Een historische verbeelding van een hedendaagse boodschap: Deel 1
In 2018 verscheen de Nederlandse film Redbad, naar een scenario van Alex van Galen, onder regie van Roel Reiné en productie van Klaas de Jong, en het kan met recht een on-Nederlandse speelfilm genoemd worden (trailer). Met een budget van acht miljoen euro kon men een waar spektakelstuk maken over de roemruchte avonturen van Redbad, de koning der Friezen die eind 7e, begin 8e eeuw leefde. In twee bijdragen wil ik stilstaan bij wat missers, anachronismen en inspiratiebronnen, en bij de vraag of historische films niet vooral commentaar leveren op hedendaagse sentimenten.
Inhoud
Een korte samenvatting van de inhoud. Als jonge man maakt Redbad bezwaar tegen het levend verbranden van twee jonge meisjes uit de eigen stam om de godin Freya gunstig te stemmen, maar hij zwicht onder de druk van de traditie. Zijn vader, koning Aldigisl, wordt gedood door de Frankische troepen die Dorestad innemen, terwijl Redbad zijn vriendin Fenne nog even van de brandstapel redt. Redbad wordt schuldig bevonden aan het ongeluk dat de Friezen ten deel valt, en wordt vastgebonden op een vlot geofferd aan “de vader van de zee”.
Hij overleeft en spoelt aan op de Deense kust, trouwt met de Deense prinses Frea (die heimelijk christen is) en slaat een aanval van Zweedse Vikingen af. In Frankrijk probeert Redbad vergeefs zijn zus Sinde te redden van de doop en een Frankisch huwelijk.
Ondertussen rukt in Friesland het militaire en religieuze gevaar op: gesteund door Frankische troepen bekeren de missionarissen Willibrord en Bonifacius met bruut geweld de Friese bevolking en wordt een heilige Donar-eik omgehakt. Als Redbad, Frea en hun zoontje Poppo in Frankische gevangenschap geraken, stemt Redbad er onder zware druk mee in om zich te bekeren en te laten dopen.
Als Redbad (conform de sage) in het doopvont vraagt of hij in het hiernamaals zijn voorvaderen zal terugzien in de hemel, krijgt hij van Willibrord een ontkennend antwoord, waarna Redbad van de doop afziet: liever ontmoet hij na zijn dood zijn voorouders in de hel, dan een eeuwigheid in de hemel door te moeten brengen met een stel armzalige christenen.
Na een ontsnapping wordt Redbad uiteindelijk erkend als de aanvoerder en koning der Friezen, en brengen de ‘barbaarse’ en ‘heidense’ Friezen in een nachtelijke veldslag, inclusief maansverduistering, de Frankische troepen een gevoelige nederlaag toe (met hulp van de Denen): “Voor Wodan!”
Geen Braveheart
Zo’n plot moet toch haast wel garant staan voor een overweldigend helden-epos. De film heeft een paar sterke kanten: het fraaie camerawerk, de prachtig gekozen locaties, mooie zwarte Friese paarden, de kostuums en decors die behoorlijk authentiek aandoen… De filmmuziek is een verhaal apart – die is natuurlijk niet 8e eeuws, maar episch en bij tijd en wijle bombastisch, zoals dat hoort bij een spektakelfilm.
Al zijn de dialogen soms wat krakkemikkig, ook de acteurs doen hun uiterste best, behalve dan misschien Jack Wouterse als Willibrord die zijn rol als reli-gek iets te bezopen en lachwekkend speelt. En al met al is Redbad met zijn strijd van ‘the North against the South’ geen Game of Thrones geworden; misschien wel qua vormgeving, maar de plot wordt nergens echt spannend, verrassend of boeiend – er wordt wel gezegd dat Redbad vooral aan elkaar hangt van filmclichées (Lendering 2018).
Redbad is ook geen Braveheart geworden, wat best had gekund: wat vrijheidsstrijder William Wallace was voor Schotland, had Redbad in deze film voor Friesland kunnen zijn. Redbad wordt wel degelijk ook als vrijheidsstrijder geportretteerd. In zijn toespraak voor de troepen, vlak voor de laatste veldslag, benadrukt hij identiteit en vrijheid: “Dit is het land van vrije mensen, die buigen voor niemand […] En dat pakt niemand van ons af”. Maar ik vraag me af hoeveel mensen hierna nu de bioscoop hebben verlaten met een van trots gloeiend hart.
Gelukkig is anderzijds ook de grootste historische fout in Braveheart vermeden: Wallace loopt daar rond in een kilt, terwijl het nog eeuwen zou duren voordat die zou worden uitgevonden. Gelukkig is in Redbad geen banier met rode plompebladen te bekennen, want het zou ook nog eeuwen duren voordat het Friese wapenschild en de Friese vlag werden geïntroduceerd (Nijdam & Knottnerus 2019, p. 99). En een andere historische misser die keurig vermeden is: de Vikingen hebben in de film terecht geen helmen met hoorns op.
De verwachtingen van de makers waren hooggespannen, maar het grote publiek bleef weg: de film Redbad trok zo’n 40.000 bezoekers, terwijl minstens op het tienvoudige was gerekend. Tussen 1 en 4 januari 2019 werd de film onder de titel Redbad: The Legend als vierdelige tv-serie uitgezonden (Van der Laan 2018). Met een ondertitel als The Legend werd weliswaar meer aandacht gevraagd voor de fictieve kanten van het verhaal dan voor de historiciteit, maar ook de mini-serie werd geen kijkcijferhit. De verliezen zullen straks deels moeten worden terugverdiend op sites voor video on demand, zoals Netflix of Videoland. Op de website van de Internet Movie Database (IMDb) krijgt Redbad van een internationaal publiek slechts een magere 5,4 op een schaal van 10.
Eigenaardigheden
Bezien we wat aspecten die naar mijn mening minder zijn geslaagd.
Om te beginnen is de film met 2,5 uur véél te lang: in plaats van de plot voor de televisie nog eens op te pompen naar vier uur, had de film beter teruggesneden kunnen worden tot 1,5 tot 2 uur.
Hoe hard er ook getraind is op de gevechten, het oogt regelmatig toch wat knullig: soms gaat de tegenstander al liggen voordat hij geraakt wordt, zeker in gevecht met vrouwen. De gevechten zijn sowieso enorm schatplichtig aan de onrealistische choreografieën van de Hollywood studio’s, met kung fu-achtige sprongen, en stoere bewegingen en maniertjes, die erg cool lijken, maar die je in een echt gevecht alleen maar enorm kwetsbaar maken.
In een vlucht-scène wordt van een hoge brug een bungee jump gemaakt met een gewoon stuk touw om het middel. Dat oogt heel spectaculair, maar in werkelijkheid zou de klap iemand tenminste een dwarslaesie bezorgen.
Als Redbad op een vlot wordt gebonden en wordt geofferd aan de “vader van de zee” zijn er meerdere mannen voor nodig om het vlot de zee in te duwen. Je ziet gewoon dat het niet erg wil lukken, want zoals we weten duwt de branding zo’n vlot meteen het strand weer op. Toch drijft even later Redbad midden op zee, en je vraagt je af hoe die mannen dat voor elkaar hebben gekregen. Op de kust van Denemarken spoelt Redbad aan zonder vlot, dat aan stukken is gebroken.
Er is nog een scène met de zee die niet klopt. In een slag om Dorestad worden de ruiters van Redbad achtervolgd door de Frankische cavalerie. Redbad bedenkt een list en lokt de ruiters het zeewater in. Nu ligt Dorestad in het midden van Nederland en bepaald niet aan de kust, dus de paarden moeten eigenlijk een paar uur hebben lopen draven, wat niet strookt met het tijdsverloop van de slag. De krijgslist werkt: de vloed komt razendsnel op (zoals Redbad van priesteres Idwina geleerd had), de ruiters van Redbad rijden op tijd de zee weer uit, en de Frankische ruiters verdrinken jammerlijk. Een beetje onwaarschijnlijk dat die Franken niet ook gewoon weer naar de kust zouden kunnen rijden.
Bekering en taalgebruik
Dat de bekering van de heidenen niet altijd zachtzinnig is verlopen, wil ik wel geloven. Maar missionarissen als Willibrord en Bonifacius moesten het toch vooral hebben van hun beminnelijkheid, welsprekendheid en overtuigingskracht (Meeder & Goosmann 2018, pp. 79, 88-89). In plaats daarvan slaat Willibrord zijn aspirant-gelovigen met een steen voor de smoel, en verzuipt hij onwillige gelovigen bijna in het doopvont.
Ook Redbad wordt in zijn witte doopkleed minutenlang onder water gehouden door Willibrord, maar hij overleeft het en gelukkig is dat doophemd na een klein minuutje al weer helemaal droog. Overigens zou Redbad volgens niet al te betrouwbare historische bronnen gedoopt worden door de Frankische missionaris Wulfram en niet door Willibrord – die persoonsverwisseling is een kwestie van epische verdichting (Nijdam & Knottnerus 2019, p. 90; Meeder & Goosmann 2018, p. 9).
In de film komen Friezen, Franken, Denen en Angelsaksen (Willibrord en Bonifacius) voor. Daarmee kwamen de makers voor een taalprobleem te staan: laten we ze allemaal hun eigen taal spreken? Dat zou voor de schrijvers, acteurs, kijkers en luisteraars erg vermoeiend worden (zij het wel realistisch). Er is voor een redelijk elegante oplossing gekozen. De Friezen spreken Nederlands. Alle anderen spreken Engels. De missionarissen hebben ook Nederlands geleerd (anders wordt prediken wat lastig). En enkele Friezen kunnen ook Engels praten.
Sommige zinnen doen echter nogal curieus aan. Als Redbad met vrouw en kind terugkeert uit Denemarken, dringt de hele nieuwsgierige stam zich aan de dood gewaande held op (waarom zijn ze blij dat hij terug is – hij moest toch dood?). Het wordt zo druk dat broer Gebbe spontaan Noordhollandse straattaal begint te bezigen: “Heee mensen opbokken, opbokken, weg.” In reguliere woordenboeken komt het woord ‘opbokken’ voor ‘wegwezen’ niet voor.
Anachronismen
Op het terrein van taalgebruik kunnen we vervolgens opschuiven van irritaties naar anachronismen. Tot twee keer toe hoort men aanvoerders tegen hun boogschutters roepen: “Fire!” en “Vuur!” In werkelijkheid is men dat pas gaan roepen met de introductie van het buskruit en vuurwapens alhier, en dat is zo’n zes eeuwen later. De aanvoerders hadden natuurlijk “Shoot” en “Schiet” moeten roepen.
Een ander detail: op zeker moment ruziet Pepijn van Herstal met zijn zoon Karel Martel over de verovering van Noord-Holland. De zoon wil snel aanvallen, Pepijn is tegen. Zo’n twee seconden is dan de landkaart te zien, met daarop Alkmaar (Alcmere) en Medemblik (niet volledig leesbaar). Alkmaar zou ten zuiden van Medemblik moeten liggen, maar op de kaart ligt het ten noorden.
In de film laat de fanatieke Willibrord de Donar-eik omhakken om te laten zien dat Donar een machteloze god is in vergelijking met de god der christenen. Volgens historische bronnen was het niet Willibrord, maar Bonifacius die een Donar-eik liet omhakken. Dat gebeurde bij Fritzlar, in Duitsland, in 723, dus ook nog eens vier jaar na de dood van Redbad.
Dan de tattoos en beschilderingen. Een stammengroep als de Picten (nomen est omen) zou zichzelf met blauwe verf hebben beschilderd om er vervaarlijk uit te zien (Williams 2011, pp. 172-173). In de film Redbad zien we Denen en Zweden met tamelijk modieus opgeschoren haar en een soort Viking-tattoo op de hoofdhuid. De zus van Redbad heeft tattoos in haar nek. Het is maar zeer de vraag of dit soort tatouages toen voorgekomen zijn. Ook interim-koning Jurre heeft opgeschoren haar en lijkt een tattoo in streeppatroon te hebben, maar dat moet een schildering geweest zijn, want in latere scènes zijn de strepen weer verdwenen (zie de foto’s boven). Dit zijn echter minor details.
Religie, offers en vrouwbeeld
Veel belangrijker voor het verhaal is de verbeelding van de natuurgodsdienst die door de Friezen wordt aangehangen. Blijkens de film geloofden ze in Wodan (“Wodan heeft ons verlaten” en “Voor Wodan!”), Donar (van de eik), Freya en ook nog een naamloze “vader van de zee”. Of het geloof in deze goden voor elke Germaanse stam opging, is niet volkomen zeker.
Contemporaine bronnen getuigen ervan dat de oude Friezen de god Fosite hebben aanbeden, maar daar hoor je niets over in de film. In een Oudsaksische doopbelofte uit circa 800 moeten de aspirant-gelovigen Wodan, Donar en Saxnot afzweren – ook die laatste (Saksische?) god wordt in de film nergens genoemd. Volgens de film geloofden de Friezen ook in het Walhalla, wat niet zozeer het algemene hiernamaals was (zoals gesuggereerd lijkt te worden), maar meer een hemelse plek voor gesneuvelde dappere strijders.
Dan zijn er de rituelen. In de film worden nogal wat mensen geofferd om de goden gunstig te stemmen. Zo wordt Redbad als ongeluksbrenger aangewezen en geofferd aan de god van de zee. Nog veel kwalijker is het ritueel aan het begin van de film. Er is misoogst op misoogst geweest, en dus moeten er twee jonge vrouwen geofferd worden aan Freya om haar gunstig te stemmen. Het is op z’n zachtst gezegd heel improductief als een stam systematisch de eigen jonge vruchtbare vrouwen offert, want voordat je het weet heb je geen stam meer over. In nagenoeg alle culturen waarin mensenoffers worden gebracht, zijn de slachtoffers gevangenen uit een vijandige stam. Daarmee stem je de godheid óók gunstig, en het gaat niet ten koste van mensenlevens uit je eigen familie. Enigszins merkwaardig is waarom de meisjes die op de brandstapel worden gezet een soort kroon van takjes op het hoofd krijgen – haast een soort doornenkroon. Ik kom hier in deel 2 nog op terug.
De sjamaan, (opper)priester, druïde, medicijnman of hoe je deze persoon ook wil aanduiden, blijkt in de film een vrouw te zijn: Idwina (gespeeld door Renée Soutendijk). Zij initieert bijvoorbeeld lotsbestemmingen, maar is ook anderszins een magiër en astrologe. De film wil regelmatig tonen dat de samenleving van de Friezen niet zo patriarchaal was en dat vrouwen een gelijkwaardige positie hadden ten opzichte van mannen. Ook dit lijkt me een anachronisme dat vooral gestoeld is op 19e-eeuwse romantische denkbeelden en ongefundeerde moderne New Age-speculaties over hooggeachte kruidenvrouwtjes en verloskundigen.
In de film is het nog weer een andere priesteres die aan de basis staat van Redbads offer aan de zee, maar Idwina staat erbij en kijkt er naar. Men zou toch denken dat een held die later terugkeert not amused zal zijn over die sjamanistische loterijen. Maar vreemd genoeg blijken Redbad en Idwina nog altijd de beste vrienden; ze keuvelen ‘s avonds nog eens gezellig na over de wijze lessen die Redbad vroeger van de opperpriesteres heeft gehad over de sterren en planeten.
In het verlengde van het ideaal van gelijkheid van man en vrouw staat het anachronisme van de vele meevechtende vrouwen, onder wie Redbads Deense echtgenote. Om te beginnen hebben vrouwen in het verleden niet paardgereden zoals mannen – als vrouwen al op een paard reden, dan was dat in amazonezit. Over vrouwen met mannenbroeken aan wil ik het niet eens hebben.
Maar vrouwen die in volle bewapening, met zwaarden, dolken en bogen, karatetrappen uitdelend, deelnemen aan een veldslag is een volkomen anachronisme. Serieus strijdende vrouwen zijn in het (verre) verleden op de vingers van één hand te tellen – het bekendste voorbeeld is natuurlijk Jeanne d’Arc. Ik noem met opzet de Amazones niet, want die samenleving was puur fictief. Zoals tegenwoordig in films vrouwen bij bosjes de vechtmachine uithangen, zegt meer over onze moderne idealen dan over de historische werkelijkheid.
Ik wil in deel 2, Redbad: Het Kruis als Icoon, op enkele inspiratiebronnen voor de film wijzen, en proberen uit te leggen waarom historische films toch in menig opzicht projecties zijn van hedendaagse sentimenten en bekommernissen.
Bronnen
Laan, Ton van der: ‘Bioscoopflop Redbad deze week in vier delen op televisie: “Verhaal komt op tv beter tot z’n recht”’, in: Leeuwarder Courant 31 december 2018.
Lendering, Jona: ‘Redbad’, in: Mainzer Beobachter, 5 juli 2018.
Meeder, Sven & Erik Goosmann: Redbad. Koning in de marge van de geschiedenis. Houten 2018.
Nijdam, Han & Otto S. Knottnerus: ‘Redbad, the Once van Future King of the Frisians’, in: M. Baar & S. Halink: Northern Myths, Modern Identities. Leiden, Brill, 2019, p. 87-114.
Redbad 2018. DVD (Collector’s Edition)
Williams, Maggie M.: ‘Celtic Tattoos: Ancient, Medieval and Postmodern’, in: Studies in Medievalism 20 (2011), pp. 171-189.
Rob Duijf zegt
Er is dit wangedrocht nog wel wat meer dat historisch niet klopt.
‘(…) kostuums en decors die behoorlijk authentiek aandoen.’
Lulkoek. Dit is ‘pure fantasy’ die totaal niet archeologisch is onderbouwd. De soldaten van Pepijn en Karel Martel dragen bijvoorbeeld uniforme zwarte uitrusting, met uniforme helmen en uniforme schilden van een model dat in die tijd niet werd gebruikt. Staande legers bestonden niet en van uniformiteit was geen sprake; het moet eerder een bont gezelschap van Germaanse krijgers zijn geweest en daarin zullen de Franken er niet heel veel anders uit hebben gezien dan de Friezen.
Redbad mag dan geen pompeblêden vlaggetje hebben gezwaaid, als ik hem hoor roepen: ‘Wij Friezen en dat zijn we altijd geweest!’ gaat bij mij het historische licht uit…
Theo Meder zegt
Ah, ik dacht vooral aan de aankleding van de Friezen en de Denen en hun woningen. Zolang de woningen van hout zijn, en de mensen rondlopen in wol, leer en huiden, ben ik allang blij.
Rob Duijf zegt
Dat begrijp ik. De ‘Friezen’ – d.w.z. mensen die in achtste eeuw in de Saksische cultuur stonden i.t.t. de Friese ijzertijdbevolking uit de Romeinse tijd – zullen niet heel veel hebben afgeweken van de andere aan elkaar gerelateerde Noordzee-volken, cq Saksen (Noord-Duitsers), Angelen en Juten (Denen), Zweden en Noren.
Afgezien van archeologische vondsten als huisplattegronden, gebruiksvoorwerpen, wapens, sierraden en de spaarzame resten van kleding, schoeisel en haar, wat iconografie en schriftelijke bronnen, weten we echter meer niet dan wel over pakweg de achtste eeuw. Reenactors doen hun best om praktisch te reconstrueren wat we van die tijd denken te weten en of die ideeën wel kloppen; dat ziet er allemaal heel authentiek uit en men beleeft er vooral veel plezier aan.
Dat is natuurlijk lastig als je een ‘groots en heldhaftig epos’ wilt verbeelden. Dus wordt er flink op los fantaseerd; kleding, haardracht, tatoeages – om maar eens wat te noemen; je hebt al veel onder de aandacht gebracht – zijn uit de duim gezogen om er nog wat cachet aan te kunnen geven. Dat is op zich niet erg, maar zeg dat dan en noem het niet historisch verantwoord, want dat is het niet.