Jeugdverhalen over joden (96)
Door Ewoud Sanders
Auteur: Catharina Felicia van Rees (1831-1915)
Oorspronkelijk Nederlands
Herkomst en drukgeschiedenis
Catharina Felicia van Rees was componiste en schrijfster. Zij wordt beschouwd als een voorvechtster van het eerste uur van de Nederlandse vrouwenbeweging. Zo pleitte zij voor meer meisjesscholen voor middelbaar onderwijs.
Van Rees publiceerde romans, novellen en biografieën. ‘Haar romans werden overwegend negatief ontvangen: men verweet haar een onjuiste weergave van de historische feiten en een al te hoogdravend taalgebruik’, aldus Lotte Jensen. Lodewijk van Deyssel maakte Van Rees in 1888 belachelijk in De Nieuwe Gids (‘Hoe benijdenswaardig is het u geschonken talent, Catharina F. van Rees!), maar het Algemeen Handelsblad noemde haar in 1915 in een korte necrologie ‘een romanschrijfster die veel gelezen werd’.
Else verscheen in 1883 bij uitgeverij Henri J. Stemberg in Den Haag, als eerste deel in de ‘Bibliotheek voor meisjes’. Die serie stond onder redactie van Van Rees. Krap zes maanden later werd het fonds van Stemberg geveild. Volgens een veilingverslag in het Nieuwsblad voor den boekhandel werden er toen 2114 exemplaren van Else aangekocht door de Haagse uitgever Charles Ewings. Eind 1884 bracht Ewings het boek nogmaals op de markt. Hoogstwaarschijnlijk ging het om een zogenoemde titeluitgave – waarbij het oude boekblok werd voorzien van een nieuwe titelpagina. Eind 1898 was Else nog steeds te koop. Er werd opvallend vaak door verschillende opkopers mee geadverteerd.
Samenvatting
Simons is een ‘oude lompenjood’. Hij zorgt voor zijn kleindochter Esther (het enige kind van zijn overleden dochter Rachel) die prachtig kan zingen. Zijn zoon Sam zit in een tuchthuis wegens diefstal.
Op een dag wil Simons lompen gaan halen bij een van de twee villa’s in de buurt. In de ene villa woont een weduwe met haar kinderen, onder wie de lieftallige Else. In de andere villa woont een rijke bankier met zijn vrouw en kinderen, onder wie de arrogante, verwende Ernst. Else en Ernst zijn neef en nicht.
Simons is uitgenodigd door Else, maar betreedt per ongeluk het erf van verkeerde villa. Zodra Ernst hem ziet, gooit hij een steen naar de ‘bedelaar’, die rakelings langs diens hoofd vliegt. ‘Wien moet je hier hebben, Jood?’, hoont Ernst. Als Simons om compensatie vraagt (‘Voor minder dan een gulden laat hij zich niet verzoenen’) stuurt Ernst de hond op hem af. Simons wordt hard in zijn been gebeten. Vervolgens dreigt Ernst ‘de onbeschaamde Jood’ met een zweep te slaan. Hij lacht als Simons jammerend en klagend het erf verlaat.
Van de bankier krijgt Simons een kwartje compensatie want dat vindt hij ‘voldoende voor zulk soort van bedelvolk’. Bij de goede villa krijgt Simons een pakketje kleding uit handen van de twaalfjarige Else, een engelachtig meisje dat bij iedereen geliefd is. Simons dankt haar met ‘vele zegenwenschen, waarvan hij er geen enkele meent’.
Simons is zo kwaad op Ernst dat hij wraakt zweert. Hij wordt vaak uitgescholden en met stenen bekogeld, maar de houding van Ernst heeft hem woedend gemaakt.
Kort daarop maken Ernst en Else met kar en pony een ritje door een armer deel van het dorp (Ernst: ‘’t is hier een smerige Jodenboel’). Daar ontmoeten ze Esther, de kleindochter van Simons. Esther heeft ravenzwart haar, grote donkere ogen en een ‘wat bruine’ huid. De gitaar die ze bij zich draagt is beschadigd omdat ook zij vaak met stenen is bekogeld. Zij zingt een lied en heeft een ‘gevoelvolle stem die tot diep in de ziel dringt’.
Ernst doet zeer arrogant tegen Esther. ‘Zeg eens, deerntje, als je nog eens wat voor ons zingen wilt. Wil je niet voor een dubbeltje? Voor een kwartje dan! Geen getalm meer of ik zal je ’t wel anders leeren.’ Else is juist heel aardig en respectvol tegen haar. Dit raakt Esther diep (‘zij was de eerste, die mij een goed woord gaf’).
In de tussentijd heeft Simons (lange grijze baard, fonkelende ogen) uit wraak het tuig van de pony zo aangesneden dat die op ieder moment kan scheuren. Dit gebeurt in een gevaarlijke bocht. Tot zijn grote schrik ziet Simons dat niet alleen Ernst op de pony kar zit, maar ook de lieftallige Else. Ernst loopt een flinke hoofdwond op bij het ongeluk dat volgt, Else raakt verlamd.
Kort daarop komt Esther erachter dat haar grootvader helemaal niet zo arm is als hij zich voordoet. ‘Kijk eens, wat ik voor je gesjaggeld heb’, zegt hij tegen zijn kleindochter. ‘Ze moesten ’t maar eens weten, wat Simons kan betalen met de oude vodden, die ze hem voor de voeten werpen!’ In een kistje blijkt Simons bijna vijfduizend gulden te hebben verstopt, plus juwelen en zilveren en gouden sieraden. Dit heeft hij in tien jaar gespaard om voor zijn kleindochter een zangopleiding te kunnen betalen. Het geld wordt gestolen door Sam, Simons zoon, die zojuist is vrijgelaten uit de gevangenis. De valse, gluiperige, sluwe Sam – rood haar, bloeddoorlopen ogen – gaat daarbij grof te werk. Zo zegt hij tegen zijn vader: ‘Stil zijn, Vader, dat is een voorwaarde, anders moet ik u eerst nog een bal in den mond stoppen.’
Sam wordt opgepakt, Simons krijgt zijn spaargeld terug en op aandringen van Esther bekent hij dat Else door zijn toedoen verlamd is geraakt. Desondanks wordt hij op voorspraak van Else én Ernst, die door dit alles zijn leven heeft gebeterd, niet uitgeleverd aan justitie. Wel eist Else dat Simons zijn ‘zwartoogige sirene’ meteen in de stad een zangopleiding laat volgen.
Acht jaar later is Esther, het eens ‘gesmade Jodenkind’, een gevierde operazangeres geworden, die optreedt onder de naam Simoni. (Het bekende jeugdboek ’t Jodinnetje van Elspeet uit 1895 heeft op dit punt een vergelijkbare verhaallijn en is waarschijnlijk op Else gebaseerd. Daarin volgen we de belevenissen van het ‘jodinnetje’ Roosje, die schitterend kan zingen, een tijdlang met een gitaar op straat staat en aan het eind van het verhaal door haar vader naar een stad wordt gestuurd voor een muziekopleiding. Na ‘zeven moeielijke studiejaren’ is zij een beroemde zangeres geworden.)
Receptie
Ik vond één bespreking. ‘Else is een boeiend verhaal’, aldus het tijdschrift Noord en Zuid in 1884, ‘met heel en half goede meisjes en jongens en die het nog niet of half zijn, worden het geheel; er komt een zeer romantische geschiedenis in voor van een wraakzuchtigen jood, doch het goede overwint ook in zijn hart, zoodat hier naast de onvermijdelijke schaduwen heldere lichtplekken aan te wijzen zijn.’
Laat een reactie achter