Op 9 september 1980, gisteren exact 40 jaar geleden, ondertekenden België en Nederland het Verdrag inzake de Nederlandse Taalunie. In de aanhef van dat verdrag verklaarden de toenmalige vorsten Boudewijn en Beatrix dat ze ervan overtuigd waren “dat de gemeenschappelijke zorg voor de Nederlandse taal de banden tussen de Nederlandstaligen in Hun landen zal versterken”. En dat in Brussel, de stad waar bijna dag op dag 150 jaar eerder de Belgische Omwenteling was uitgebroken, onder meer vanwege de taalpolitiek van Willem I, die in de Vlaamse provincies het Nederlands als officiële taal wilde invoeren. Het kan verkeren.
In veertig jaar is veel veranderd. In 1980 schreven we nog “pannekoek”. In De Standaard kon je nog lezen over “kommunistische aktiekomitees”. Over de spelling van “gedeletet” had nog niemand zich het hoofd gebroken. De spellingwijzigingen waartoe het Comité van Ministers van de Taalunie in de jaren negentig en tweeduizend besloot, veranderden de regel van de tussen-n, schaften de keuze tussen de voorkeurspelling en de toegelaten progressieve spelling van bastaardwoorden af, en legden vast hoe aan het Engels ontleende werkwoorden gespeld moeten worden. Soms ging het om controversiële keuzes die ervoor zorgden dat velen de Taalunie vooral kennen als de organisatie van het Groene Boekje.
Nog in 1980 lagen de uitzendingen van “Hier spreekt men Nederlands”, met Joos Florquin en Annie Van Avermaet vers in het geheugen. Vlaanderen keek in die tijd naar Nederland als gidsland voor correct taalgebruik. Ook dat is in de loop van de jaren geëvolueerd. De Taalunie ziet het Nederlands sinds vijftien jaar formeel als een pluricentrische taal. Dat betekent dat de standaardtaal in Nederland en België, maar ook in Suriname en het Caribisch gebied, soms andere woorden en uitdrukkingen bevat en ook andere grammaticale normen kent. Daarin verschilt het Nederlands niet van andere pluricentrische talen zoals het Engels, Duits of Spaans. Zo is er naast het Nederlands-Nederlands ook het Belgisch-Nederlands, en beide variëteiten worden in opdracht van de Taalunie beschreven. Ook die paradigmawisseling was niet geheel oncontroversieel.
Het leven begint bij veertig. Sinds 1980 heeft de Taalunie heel wat woelige wateren doorvaren. De organisatie werd meer dan eens geconfronteerd met fundamenteel verschillende visies op taal en taalbeleid tussen Nederland en Vlaanderen. Vanuit de geschiedenis zijn die verschillen perfect te verklaren. Het is de sterkte van de Taalunie dat zij die verschillen probeert te overstijgen en kijkt waar een gezamenlijke aanpak voor het gehele taalgebied wel mogelijk is. Bijvoorbeeld bij het formuleren van een gedeelde visie op modern taalonderwijs, zoals enkele jaren geleden geformuleerd in de visietekst “Iedereen taalcompetent!”, die doorsijpelde in de eindtermen van beide landen. Of op het vlak van begrijpend lezen, een punt van zorg in Noord en Zuid.
De Taalunie is niet alleen een brug tussen Vlaanderen, Nederland en Suriname, maar ook de spil in een netwerk van opleidingen Nederlands, kennisinstellingen, vak- en belangenverenigingen en andere instanties die een rol spelen bij de ontwikkeling, beschrijving of verspreiding van onze taal. Een netwerk dat de Lage Landen overstijgt – wereldwijd studeren 13.500 studenten Nederlands aan meer dan honderd universiteiten – en dat via de Taalunie verbonden wordt met de beleidsmakers.
Vanuit die kracht werkt de Taalunie niet alleen aan het Standaardnederlands, maar adviseert ze de overheden ook over hoe die standaardtaal in een meertalige samenleving naast andere talen en variëteiten staat. In een tijdsgewricht waarin talenopleidingen onder druk staan, brengt de Taalunie de koppen samen om de neerlandistiek binnen en buiten het taalgebied te versterken. En in een wereld die momenteel beheerst wordt door een pandemie, ondersteunt de Taalunie initiatieven voor duidelijke communicatie en taalgebruik in de gezondheidszorg.
De Nederlandse taal verbindt 25 miljoen mensen, die uiteraard heel uiteenlopende opvattingen, behoeftes en wensen hebben. Sommigen van hen zijn taalprofessionals, anderen zetten hun eerste stappen in het verwerven van het Nederlands. Heel wat taalgebruikers zijn verwoede lezers, maar toch hebben ook zij het soms moeilijk met complex taalgebruik van overheden en bedrijven. En ieder van hen draagt in zijn taalgebruik iets van zichzelf en zijn achtergrond mee. De Taalunie vertegenwoordigt het Nederlands in al zijn diversiteit en erkent ook de rijkdom binnen het taalgebied. Ook na veertig jaar wil de Taalunie als expertiseorgaan een beïnvloedende en verbindende rol blijven spelen voor alle Nederlandstaligen, in het beleid en de samenleving.
Rob Duijf zegt
‘In 1980 schreven we nog “pannekoek”.’
Ik schrijf nog steeds ‘pannekoek’. Zijn ze nou helemaal gek geworden… 😉
Johan Van Hoorde zegt
Sorry, maar de naamsvermelding bij de foto van de ondertekening is niet helemaal correct. De man uiterst rechts naast Rika De Backer is niet Karel Poma, maar wel Willy Calewaert, politicus van de toenmalige BSP, die toen minister van Nationale Opvoeding was. Dat was toen de benaming voor de minister van Onderwijs. Karel Poma is in de eerste helft van de jaren ’80 minister van Cultuur geweest en heeft in die hoedanigheid met de Taalunie te maken gehad.