Door Bas Jongenelen
18 augustus is de internationale dag van het slechte gedicht, oftewel slechtegedichtendag. Schrijf vandaag eens een heel slecht gedicht. Ik doe er een voor:
Makkers, staakt uw wild ge-
Raas, het is nu tijd voor
Slechte poëtische
Uitspattingen
Ja, want vandaag is het
Slechtegedichtendag
Ik wens u daarom plezier
En veel fun
Wouter Steenbeek zegt
Bewust een
Zo slecht mogelijk gedicht te schrijven
Is nog niet zo
Makkelijk. En
De formule van Bas Jonge-
Neele één-op-één te kopiëren
Is mij te goedkoop.
Schrijven wat in je opkomt maakt
Je gedicht middelmatig, niet slecht;
Alles schrijven wat God en de goede smaak verbieden
(“kots, kak, pies, moffen, negers, rukken, anaal”)
Wordt in literaire kringen slechts gewaardeerd (is
Mij verteld – heb ik de indruk)
Breken met stijlregels komt al gauw
Ironisch over. Daarom Dus Zodoende
Kap ik er maar mede
En staar vertwijfeld naar het voortjagend zwerk
Hopende dat de inspiratie me voor het pleuren van den avond nog bezoeken wilt. Die eikel…
Wouter Steenbeek zegt
De verkeerde spelling van Jongenelens naam was trouwens niet opzettelijk.
maanantai zegt
Het is hier toch elke dag slechtegedichtendag?
Ronald V. zegt
Eindelijk een dag
waarop je slechte gedichten
schrijven mag
zonder scheve gezichten
en lage lasters
van criticasters
die je verplichten
tot ontzag
voor hun gerichten,
hun masters
en hun honend gelach.
Al is mijn rijmwoordenboek
zoek,
binnen een zucht
en een vloek
fabriceer ik blij
en opgelucht
een woordenbrij,
van omvang kloek
en van inhoud vrij
als een slappe klucht.
God is groot.
Morgen zijn we dood.
Maar geen nood
want deze dag bood
me veel plezier
en nog meer vertier
tussen één en vier,
ook voor mijn dier,
een goudvis in de kom,
tamelijk krom
en behoorlijk stom,
zwemmend linksom.
onbezwaard
zwaaiend met zijn staart.
Ronald V. zegt
Jongenelen, ouwenelen
Jongenelen, het schrijven van slappe gedichtjes. Ouwenelen, afgeleid van Willem Ouweneel, christenfilosoof, dat is dan nog slapper bejaardeslettebakken over de potsierlijke producten van het jongenelen. Ik heb gejongeneeld, laat mij nu wat ouwenelen.
Mijn gedichtje, dat zeker wel een gedicht genoemd mag worden, sprankelt niet alleen qua inhoud, die met recht substantieel genoemd mag worden, maar ook qua stijl. Met een ieders hart verkwikkende losheid speelt de dichter in de eerste twee strofen met het rijm dat op onverwachte plaatsen opduikt en daardoor nimmer saai wordt. Ook het ritme en het metrum getuigt van hoog vakmanschap. De derde strofe keert terug tot de ernst des levens getuige “God”, “nood” en “dood” waarbij opgemerkt zij dat de connectie tussen “groot” en “dood” van een hoog filosofisch, zelfs heideggeriaans inzicht getuigt. Het rijmschema in de derde strofe is aldus strakker en op het einde zelfs kordaat en kortaf.
De inhoud is chagaliaans te noemen. De goudvis hangt als het ware in de lucht. Knap gevonden van de dichter, vooral omdat hij de goudvis linksom laat zwemmen. Een mooi manifest tegen rechts en latent een subtiele allusie op de vis van de schilder Marc die smorgens de dingen groet. Beeld en woord vloeien samen tot een syncretische eenheid waarin het in het metafysische verankerd geheel meer is dan de som der delen en de summa van Thomas van Aquino.
Bas Jongenelen zegt
Ik ken van Willem Ouweneel alleen maar zijn boek ‘Het domein van de slang’ en dat is een krankzinnig boek! Ouweneel toont ongewild aan dat er geen verschil is tussen geloof en bijgeloof.
Henk Bakker zegt
Lange Frans:
Uh, ze willen weten hoe ik aan m’n woorden kom (woede)
Want ik zit hier te staren naar de horizon
En de zon maakt z’n dagelijkse rondje
De veranda in de duinen, een paar homies, klein jointje
Voor de goeie orde, ik ben niemand wat schuldig
Geen geheim, geen rijm, geen euro, geen gulden
Geen kans, geen sjans, geenmans
Maar de schouders waar je voeten op staan claimt Frans (en dat ben ik)
Nu ben ik zen en we bedanken ze wel (bedankt)
Want de woede groeide in me als een kankergezwel
Maar m’n domme eigen schuld, dat dan weer wel
Ik was welkom in je haven maar ik anker te snel (‘t was snel)
We kijken allebei de kat uit de boom (jij en ik)
Ooit droomden we samen, of was dat dan een droom?
I ain’t mad at ya, pac was niet boos (nah)
Ik hoop dat je trots bent op ‘t pad wat je loopt