Door Ton van der Wouden en Ad Foolen
Het Nederlands heft een aantal partikels waarmee de spreker aan de hoorder kan laten weten hoe des sprekers uiting moet worden verstaan. Een paar voorbeelden: hè introduceert een emotioneel geladen uiting, kortom kondigt een samenvatting aan, en er is een gebruik van o ja dat een nieuw gespreksthema introduceert. De volgende voorbeelden (afkomstig uit het CGN) illustreren dat. (We volgen de transcriptie van onze bron, maar eigenlijk prefereren we de spelling o ja omdat we de o uitspreken met de klinker van boot en niet met die van bot, maar dit ter zijde):
- hè ’t smaakt me heerlijk zeg.
- hè wat jammer.
- kortom ’t was lekker rustig.
- kortom uh je kan ’t niet voor kennisgeving aannemen.
- oh ja ik moet nog nieuwe pantoffels even hebben want die zijn stuk.
- oh ja nou hebben we dus een een nieuwe collega d’rbij.
In dit gebruik van hè en o ja staan de partikels helemaal aan het begin van de uiting (als ze ergens anders staan, dan betekenen ze ook iets anders). Zo meteen laten we zien dat kortom ook op andere plaatsen in de zin kan voorkomen, hier wijzen we er alvast op dat kortom niet alleen alleen, maar ook samen met andere kleine woordjes de uiting kan inleiden:
- uh ja kortom dat is dat is echt heel anders.
- en kortom ik moet thuis zijn.
- dus uh kortom uh ik wil best wat uh m’n nek uitsteken.
Over de plaats van kortom in de Nederlandse zin
Laten we nu nader ingaan op de plaatsingsmogelijkheden van kortom. Nederlandse hoofdzinnen hebben volgens de standaardgrammatica vóór de eerste zinsplaats één optionele positie, die in de ANS (21.1.1.2) “aanloop” heet:
De volgende (geconstrueerde) voorbeelden laten zien dat kortom vóór de aanloop kan staan, maar ook tussen aanloop en eerste zinsplaats, en in het middenstuk.
- kortom, z’n broer, die heeft altijd al graag een glas bier gedronken.
- z’n broer, kortom, die heeft altijd al graag een glas bier gedronken.
- z’n broer, die heeft kortom altijd al graag een glas bier gedronken.
Maar ook in het wild komt kortom tussen aanloop en eerste zinsplaats voor:
- De aannemer kortom, die kent met dat ‘Meer dan bouwen’ zijn klassieken. Nu de rest van de mensheid nog. (Trouw augustus 1994)
Ook rechts van de werkwoordelijke eindgroep kan kortom voorkomen, getuige
- Het viel ze erg tegen (,) kortom. (Van der Wouden & Foolen, 2011, 1)
Dit is niet de plaats om in te gaan op de vraag of kortom hier op de laatste zinsplaats staat, in de uitloop, of misschien nog wel op een andere positie.
Ondertussen suggereren de zojuist gegeven voorbeelden dat het schema van de Nederlandse hoofdzin aanzienlijk moet worden uitgebreid om woorden als kortom een plekje te kunnen geven. Het woord kortom blijkt immers in elk geval te kunnen voorkomen vóór de aanloop, in de aanloop, tussen de aanloop en de eerste zinsplaats, in het middenstuk, en (ergens) na de tweede pool. Als we afzien van de details ter rechter zijde van de tweede pool, dan brengt het volgende diagram de verschillende mogelijkheden in kaart.
Het volgende citaat vormt evenwel een voor de hand liggende tegenwerping:
- “Tussenwerpsels vallen buiten het zinsschema op grond van het feit dat ze als zelfstandige taaluiting te beschouwen zijn” (ANS 21.1.1.2)
Met andere woorden, tussenwerpsels houden zich niet aan de regels van het zinsschema, en stel nu eens dat kortom een tussenwerpsel is, dan hoeft het zich dus ook niet aan die regels te houden (hoofdstuk 11 van de ANS is iets genuanceerder over de plaatsingsmogelijkheden van “tussenwerpsels”). Deze tegenwerping gaat evenwel niet op. De ANS laat zich niet uit over de woordsoort van kortom, maar volgens Van Dale is het een bijwoord. Bovendien: kortom wordt in ANS (21.8.2.3) besproken als één van de “samenvattende uitdrukkingen” die in de aanloop kunnen voorkomen:
- Kortom, het viel ze erg tegen.
Kennelijk valt kortom dus tóch binnen het zinsschema. Maar dan blijft het hierboven gepresenteerde schema van de Nederlandse hoofdzin overeind.
Morgen deel 2
Afbeelding: Kortom.be
Laat een reactie achter