door Freek Van de Velde, KU Leuven
Stel: je wil een proefschrift schrijven over een onderwerp in de Nederlandse taalkunde. Vroeg of laat ga je je dan de vraag stellen of je het verslag van dat onderzoek in het Nederlands gaat opschrijven of in het Engels. Je kunt dan allerlei afwegingen maken. Bijvoorbeeld: het gaat over het Nederlands, en wie interesse heeft, zal ook wel Nederlands kennen, dus ik schrijf in het Nederlands. Daar zou je dan tegenin kunnen brengen: dit onderzoek is baanbrekend en theoretisch interessant, ook voor wie geen Nederlands kent, dus ik schrijf in het Engels, en ik ga alle voorbeelden met Leipzig-glossen toegankelijk maken. Of wacht even: ik schrijf het boek tóch in het Nederlands, en maak aparte artikelen over de theoretische kwesties in het Engels, en bedien zo beide markten. Wie slechts zijdelings geïnteresseerd is, gaat immers niet het hele boek lezen. Je kunt ook heel andere motieven hebben: het handhaven van het Nederlands als wetenschapstaal, de toegankelijkheid van het werk voor de belastingbetaler, die het misschien in de landstaal wil lezen, een inschatting van je eigen stilistisch meesterschap in het Engels of in het Nederlands et cetera. Lastig om te zien wat aangewezen, edelmoedig of praktisch is.
Nog moeilijker wordt de beslissing wanneer met de taalkeuze ook verwachtingen gecreëerd worden bij de lezers. Bijvoorbeeld over je academische ambitie. Ik heb een Nederlandse hoogleraar Nederlandse taalkunde wel eens horen beweren dat wie zijn proefschrift in het Nederlands schrijft, daarmee impliciet aangeeft geen academische carrière te beogen. Dat vond ik zelf nogal kras, en ik weet niet hoe algemeen dat soort ideeën leeft in Nederland. In Vlaanderen lijkt het me niet zo’n vaart te lopen. Maar misschien hink ik achterop, en zit ik hopeloos verstrikt in een ouderwetse renaissancevisie, een romantische taaltrots, een militant nationalisme of een geborneerd taalparticularisme. Wie zal het zeggen?
Zou dat niet uit te zoeken zijn? Hoe is het de mensen vergaan die een neerlandistisch proefschrift geschreven hebben? Als je dat wil nagaan, kom je al meteen voor tal van praktische problemen te staan. Hoe krijg je een overzicht in handen van alle afgeleverde proefschriften? Hoe moet je nagaan wat er met de auteurs gebeurd is? Ik heb het toch geprobeerd. Om het doenbaar te houden heb ik alleen gekeken naar proefschriften die gemaakt zijn aan Vlaamse universiteiten, met name KU Leuven, UGent, Universiteit Antwerpen en VUB (Brussel). En alleen naar de taalkundige proefschriften, mijn eigen discipline. En alleen maar naar proefschriften van de afgelopen 20 jaar (van 1999 tot 2019). De letterkunde is buiten beschouwing gelaten. Maar zelfs als je die hordes genomen hebt, dan moet je nog allerlei criteria bepalen.
Allereerste vraag: wat is een neerlandistisch proefschrift? Als het een contrastief onderzoek betreft naar het Engels en het Nederlands, is het dan neerlandistisch? Hier heb ik het zo aangepakt dat ik me beperkt hebt tot (alle) doctoraten die geschreven zijn onder begeleiding van een hoogleraar met een aanstelling binnen Nederlandse taalkunde. Ik besef goed dat dat geen ideaal criterium is, want daarmee vallen eigenlijk al een hoop relevante proefschriften af, zoals bijvoorbeeld die welke aan de KU Leuven geschreven zijn onder het promotorschap van Dirk Geeraerts, die een leerstoel algemene taalkunde heeft. Maar ik krijg niet de indruk dat de resultaten (verderop) erg verschillen als ik die wél had meegeteld. Er zijn trouwens ook proefschriften die inderdaad bij mensen met een aanstelling binnen de Nederlandse taalkunde geschreven zijn, en die niet echt pal in de neerlandistiek vallen. Je moet ergens de grens trekken, en ik denk dat ik een objectief criterium heb gebruikt.
Tweede vraag: hoe meet je of iemand na z’n proefschrift academisch carrière gemaakt heeft? Heeft een doctor met een tijdelijke of een deeltijdse aanstelling, ook een academische baan te pakken? Moet je een onderscheid maken tussen een universiteit in eigen land en eentje in een ver land? Wat doe je met ‘hogescholen’ in Vlaanderen? Hier heb ik het criterium genomen: iemand met een vaste aanstelling aan een universiteit in het binnen- of het buitenland. De hogeschooldocenten heb ik geteld als ‘geen universitaire baan’, vanuit de gedachte dat ze niet dezelfde toegang hebben tot de fondsen om vervolgens zelf mensen te laten promoveren, al is daar recent ook verandering in gekomen, met het ‘academiseren’ van hogescholen (meelezende Nederlanders of extramurale neerlandici moeten even bellen naar hun Vlaamse collega’s als ze niet precies weten wat dat betekent). Daarmee wil ik overigens niks zeggen over de kwaliteit van het onderzoek. Het lijkt me nuttig dat nog even te onderstrepen, want voor je het weet komen daar misverstanden van. Verder wil ik ook helemaal niet beweren dat elke promovendus een brandend verlangen naar een academische baan heeft, of zou moeten hebben. Ik heb heel getalenteerde mannen en vrouwen met hart en ziel voor een niet-academische carrière weten kiezen. En natuurlijk komt er ook een hoop toeval bij kijken: je kunt een baan willen, maar je moet wat mazzel hebben dat je op het goede moment komt.
Ik kom uit op in totaal 70 doctoraten, waarvan er toevallig precies de helft in het Nederlands geschreven zijn. Als je daar een statistische analyse op wil uitvoeren, moet je opletten voor zogenoemde Type II-fouten, want zo erg veel ‘datapunten’ zijn er dus niet. Je loopt het risico dat de trends reëel, maar niet significant zijn. Dat bleek bij nader inzien wel mee te vallen. Ik heb een logistische regressieanalyse uitgevoerd met als binaire responsvariabele: ‘heeft de auteur een vaste aanstelling aan een binnen- of buitenlandse universiteit?’. Het model heeft twee verklarende variabelen. Allereerst uiteraard ‘taal van het proefschrift’ (waarden: ‘Nederlands’ of ‘Engels’). Ten tweede: jaar van de verdediging (numeriek). Daar moet je namelijk voor controleren, want uiteraard hebben mensen die hun proefschrift langer geleden verdedigd hebben een grotere kans om een vaste aanstelling te hebben, ten eerste omdat de competitie vroeger misschien wat minder groot was – dat hoor je vaak zeggen; of dat werkelijk zo is weet ik eigenlijk niet – maar vooral ook omdat het doorgaans een heel aantal jaar duurt voor je überhaupt een vaste aanstelling krijgt.
Ik had eerlijk gezegd verwacht dat het helemaal niks zou uitmaken in welke taal je je proefschrift gemaakt hebt. En dat daarmee de mythe dat het in het Engels moet van tafel geveegd kon worden, althans voor de situatie in Vlaanderen. Maar het is eigenlijk nog sterker: er is een significant positief effect van een Nederlandstalig proefschrift voor je kans op een vaste academische aanstelling.
Er zijn vast goede redenen te bedenken om in Vlaanderen je proefschrift over een Nederlands taalkundig onderwerp in het Engels te schrijven, maar de angst om nadien geen academische aanstelling te krijgen, is niet gegrond. Ik heb trouwens ook eens rondgevraagd bij mensen die al langer in het vak zitten, en ik heb telkens de bevestiging gekregen dat het nimmer als een nadeel werd gezien in een benoemingscommissie als een kandidaat z’n proefschrift in het Nederlands had geschreven.
Vanwaar dan dat significante verschil? Waarom heb je meer kans op een vaste universitaire aanstelling als je je proefschrift in het Nederlands schrijft? Dat is niet duidelijk: misschien hadden de mensen die een academische baan ambieerden, een soort hartstochtelijke verknochtheid aan het Nederlands? Misschien hadden de mensen die zich gemakkelijker bedienen van het Engels leukere of lucratieve aanbiedingen buiten het academische leven? Misschien zijn academische banen voor taalkundigen ongelijk verspreid over de deeldisciplines, en zijn er minder vacatures op de domeinen die meer Engelse proefschriften afleveren? Stel dat psycholinguïsten meer geneigd zijn Engelse proefschriften te schrijven dan akoestische fonetici (ik zeg maar wat), en dat er minder banen zijn voor psycholinguïsten, dan levert dat natuurlijk meer universitaire aanstellingen op voor doctores die hun boek in het Nederlands geschreven hebben. In al die gevallen hebben we te maken met verborgen variabelen. Met de beperkte dataset van 70 proefschriften is dat helaas niet zo gemakkelijk uit te zoeken.
(Ik wil graag alle collega’s bedanken die me informatie toegestuurd hebben: Jacques van Keymeulen, Wim Vandenbussche, Reinhild Vandekerckhove, Jan Nuyts, Dominiek Sandra en Steven Gillis)
Dit artikel verscheen eerder in Neerlandia, jaargang 124, 2020, nr. 3, pp. 24-26. Neerlandia, Nederlands-Vlaams tijdschrift voor taal, cultuur en maatschappij, wordt uitgegeven door het Algemeen-Nederlands Verbond (ANV).
Koen Rymenants zegt
Toch even een aanvulling over de hogescholen in Vlaanderen. Die bieden sinds 2013 alleen nog professionele bacheloropleidingen aan en bachelor- en masteropleidingen in de kunsten (en in één specifiek geval: in de nautische wetenschappen). De overige ‘academische’ bachelor- en masteropleidingen van de hogescholen (bijvoorbeeld die tot vertaler-tolk, waar nogal wat neerlandici werkzaam zijn) zijn op dat moment geïntegreerd in de universiteiten. Het ius promovendi behoort ook in Vlaanderen exclusief aan de universiteiten toe en de toegang tot de financieringskanalen is niet volledig gelijk voor universiteiten en hogescholen.
DirkJan zegt
Vlaamse academici die hun ‘doctoraat’ alleen in het Nederlands publiceren over een Nederlands onderwerp maken geen enkele kans om in het buitenland een academische baan te vinden en solliciteren dus alleen in Nederland of Vlaanderen, academici met een Engelstalig proefschrift zullen hun pijlen niet alleen op de Vlaamse of Nederlandse arbeidsmarkt richten en ook, juist, een baan in het buitenland ambiëren en vinden. Deze twee factoren kunnen de oorzaak zijn van de oververtegenwoordiging van de eerste groep en een grotere afwezigheid van de tweede, omdat die laatste academici minder solliciteren op Vlaamse universitaire baantjes. Gelijk hebben ze.
En wat betekent dan een ‘academische carrière’ in Vlaanderen als je alleen maar door Vlamingen en Nederlanders wil en kan worden gelezen? Wat voor (internationale) waarde heeft dan je promotieonderzoek? Een hardloper kan kampioen van Vlaanderen worden, maar als hij nooit aan internationale kampioenschappen meedoet, is zijn prestatie betrekkelijk en bovendien zal hij dan nooit een medaille kunnen winnen op de Olympische Spelen. En wat wil een hardloper nog meer in zijn loopbaan dan dat, wat wil een academicus nog meer dan over de hele wereld gelezen en gewaardeerd worden? Kennelijk niet alle taalkundige academici in Vlaanderen. Dit staat het levensgeluk van deze taalkundigen natuurlijk totaal niet in de weg, maar het lijkt me wel ‘fnuikend’ voor de internationale waarde van de Vlaamse universiteiten.
__
Freek Van de Velde schrijft nog:
“Ik heb een Nederlandse hoogleraar Nederlandse taalkunde wel eens horen beweren dat wie zijn proefschrift in het Nederlands schrijft, daarmee impliciet aangeeft geen academische carrière te beogen.”
Jammer dat hij geen man en paard noemt, of moeten we hier gewoon aan de ‘usual suspect’ denken wiens eerste letter van zijn voornaam dezelfde is als de laatste van de voornaam van de meest beroemde taalkundige? 🙂
Freek Van de Velde zegt
Dirkjan,
Ik denk dat je het bij het verkeerde eind hebt, op verschillende punten. Het idee dat ik zou pleiten voor een lokale job is een misvatting.
1. Met een Nederlandstalig doctoraat kan je prima een baan vinden in het buitenland. Ik heb zelf ook eens een aanbod gekregen in het buitenland. En je hebt ook hoogleraren in het buitenland die daar Nederlands doceren en een proefschrift in het Nederlands hebben. Ik noem hier Evie Coussé en Matthias Hüning, beide grote wetenschappers in de Nederlandse taalkunde.
2. Je kunt verslag doen van je onderzoek in Engelstalige artikelen, en zo in contact treden met de internationale gemeenschap. Zo doe ik het ook.
3. Je kunt een vertaling/bewerking van je proefschrift in het Engels maken, en dat boek uitgeven bij een internationale uitgever.
4. Wat die hoogleraar betreft. Ik wil niet onaardig doen, en die man hier publiekelijk met naam noemen, maar ik wil het je gerust wel eens privé vertellen.
Kortom, ik vind je argumenten niet heel erg sterk, en ik vind ook je wat laatdunkende toon over die ‘Vlaamse universitaire baantjes’ wat potsierlijk. In the Times Higher Education ranking van 2020 staat mijn eigen alma mater en huidige werkgever boven de Nederlandse universiteiten. Niet dat dat alles zegt, maar het idee dat Vlaanderen ergens in een buitenbaan opereert, lijkt me niet gerechtvaardigd.
DirkJan zegt
Je schrijft bij punt 3:
3. Je kunt een vertaling/bewerking van je proefschrift in het Engels maken, en dat boek uitgeven bij een internationale uitgever.
Maar je onderzoekje ging toch juist over taalkundigen die hun doctoraat /alleen/ in het Nederlands hebben geschreven en hiermee een baan kregen aan een Vlaamse universiteit?
“Ik kom uit op in totaal 70 doctoraten, waarvan er toevallig precies de helft in het Nederlands geschreven zijn.”
Als je een proefschrift in beide talen schrijft, lijkt me dat je kansen op een academische baan in binnen- en buitenland alleen maar te verhogen, maar veel Vlaamse promovendi denken daar anders over, net als Vlaamse bestuurders die kennelijk heel gemakkelijk taalkundigen aanstellen op hun universiteit die hun doctoraat alleen in het Nederlands hebben geschreven. Ik heb het kennelijk bij het verkeerde eind en jij hebt er geen verklaring voor en daar kan ik ook wel in meegaan, want ik vind het hoe dan ook onbegrijpelijk.
__
Je vind het ‘onaardig’ om de naam van de hoogleraar te noemen, ik vind het veel onaardiger om dat niet te doen.
Freek Van de Velde zegt
Ik heb gekeken naar de taal van het proefschrift. Heel goed mogelijk dat iemand (meteen of jaren nadien) een boek maakt, dat grotendeels overlapt met het proefschrift, in het Engels. Of het proefschrift verknipt tot afzonderlijke artikelen. Dat eerste is overigens een uitzondering, en vertekent de resultaten niet. Wie een proefschrift in het Nederlands maakt, schrijft later meestal artikelen. Ik denk ook dat je niet precies begrijpt hoe aanstellingen aan de universiteiten hier in Vlaanderen gebeuren. Er wordt een benoemingscommissie aangesteld, waarin externe leden zitten. Het idee dat er een ‘Vlaamse bestuurder’ eigenmachtig beslist wie er hoogleraar wordt, klopt niet. Ik snap verder niet goed wat er onaardig is aan een naam níet te noemen. Onaardig tegen wie?
mark zegt
Maar is er niet een mogelijk een interactie waardoor je een Simpson-paradox krijgt? Ik kan me voorstellen dat het aantal Engelstalige proefschriften groeit met de jaren, precies andersom met de kans op het krijgen van een aantrekking, waardoor je twee predictors niet onafhankelijk zijn.
mark zegt
*aanstelling, dankjewel telefoon
willyvdw zegt
Een proefschrift over het Nederlands in het Nederlands: het is de logica zelve. De verdediging van het proefschrift is de ware meesterproef voor een academicus (de masterproef is enkel het toegangsticket tot het doctoraat). Daarvoor wil je de best denkbare beoordelaars, die het kaf van het koren moeten scheiden. De bulk aan kennis over het Nederlands zit logischerwijs in het Nederlandse taalgebied. Daar vind je dus de experts, bij voorkeur ook native speakers, die het best kunnen oordelen over de aangeleverde data en analyses.
De vertaalslag vindt nadien plaats: de resultaten van het onderzoek worden internationaal gedeeld, voor zover ze ook bredere relevantie hebben. Mij lijkt het stappenplan van Freek Van de Velde zo slecht nog niet.