciaal, of zijn alle talen speciaal? Wat is taal eigenlijk?’
Wat is taal?
De vraag wat taal is, is complex omdat er diverse taalkundige theorieën zijn die taal definiëren. Sommige proberen taal als een biologisch systeem in onze hersenen te begrijpen, andere formuleren taal als een vorm van sociaal gedrag. Hoe dan ook, de overweldigende meerderheid van taalkundige theorieën sluit uit dat andere diersoorten over taal beschikken. ‘Dierentaal bestaat niet’, zegt de taalkundige.
Maar juist door de snel verminderende biodiversiteit en immens groeiende ongelijkwaardigheid tussen de menselijke en overige diersoorten is het onderwerp dierentalen ook voor de taalkunde urgent geworden. Eva Meijer betoogt dat als we andere dieren beter begrijpen we ook onze superieure houding kunnen bijstellen door andere – lees gelijkwaardiger – relaties met dieren aan te kunnen gaan. Taalkundige theorieën zouden het concept taal moeten herijken om het idee dat taal alleen aan mensen voorbehouden is, uit te dagen. Twee onderzoeksvragen zijn cruciaal: welke inzichten uit taalkundig onderzoek naar dierentalen leert ons iets over mensentaal – hebben taalkundigen wellicht al die eeuwen iets over het hoofd gezien? En wat zegt het over de taalkunde dat onderzoekers zich niet over de mogelijkheid van dierentalen willen buigen en dit onderwerp aan biologen en ethologen overlaten?
Taalkundigen hanteren een top-down visie op taal. Ze bestuderen of andere dieren over dezelfde taal(vermogens) beschikken als de mens. Daarom probeerden taalkundigen chimpansees Engels te laten spreken, of chimpansees menselijke gebarentaal te leren. Menselijke taal en menselijke cognitieve vermogens zijn dan de norm waaraan andere diersoorten moeten voldoen. Door dit antropocentrische perspectief zijn talen en cognitieve vermogens van dieren bij voorbaat deficiënt; koeien spreken niet in mensentaal en hun cognitieve vermogens zijn niet gegroeid om menselijke uitdagingen aan te gaan maar die van koeien. Het antropocentrisme maskeert bovendien dat de meeste mensen nooit een dierentaal hebben of willen leren spreken hoewel taalkundigen beweren dat tweede taalverwerving uniek is aan de menselijke soort.
Hoe verricht ik nu in de praktijk onderzoek naar dierentalen en wel: koeientaal?
Koeientaal in de praktijk
Koeientaal onderzoek ik als taalkundige door het geluid dat een koe produceert te duiden in de situationele context waarin ze zich bevindt samenhangend met haar lichaamsgedrag, hoe ze zich positioneert in de ruimte en jegens mede-koeien, kijkgedrag en haar zintuiglijke waarnemingen zoals ruiken.
Bij één boer kan ik dezelfde koeien over een langere periode observeren. Tijdens het veldwerk film ik zodat het geluid dat een koe maakt te zien is in de situationele context waarin de koe al dan niet interageert met mede-koeien, de boer, en mij als veldwerker. Desondanks is het lastig precies te observeren welke koe spreekt aangezien zij vaak geluid met gesloten lippen produceert en veel koeien in een stal leven en werken (een gemiddelde melkveehouderij in Nederland telt minimaal 80 koeien). In de toekomst hoop ik met digitale middelen zoals ‘The Observer’ te werken dat interacties van de individuele koe kan volgen, kwantificeren en integreren met andere software zoals eye-tracking en software die de fysiologie en emoties van de koe observeert.
Wat heeft dit onderzoek tot nu toe opgeleverd?
Iedere koe heeft een individuele stem en tot nu toe vind ik – ook door literatuuronderzoek – zo’n zestiental distinctieve geluiden die betekenisdragend zijn voor de koe: ik roep mijn kalf, ik heb honger, ik ben tochtig, ik moet gemolken worden, ik lik mijn net geboren kalf. Mijn veldwerk toont dat de koe zowel door geluid ’mmmm’ groet als door aanraken met de neus of met het hoofd (kopstoot). Een koe in de stal groet de boer als hij/zij binnenkomt, groet de trekker die buiten voorbij rijdt en groet als zij buiten de buurkoeien passeert. Een koe groet niet in een ‘stedelijke’ stal waar toeristen in- en uitlopen maar wel in een stal waar bijna niemand komt. Kalveren in de stal groeten melkkoeien die binnenkomen maar niet omgekeerd en niet iedere koe groet. Het groetgedrag van de koe blijkt net zo complex en context gebonden te zijn als het groetgedrag tussen mensen: Wie groet ik wel en niet? En in welke situatie? En hoe groet ik? Beantwoord ik de groet of niet?
Deze tekst is 2 april verschenen in Vaktaal, Tijdschrift van de Internationale Neerlandistiek en ik spreek erover in Spijkers met Koppen.
Laat een reactie achter