Jan Veth was om het zo te zeggen de huiskunstenaar van de Tachtigers. Mijn uitgave van “De kleine Johannes”, de 14e druk uit 1932, heeft (dan ook) een portret van Van Eeden van zijn hand. Verder speelt wat ik nu maar ‘de natuur’ noem, een belangrijke rol in het verhaal en de ets van Veth zinspeelt daarop. Lezenderwijs ontdekken we, dat het verhaal almaar ernstiger wordt. Dat loopt uit op het slot waarin Johannes moet kiezen tussen Windekind en ‘den ernstigen mensch’. Met hem ‘ging hij den killen nachtwind tegemoet, den zwaren weg naar de grote, duistere stad, waar de mensheid was en haar weedom’. Mogelijk duidt de keuze van de uitgever voor net deze ets van Veth mee op dit slot, bij wijze van prelude.
De eerste drie ‘licht-literaire’ boeken die ik las, in de eerste klas van de middelbare school, waren – als ik me goed herinner – Pieter Bas en Erik en het klein insectenboekje, beide van Godfried Bomans en De kleine Johannes van Frederik van Eeden omdat we dat thuis hadden.
Ik werd gelijk door het sprookje van Van Eeden gegrepen en kon goed de symboliek van de groei van de jongen van kind naar volwassenheid opmerken. Dat vond ik als nieuw intellectueel spel heel aardig om te doen en ook om hier Erik en het klein insectenboekje bij te betrekken door de overeenkomsten en verschillen, want zo las ik toen, Bomans was door het sprookje geïnspireerd.
Deze twee titels waren destijds uitstekend om als jonge literaire lezer mee te beginnen, zal dat nu nog zo zijn, of kan je nu beter direct een boek als De aanslag van Mulisch aanraden voor jongens en voor meisjes bijvoorbeeld een boek van Ronald Giphart of Griet Op de Beeck? Ik weet het niet.
Wat ik als twaalfjarige goed realiseerde na lezing van De kleine Johannes was dat ik me geen echt kind meer voelde met een fantasiewereld, ik zat nu op de middelbare school en al die kinderachtigheid had ik – gelukkig – achter me gelaten.
Toen ik in de twintig was heb ik het herlezen en vond ik het nog beter en voelde ik nu juist wel een hang, verlangen en nostalgie naar mijn verloren kindertijd, waarvan ik eerder blij was dat die achter de rug was. Ik was nu zelf een volwassen man geworden.
En zo’n kleine twintig jaar geleden heb ik het voorgelezen aan mijn jonge zoon in episodes voor het slapengaan. Toen vond ik het nog mooier, tegen het sentimentele aan, en leek ergens de cirkel rond met mijn eigen groei van eens klein te zijn geweest, volwassen zijn geworden (hoewel 😉 ?) en nu vader te zijn van een kleine zoon. Ik/we hebben hem niet Johannes genoemd, zoals ook de tweede naam van mijn vader was, maar het had gekund, en dan Johan, als hommage.
Ik heb er veel over gelezen en over nagedacht en heb er ooit een filmscript van gemaakt, maar dat heb ik niet verder kunnen zetten. want zoiets werkelijk realiseren is ook heel moeilijk, maar dat is niet erg. Ik vind het verhaal nog steeds een verfilming waard en dan wellicht met goede computeranimaties met behoud van de impressionistische sfeer.
Over de eindzin. De schrijver zegt dat hij eens meer over Johannes zal vertellen, maar dat dit dan niet meer een sprookje zal zijn. Inderdaad symbolisch mu Johannes volwassen is geworden, einde van het sprookje, maar Van Eeden heeft ook daadwerkelijk nog twee – realistische – vervolgen op het boek geschreven en met dezelfde titel, De kleine Johannes II en De kleine Johannes III. Ik heb ze niet gelezen.
Ik heb me altijd afgevraagd of Frederik Van Eeden voor hij aan dit meesterwerk uit 1885 begon, Alice in Wonderland van Lewis Caroll heeft gelezen, dat in 1865 verscheen. Ik heb er geen bewijzen voor kunnen vinden.
Over de ets van Jan Veth. Een ets kan snel donker worden, ook door de wijze van reproductie, zowel bij het afrukken van de ets zelf, als bij het afdrukken ivoor het boek, zeker vroeger. Maar de voorstelling is inhoudelijk helemaal niet duister en stelt het de tuin met de vijver (het Paradijs) van Johannes huis in de duinen voor. Er is ook prominent een wolkenpartij met zonlicht te zien en lijkt mij dit een verwijzing naar de toekomst en de verlossing van Johannes, er zit ook een tegenstelling van licht en donker in de ets, maar de lucht lijkt ook te verwijzen naar het elfje Windekind dat was geboren uit de eerste stralen van de maan en de laatste van de zon. zijn vader.
Eigen pagina over De kleine Johannes en mijn opzet voor een filmscript.
[NB 1. Johannes corrigeert de meester op school door te zeggen dat het woord zon niet vrouwelijk is, maar mannelijk (want de zon is de vader van Windekind. Ook toen al had je jonge taalkundige, eigenwijze wijsneuzen! Niets nieuws onder de zon. 🙂 ]
[ NB 2. ‘Behalve de man, die de Sarphatistraat de mooiste plek van Europa vond, heb ik nooit een wonderlijker kerel gekend dan den uitvreter.’ Zo luidt de beginzin van De uitvreter van Nescio (ook zo’n literair juweeltje dat ik jong las en denk ik nog steeds geschikt is als instap-literatuur,). Op de Wikipedia staat over de zin:
Met “de man die…” verwijst Nescio naar de Nederlandse schrijver en Walden-oprichter Frederik van Eeden. Van Eeden beschreef de Sarphatistraat in 1888 als een voorbeeld van negentiende-eeuwse wansmaak, terwijl hij zich toch kon herinneren dat hij het vroeger de mooiste straat van Amsterdam vond. De combinatie “Van Eeden” en “wonderlijke kerel” werd kennelijk vaker gebruikt. In een toespraak die hij in 1899 tot Amsterdamse arbeiders richtte, introduceerde Van Eeden zich met de woorden: “Misschien heeft men u verteld dat ik een wonderlijke kerel ben…” ]
(En nu woon ik al weer lang zelf in de buurt waar De uitvreter zicht afspeelt. Dat was ook mooi bij herlezing en wonderlijk. Maar toeval bestaat niet.)
Peter J.I. Flaton zegt
Jan Veth was om het zo te zeggen de huiskunstenaar van de Tachtigers. Mijn uitgave van “De kleine Johannes”, de 14e druk uit 1932, heeft (dan ook) een portret van Van Eeden van zijn hand. Verder speelt wat ik nu maar ‘de natuur’ noem, een belangrijke rol in het verhaal en de ets van Veth zinspeelt daarop. Lezenderwijs ontdekken we, dat het verhaal almaar ernstiger wordt. Dat loopt uit op het slot waarin Johannes moet kiezen tussen Windekind en ‘den ernstigen mensch’. Met hem ‘ging hij den killen nachtwind tegemoet, den zwaren weg naar de grote, duistere stad, waar de mensheid was en haar weedom’. Mogelijk duidt de keuze van de uitgever voor net deze ets van Veth mee op dit slot, bij wijze van prelude.
DirkJan zegt
De eerste drie ‘licht-literaire’ boeken die ik las, in de eerste klas van de middelbare school, waren – als ik me goed herinner – Pieter Bas en Erik en het klein insectenboekje, beide van Godfried Bomans en De kleine Johannes van Frederik van Eeden omdat we dat thuis hadden.
Ik werd gelijk door het sprookje van Van Eeden gegrepen en kon goed de symboliek van de groei van de jongen van kind naar volwassenheid opmerken. Dat vond ik als nieuw intellectueel spel heel aardig om te doen en ook om hier Erik en het klein insectenboekje bij te betrekken door de overeenkomsten en verschillen, want zo las ik toen, Bomans was door het sprookje geïnspireerd.
Deze twee titels waren destijds uitstekend om als jonge literaire lezer mee te beginnen, zal dat nu nog zo zijn, of kan je nu beter direct een boek als De aanslag van Mulisch aanraden voor jongens en voor meisjes bijvoorbeeld een boek van Ronald Giphart of Griet Op de Beeck? Ik weet het niet.
Wat ik als twaalfjarige goed realiseerde na lezing van De kleine Johannes was dat ik me geen echt kind meer voelde met een fantasiewereld, ik zat nu op de middelbare school en al die kinderachtigheid had ik – gelukkig – achter me gelaten.
Toen ik in de twintig was heb ik het herlezen en vond ik het nog beter en voelde ik nu juist wel een hang, verlangen en nostalgie naar mijn verloren kindertijd, waarvan ik eerder blij was dat die achter de rug was. Ik was nu zelf een volwassen man geworden.
En zo’n kleine twintig jaar geleden heb ik het voorgelezen aan mijn jonge zoon in episodes voor het slapengaan. Toen vond ik het nog mooier, tegen het sentimentele aan, en leek ergens de cirkel rond met mijn eigen groei van eens klein te zijn geweest, volwassen zijn geworden (hoewel 😉 ?) en nu vader te zijn van een kleine zoon. Ik/we hebben hem niet Johannes genoemd, zoals ook de tweede naam van mijn vader was, maar het had gekund, en dan Johan, als hommage.
Ik heb er veel over gelezen en over nagedacht en heb er ooit een filmscript van gemaakt, maar dat heb ik niet verder kunnen zetten. want zoiets werkelijk realiseren is ook heel moeilijk, maar dat is niet erg. Ik vind het verhaal nog steeds een verfilming waard en dan wellicht met goede computeranimaties met behoud van de impressionistische sfeer.
Over de eindzin. De schrijver zegt dat hij eens meer over Johannes zal vertellen, maar dat dit dan niet meer een sprookje zal zijn. Inderdaad symbolisch mu Johannes volwassen is geworden, einde van het sprookje, maar Van Eeden heeft ook daadwerkelijk nog twee – realistische – vervolgen op het boek geschreven en met dezelfde titel, De kleine Johannes II en De kleine Johannes III. Ik heb ze niet gelezen.
Ik heb me altijd afgevraagd of Frederik Van Eeden voor hij aan dit meesterwerk uit 1885 begon, Alice in Wonderland van Lewis Caroll heeft gelezen, dat in 1865 verscheen. Ik heb er geen bewijzen voor kunnen vinden.
Over de ets van Jan Veth. Een ets kan snel donker worden, ook door de wijze van reproductie, zowel bij het afrukken van de ets zelf, als bij het afdrukken ivoor het boek, zeker vroeger. Maar de voorstelling is inhoudelijk helemaal niet duister en stelt het de tuin met de vijver (het Paradijs) van Johannes huis in de duinen voor. Er is ook prominent een wolkenpartij met zonlicht te zien en lijkt mij dit een verwijzing naar de toekomst en de verlossing van Johannes, er zit ook een tegenstelling van licht en donker in de ets, maar de lucht lijkt ook te verwijzen naar het elfje Windekind dat was geboren uit de eerste stralen van de maan en de laatste van de zon. zijn vader.
Eigen pagina over De kleine Johannes en mijn opzet voor een filmscript.
http://www.dejongenskamer.nl/johannes.htm
[NB 1. Johannes corrigeert de meester op school door te zeggen dat het woord zon niet vrouwelijk is, maar mannelijk (want de zon is de vader van Windekind. Ook toen al had je jonge taalkundige, eigenwijze wijsneuzen! Niets nieuws onder de zon. 🙂 ]
[ NB 2. ‘Behalve de man, die de Sarphatistraat de mooiste plek van Europa vond, heb ik nooit een wonderlijker kerel gekend dan den uitvreter.’ Zo luidt de beginzin van De uitvreter van Nescio (ook zo’n literair juweeltje dat ik jong las en denk ik nog steeds geschikt is als instap-literatuur,). Op de Wikipedia staat over de zin:
Met “de man die…” verwijst Nescio naar de Nederlandse schrijver en Walden-oprichter Frederik van Eeden. Van Eeden beschreef de Sarphatistraat in 1888 als een voorbeeld van negentiende-eeuwse wansmaak, terwijl hij zich toch kon herinneren dat hij het vroeger de mooiste straat van Amsterdam vond. De combinatie “Van Eeden” en “wonderlijke kerel” werd kennelijk vaker gebruikt. In een toespraak die hij in 1899 tot Amsterdamse arbeiders richtte, introduceerde Van Eeden zich met de woorden: “Misschien heeft men u verteld dat ik een wonderlijke kerel ben…” ]
(En nu woon ik al weer lang zelf in de buurt waar De uitvreter zicht afspeelt. Dat was ook mooi bij herlezing en wonderlijk. Maar toeval bestaat niet.)