Door Marc Kregting
Hoe zal de toekomst beschikken over Joost Zwagerman? Uiteraard een onbeantwoordbare vraag. Maar de schrijver trof voorzorgen. Hij had een testament gemaakt, zijn privé-archief geschonken aan het Letterkundig Museum en de nalatenschap toevertrouwd aan zijn vriendin en aan zijn uitgeefster. De vraag naar de toekomst was ten minste een belangrijke vraag voor het object zelf, dat vermoedde ‘dat zijn dood veel stof zou doen opwaaien’. En zo geschiedde, toen in 2015 een gedurige depressie eindigde in zelfmoord.
Zwagermans vermoeden is te vinden in een spectaculair boek dat zijn jeugdvriendin en voormalige echtgenoot Arielle Veerman vlak voor de lockdown publiceerde. Ik noem het spectaculair omdat ik bij de lectuur gevoelens had die in het Nederlands als ‘ongemakkelijk’ door het leven zullen gaan. De langste adem. Een leven met Joost Zwagerman valt eveneens te kwalificeren als een pijnlijk boek. Niet eens vanwege vele persoonlijke details over de schrijver die publiekelijk de charme in eigen persoon was, maar omdat het een ethisch wankel cultureel bestel ten tonele voert, gevolgen laat zien van de mediatisering en het voortbestaan toont van een niet-emancipatoir mensbeeld.
Natuurlijk valt Veermans boek vooraf onschadelijk te maken. Zeker vanuit de ondertitel Een leven met Joost Zwagerman is het enigmatisch om er, op flap en titelpagina, een ander genre bij aan te duiden: ‘autobiografische roman’. Dit trekt de tekst wel de fictie in. Om de auteur te vrijwaren van eventuele claims? Onbegonnen werk! Om de betrekkelijkheid van haar standpunt te suggereren en inkleuring van herinneringen te erkennen? Evenmin een erg geloofwaardige strategie. Een tweede argument om De langste adem ongelezen te laten is dat het niet echt geweldig is gestileerd. Maar dat geldt voor vele gerespecteerde auteurs en sinds non-fictie tot literatuur behoort kan stijl geen criterium meer zijn. Ten slotte kan het boek worden genegeerd omdat het uitgebreid verhaalt over een vechtscheiding waarin Veerman en Zwagerman waren verwikkeld. De auteur is dus partij en ziet in de gelederen van de tegenstander bijvoorbeeld prachtig ijzig ‘de vriendin’ en ‘de ouders’. Toch kan bevooroordeeldheid geen reden zijn om een boek terzijde te schuiven. Gaandeweg blijkt bovendien dat Zwagermans standpunt niet altijd even houdbaar is geweest, maar wel soeverein het enige – en nooit de simpelste rectificatie ondergaan heeft.
Laatstgenoemd bezwaar kwam vaak aan de orde in de ruime publiciteit die het boek kreeg, niet heel verbazingwekkend in de vorm van interviews. Waarom zocht Veerman het in al dat particuliere, dat de roemrijke auteur verandert in een deerniswekkend ‘gewond dier dat zich aangevallen voelde en voor zijn leven vocht’? Zwagermans verzengende middle class ambitie zou allerlei anekdotes moeten wettigen, waarvan de geloofwaardigheid onmogelijk per stuk kan worden onderzocht. Dat hoeft ook niet. De systematiek in Veermans verhalen, en de ontluisterende ideologie ervan, dwingt zelfs de roddellustigste lezer ertoe de particuliere laag te passeren.
Een complete verrassing kan Veermans perspectief trouwens niet zijn geweest. Een documentaire door Coen Verbraak uit 2018 legde al wat ‘incongruente’ kanten van Zwagerman bloot. Maar vooral had de auteur zelf in de loop der jaren zijn schaduwgezicht getoond, door na stomme aanleidingen geregeld tot diep in de nacht op websites meningsverschillen uit te vechten. Zo’n oeverloos debat voerde hij bijvoorbeeld over racisme met zijn oude opponent Anil Ramdas, evenmin nog in beste doen. Dat hun niet-gemodereerde comments werden ingekapseld onder de term ‘fittie’ (waarop Zwagerman prompt een comment gaf) kon een minder aangename werkelijkheid niet verhullen. Inmiddels zijn al die teksten verwijderd, wat het vreemd genoeg erger maakt.
Dat ik zelf ondertussen Zwagerman, geboren te Alkmaar in 1963, heb opgezadeld met middle class ambitie, lijkt dan tegenstrijdig. Veerman gebruikt dat begrip niet eens. Toch vind ik het gepast. Meer dan eens memoreert ze een ‘opdringerig’ verbeten trots en ‘drammerig enthousiasme’ die de puber Zwagerman in 1981 vertoont nadat er – eindelijk – twee gedichten van hem zijn gepubliceerd in het CJP-tijdschrift Plug. Veerman meldt daar de verbazing bij van degenen die hem goed dachten te kennen. Weerkerend in De langste adem is een schisma tussen Zwagerman en een jeugdvriend die identieke interesses steevast concurrentieel voor het voetlicht brengen. Erkenning in de vorm van een debuut noopte de prille, getalenteerde auteur onmiddellijk tot handelen – en tot uitsluiten. Aan doelgerichtheid zitten voor- en nadelen. En als iets de welsprekende Zwagerman blijkt te hebben getekend, dan was het bewijsdrift (en een drang naar boven).
Loonslaven
Interessant is Zwagermans verhouding tot de neerlandistiek. Feitelijk is hij er langs een omweg mee in contact geraakt. Hij blijkt van jongs af een culturele veelvraat te zijn geweest op de havo. Om zijn dienstplicht te ontlopen gaat hij, kind van onderwijzers, naar de Pedagogische Academie. Kennelijk heeft hij die opleiding snel voltooid om aan de Universiteit van Amsterdam student Nederlands te worden, terwijl hij al publiceerde (in 1986 verscheen zijn debuutroman De houdgreep). Aan Veerman zei hij de wetenschap voortijdig vaarwel te hebben gezegd omdat er inmiddels les over hem werd gegeven. Ze ontdekte dat dit een dichterlijke vrijheid was. Maar feit is dat in 1991 een docent hem voor een vaktijdschrift centraal stelde in een artikel over postmodernisme.
Achteraf is dat niet eens abnormaal. Ik besef nu pas ten volle dat Joost Zwagerman een prototypisch studieobject was. Alle data droeg hij namelijk zelf aan. In een special voor Haagse Post (1987), de poëziebundel De ziekte van jij (1988) en interviews daarrond waar hij als het ware de theorie en de anekdotes gratis leverde. In een mum van tijd schreef Zwagerman ook zijn memoires als lid van de revolutionair bedoelde dichtersbeweging de Maximalen, die zich kantten tegen ‘de hermetische, academische poëzie’. Nu verzorgt elke auteur wel eens een poëticale tekst, maar zo prominent als Zwagerman dat deed… Als weinig anderen regisseerde hij zijn ontvangst en genereerde hij aandacht, met een bijna arrogant naturel dat in deze niche later bij mijn weten alleen Ilja Leonard Pfeijffer zou tentoonspreiden.
Veerman zegt dat Zwagerman academici zag als conformisten. Hun clichématige ontoegankelijkheid moest verhullen dat in hun smaak geen zelfstandige beweging zat. Híj maakte keuzes, dacht hij. In de praktijk was Zwagerman een omnivoor die het imposant vele dat hij las hergebruikte, ‘vermalen in zijn hoofd tot een ideeënrijke pulp waar hij dan weer betogen uit destilleerde’. Zwagermans anti-academisme lijkt vooral klantvriendelijkheid behelst te hebben. En de ironie wil dat hij juist in het Amsterdamse café De Zwart, standplaats voor de sector, begon te gelden ‘als een literaire populist zoals wie die nu kennen: iemand die de elite veracht en aansluiting zoekt bij het volk’.
Een tragische misvatting, denk ik. De langste adem toont dat Zwagerman veeleer beestachtig hard zijn best deed en met een indrukwekkende vlijt produceerde. Ook weet ik niet of het destijds wel zo controversieel was om over pakweg Prince en Madonna te schrijven. Veeleer voldeed Zwagerman aan de vraag van de markt en bewoog mee met een zo niet accomoderende dan toch veranderende postideologie. Op één punt is hij volgens mij zijn tijd vooruit geweest. Zijn essays mogen een grote mate van onderwijstalent tonen, ze bevatten van begin af precies het type persoonlijk aandeel en mening dat nu bij consumenten standaard is. Zie de televisieserie Andere tijden: waar ooit Hans Goedkoop aan begin en eind in een vast decor het kader schetste, loopt nu Astrid Sy de hele tijd innemend door het beeld. Zwagerman was altijd vanzelfsprekend aanwezig, terwijl de wereld die schroom nog moest afleggen. Dat proces zal door internet allicht zijn vergemakkelijkt.
Na De langste adem bekruipt me het idee dat deze kunst van het docerend delen een uiting kan zijn van zelfstandig ondernemerschap. Een keurmerk als het ware. Veerman vertelt over Zwagermans minachting voor ‘loonslaven’ die nooit een (artistieke) finesse kunnen bereiken omdat hun, net als academici, de vrijheid ontbreekt zichzelf tot uitdrukking te brengen. Dat klinkt wat verwend maar misschien is het een ouderwets idée-fixe van kunstenaars, dat ook bij Remco Campert aan te treffen is. Veermans motiefje van de jeugdvriend die concurrentieel diametrale opvattingen huldigt over kunst en leven krijgt exemplarische waarde als deze man voor een interviewtje met de inmiddels veelgevraagde schrijver zoveel tijd in beslag neemt in verhouding tot zijn marginale medium, dat Zwagerman hem een rekening per uur stuurt.
Zo’n houding kan niet anders dan sporen nalaten in relaties met intimi. In De langste adem staat de schrijver in het centrum van de wereld die, paradoxaal genoeg, voor hem wegdeemstert. Daar begint Veermans boek echt pijn te doen. Zwagerman begon na een gestage opmars naar de toppen van de cultuurindustrie het schrijverschap met al zijn bespottelijke randvoorwaarden te verabsoluteren. Hij miste de gave om de betrekkelijkheid van zijn prestaties te zien. Er was misschien niet eens tijd voor. Hij trok van het ene evenement naar het andere, waarbij Veerman een aanhangsel was geworden. Naast de opvoeding van hun drie kinderen en het bestieren van een huishouden werd ze in de positie gedwongen van Zwagermans spoedsecretariaatsredacteur. Zelf werkte hij bij voorkeur ’s nachts, en sliep wanneer kinderen naar school moesten en hun huiswerk deden. Voor hun avondeten kwam hij eventjes over uit zijn atelier. In eerste instantie betaalden dus zijn naasten de tol voor een leven in scheppende vrijheid. Zwagermans roeping, missie en wat al niet, betekende sinds de geboorte van zijn kinderen: geen sociaal leven, geen etentjes of bezoek in huis (op borrels en presentaties zag hij zijn collega’s). Vriendinnen van Veerman konden het schudden als zijnde ‘invasief’.
Aan ‘bijspringen’, door de nog jonge kinderen eens te halen of brengen, blijkt Zwagerman principieel niet te hebben gedaan. Dat zou een belediging zijn geweest voor zijn artistieke engagement: ‘Zie jij schrijvers daar op het schoolplein?’ Van hem hoefde zijn vrouw helemaal geen baan te hebben. En zo geschiedde na de geboorte van hun derde kind: Veerman, die haar studie wel voltooid had, gaf haar werk als restaurator op. Zoals er in bevoorrechte milieus curlingouders heten rond te dazen, zo heeft ze volgens zichzelf gefunctioneerd als ‘curlingvrouw’. Verlichtte ze daarmee de druk op de artiest, ze vergrootte die op de kostwinner. En wellicht op de schepper van origineel, creatief werk. Zwagerman werd steeds meer een opinist, voor wie de podia in het versplinterende mediabestel dermate snel verveelvoudigden dat hij de regie niet langer kon houden. Maar hij had over ieder hangijzer inzake ‘kunst, politiek en maatschappij’ wel iets te vertellen. Technisch heeft Veerman daar ontzag voor, als ze bijvoorbeeld op de televisie ziet hoe haar man trefzeker debatteert met Pim Fortuyn.
Toch overweegt bij haar en niet-culturele vrienden het verdriet, geconfronteerd als ze worden met een resem van tegenstellingen in Zwagermans dagelijks leven. De artistiek opgedroogde schrijver die depressief is maar zich enthousiasmerend over anderen kan uitlaten op de televisie. De eenzaat die omgaat met mensen die in zijn branche iets te betekenen hadden. De democraat en elite-bestormer die naarmate zijn positie sterker wordt minder tegenspraak duldt. De kenner van reputaties die zich vereenzelvigt met zijn uiterlijke succes. De realist die zo in paniek kon raken dat hij de wereld mijdt.
Honderdachtenvijftig namen
In Veermans relaas zit de suggestie dat Zwagerman de artistieke crisis had kunnen bedwingen door zijn genadeloosheid op zichzelf te richten in een roman. Kan dat wel? Ja, in de Nederlandse literatuur bestaat er een voorbeeld van: Badal door Anil Ramdas, die zichzelf vlak daarna alsnog het leven benam. Zwagerman hield het bij essays over zelfmoord.
Ongrijpbaar en rillerig stemmen Veermans beschrijvingen van Zwagermans uitgeefster als drager van twee zielen: steun en toeverlaat, gecombineerd met een zaakwaarnemerschap. Voor een boek heb ik al eens een soortgelijke spagaat onderzocht bij de euthanasie van Hugo Claus, die letterlijk tot aan het doodsbed werd begeleid. Zwagermans uitgeefster was bekend met de stortvloed van zijn mails aan een keur van betrokkenen rond de scheiding én met Veermans voornemen aangifte te doen van stalking. Eigenlijk was ze telkens raadsvrouw van iemand die tegelijk haar werkgever was, met een goed verkopend oeuvre en een voorbeeldige zichtbaarheid. Een allerminst benijdenswaardige positie. Als ze al niet afhankelijk was, dan had ze minstens bovenpersoonlijke belangen. In De langste adem uiten die zich openlijk wanneer de uitgeefster bij de begrafenis een ceremoniemeester moet zijn, die het evenement regisseert. Onder meer door te onderhandelen met de verschillende partijen – vanuit het perspectief van het publieke imago, niet dat van de nabestaanden. En al was Zwagerman vlak tevoren, na dertig jaar, overgestapt naar een ander huis, voor de pijnlijkste mededelingen wordt de uitgeefster vertegenwoordigd door ‘de directeur van het concern’.
Op dat moment heeft Veerman al aardig wat eelt gekweekt. De echtscheiding was een proces van jaren, waarbij ze lijdt onder een permanente nagalm uit ‘een andere wereld’. Louter kan ze omgaan met mensen die ‘niet “in de literatuur zitten’ om een minimaal ‘soort van onafhankelijkheid’ te handhaven. Maar ook die burgers worden door Zwagerman benaderd met verhalen, forwards en documenten. Het culturele universum dient zich in De langste adem aan als een monolithisch blok dat ‘de fatwa’ over haar had uitgesproken; voordien hadden artistieke intimi afstand genomen door ‘een middenweg’ te zoeken en zogenaamd ‘neutraal’ te blijven.
Wel bevestigt dit drama Veermans diagnose dat Zwagerman zijn identiteit ontleende aan zijn status en roem, aan zijn zichtbare kant (terwijl hij in zijn poëzie zijn meerdere ikken cultiveerde). Hij zag zichzelf door de ogen van anderen, van zijn met zoveel strategie en investering gewonnen publiek dat hij niet mocht verliezen. De klassieke angst om van de troon gestoten te worden krijgt hier door de mediatisering een zuur bijsmaakje. Na afloop van alle prijzende toespraken door collega’s op de begrafenis, waarin Zwagermans drie kinderen onvermeld blijven, zegt zelfs iemand van de televisie dat de ware Joost niet is herdacht. Veerman spreekt bedaard over ‘het literaire circuit’ dat letterlijk ‘in en outs’ heeft en dus gesloten is. Daarmee is er voor haar eigenlijk niets veranderd, afgezet tegen Zwagermans jonge jaren toen hij café De Zwart wekelijks bezocht: ‘Er werd voornamelijk gesproken over andere schrijvers, over recensenten en journalisten, mensen van wie ik helemaal niets wist’. Hij deed dat overigens welbespraakt en geïnformeerd.
Mensen uit dit universum werden door Zwagerman in scheidingsmails opgevoerd als ‘medestanders’. Om precies te zijn telde Veerman ‘honderdachtenvijftig namen’, van wie sommigen attesten hadden afgegeven voor de rechtbank. Om ervan af te zijn, ‘een raadsel waar niemand zijn vingers aan wilde branden’? Of waren ze juist verguld zich op hun beurt te kunnen bewijzen aan een grootheid? Onder hen bevonden zich voor Veerman hoe dan ook ‘autoriteiten, personen die ik nooit had ontmoet’. En naarmate hun aantal groeide, voelde ze uiteraard meer voldoening om ‘al die kakelende stemmen op [te] bergen in een lade van mijn bureau’. Zelfs in de pleidooien en verweerschriften van Zwagermans advocate hoorde Veerman zijn dictaat – de vacature van spoedsecretariaatsredacteur werd alsnog vervuld.
Het is uiterst bizar, vind ik, zulke dingen allemaal te lezen. Ze doen niets af aan de boeken die Joost Zwagerman in zo’n drie decennia heeft gepubliceerd, wel aan de biotoop waarin ze zijn gegroeid. En waarin De langste adem evengoed het licht kon zien. Uitgever is Prometheus, ooit door Zwagermans naaste collega Giphart ‘Proleethuis’ genoemd. Misschien moet een redacteur nog even kijken naar Veermans bewering op pagina 147, dat volgens De Groene Amsterdammer in een recensie op Gimmick! de ‘Veronica-sound de letteren binnengemarcheerd’ was. Ik vind amper bronnen voor die aantijging, maar ze klinkt historisch, als echo op Aafjes die in de poëzie van Zwagermans idool Lucebert de SS hoorde. Uiteindelijk begrijp ik uit een overzichtsartikel dat Yves van Kempen had geschreven: ‘de Veronica-sound maakte zijn entree in de Nederlandse literatuur’.
Waarom strooi ik nou zout op een slak? Juist dit soort frases gaan, althans naar mijn overtuiging, deel uitmaken van het nachleben van een auteur. En omdat het juist Zwagerman zelf was die zich daarom bekommerde en hij niet meer kan pareren, moeten alle voorwaarden voor een oordeel zo objectief mogelijk op tafel liggen. Desnoods naast de ongeveer 47.000 (!) mails, die reeds in het Letterkundig Museum zijn. En dus naast het boek van Arielle Veerman, dat nochtans het persoonlijke aspect ruim overstijgt – als waarschuwing voor begaafde witte meneren die het zo hoog in hun bol krijgen dat mediamensen er brood in zien? Wie haar overigens niet alleen wil lezen maar ook wil zien, kan de vermelde documentaire van Verbraak raadplegen. Daar spraken culturele vrienden met respect en warmte over Joost Zwagerman, en ontwaarden geen onvergetelijk oeuvre.
maanantai zegt
Waarom doet Kregting alsof er na hem nog een soort ’toekomst’ komt die gaat beschikken over Joost Zwagerman, terwijl die beschikking allang en breed vastligt: een eindeloze sleep neerlandici die zo verliefd zijn op het eigen stemgeluid dat elke aanleiding deze te laten klinken wordt verzilverd, en zo kunnen we nog honderden stukjes over Zwagerman tegenmoet zien, en zal men in de toekomst menen dat dit een wel erg belangwekkend schrijver was, ondanks het feit dat de meeste stukken reppen van een makkelijk te vergeten oeuvre. Zo zaten we ook in no time met Nijhoff opgezadeld en een keur van andere halftalenten.
Ronald V. zegt
Zo erg was het niet en is het niet om met Nijhoff opgezadeld te zitten. Over welke halftalenten heb je het? Noem man en paard.
Is er wel een Nederlands oeuvre dat jou bekoort, afgezien van je eigen oeuvre?
Als ik het wel heb, schreef Zwagerman ook over beeldende kunst. Er wordt veel over beeldende kunst geschreven en dus hou ik niet alles, alles bij. Maar ik herinner me, meen me te herinneren, dat ik af en toe mijn wenkbrauwen fronste bij het lezen van wat Zwagerman over beeldende kunst schreef. Maar een schrijver heeft er recht op dat je zijn betere werk schift van zijn slechtere. Dat geldt dus ook voor Nijhoff. En om terug te keren naar Zwagerman, er wordt veel prut geschreven en gezegd over beeldende kunst. Maar dan niet zo zeer door academische kunsthistorici als wel door literatoren, kunstblaadjes, kunstprogramma’s op TV en sommige museumdirecteuren. Maar zulke onzin weerleg je niet door kretologie maar door een academisch verantwoord betoog. Zulk een betoog, zulk een geleerd vertoog, mis ik toch bij jou. Maar misschien kan het verkeren.
Ronald V. zegt
Grote kunstenaars zijn niet altijd aardige mensen voor hun echtgenotes en kinderen. Neem Picasso en zijn vrouwen en kinderen. Ik hou van zijn werk. Maar niet van de mens Picasso. Neem zijn behandeling van Max Jacob (goede naam?). En dan is Picasso nog maar een voorbeeld. Het boek van Veerman staat aldus in een culturele traditie, die natuurlijk zelf divers is daar geen enkel verhaal hetzelfde is. Overigens, een interessant vak restaurateur. Pietluttig werk waarbij je jezelf moet wegcijferen. Dat was wellicht het talent van mevrouw Veerman. Totdat de spreekwoordelijke bom barstte. En als men met veel herrie de literatuur betreedt, dan moet men niet verbijsterd zijn dat er een boemerangeffect optreedt. Die Aafjes had best wel een punt en Schierbeek was een zuurpruim toe hij decennia later wrokte: die man, die Aafjes, had toen nog eens op voetreis moeten gaan naar Rome (vrije weergave mijnerzijds). Wie kaatst …
DirkJan zegt
I.M. – J.Z.
Maanantai (Welcome back Martijn!) vat het kernachtig samen hoe het er met de nalatenschap van Joost Zwagerman voorstaat: zijn bescheiden oeuvre wordt niet hoog aangeslagen, maar door zijn persoonlijke leven, stoornissen en een zelfgekozen dood zal er nog lang over hem geschreven worden. En dit ‘essay’ van Marc Kregting is daar een pregnant voorbeeld van en schetst hij in een resem van woorden en lange zinnen het beeld van een getroebleerde, depressieve schrijver die weliswaar succes had in de media, maar als schrijver niet bijster interessant was. Zelfs zo oninteressant dat Kregting nagenoeg niets over zijn negen romans opmerkt en al helemaal niets over Zwagerman als dichter schrijft en hij toch een klein oeuvre van eveneens negen dichtbundels achterliet.
Maar ik ben met deze reactie niet heel veel beter dan Marc, hoewel ik Joost als schrijver wel weet te waarderen, als tijdgenoot en chroniqueur van mijn generatie, tenminste van leeftijdgenoten die geïnteresseerd waren in kunst en cultuur, in high- en low-culture en die ook wel flirtten met de achter- en zelfkant van de snelle leefcultuur van de jaren tachtig en negentig van yuppen, geld, sex, drank, drugs en rock-‘n-roll.
Ik ken Joost niet persoonlijk, maar ik heb ooit een avondje met hem bier staan drinken in een Haags café met onze gemeenschappelijke vriend de Haagse schrijver Adriaan Bontenbal, die ook niet meer leeft. Ik heb verschillende boeken van hem gelezen met Gimmick! als zijn bekendste werk, de verfilming van Vals licht door Theo van Gogh (Wordt Gimmick! nog eens verfilmd?) gezien, enkele dichtbundels tot me genomen, waaronder zijn nagelaten bundel Wakend over God, en ook zijn allerlaatste roman Zes sterren (uit 2002!) heb ik destijds gekocht, maar vond die niet heel bijzonder en ondanks de goede kritieken heeft het boek volgens mij weinig gedaan in de verkoop en was dat mede de reden dat Joost toen besloot om geen romans meer te schrijven en ik dacht ook vanwege het geld. Iedereen denkt altijd dat hij de gevierde dus wel rijke schrijver moest zijn, maar hij heeft meerdere malen om een toelage bij het Letterenfonds aangeklopt en een inkomen genoot hij vooral uit zijn vele lezingen en optredens door het land.
Joost zal naast zijn zelfmoord denk ik vooral herinnerd worden als de bevlogen verteller en explicateur over beeldende kunst in De Wereld Draait Door en minder door zijn romans, dichtbundels en essays. Dat is spijtig, maar heel erg is dat ook niet met wat hij dan toch heeft achtergelaten en heeft gedaan, als schrijver, als kunstenaar.
Maar ik reageer nu ook vanwege die andere kant, de persoonlijke zijde van Joost, en ik schrijf het niet voor het eerst, namelijk dat ik ervan overtuigd ben dat hij manisch-depressief was, dus niet alleen depressief. Depressiviteit staat al jaren volop in de belangstelling als een heel vervelende, akelige ziekte waar je weinig tegen kan doen, behalve medicatie die ook niet altijd helpt, maar over depressies wordt wel openlijk gesproken, terwijl het schijnbaar een taboe is om over de manische kanten te spreken, die zijn doorgaans te beschamend . Of een depressie nog een taboe is, vraag ik mij af met al die aandacht in de media, maar ik bespeur al wel heel lang het taboe op de manische periodes van mensen met die diagnose. Dat wordt nog te veel onder het tapijt geveegd, of het wordt gewoon ontkend.
In het geval van Joost lijken alle verhalen, ook de anekdotes die Kregting opdist, omtrent zijn manische kant overduidelijk, maar niemand heeft zich willen branden om dat openlijk, klip en klaar zo te benoemen, kennelijk ook niet zijn ex-vrouw en ook niet zijn vriendje en behandelaar Bram Bakker, die vreselijke mediageile spychiater die met Joost en Rogi Wieg een ongezonde driehoeks-vriendschap onderhield, Joost en Rogi leven niet meer. De vraag over Joost zijn vermeende manische depressiviteit is wel een keer aan zijn laatste vriendin Maaike Peereboom gesteld en bij haar antwoord twijfelde ze en zei dat Joost waarschijnlijk niet manisch was, maar heel intens in van alles en in zijn werk kon opgaan. Ik weet genoeg,
Ook rond de zelfmoord en de depressies van Antonie Kamerling, tien jaar geleden, worden zijn manische kanten niet graag besproken, hoewel hij wel openlijk manisch-depressief was en ook bij hem ging en gaat het vrijwel alleen over zijn depressies en hoe enorm zwaar dat is om te moeten dragen, ook voor zijn familie en vrienden, tot een zelfverkozen dood pas verlossing kon brengen. Gelukkig kijk ik geen tv en ken ik de meeste verhalen van zijn vrouw en nu ook zijn zoon gelukkig niet.
[ Overigens, depressies bij manische mensen, ze komen soms uit het niets voort, maar vaak ook door uitputting, door slapeloosheid al dan niet in combinatie met alcohol en drugs. Maar ook daarover zwijgt men liever. ]
Ik pleit dan ook voor meer openheid over de manische kanten van deze mensen (Hello Kayne West, how are You today?) en ik denk dan gelijk aan schrijfster Aafke Romeijn die wel door het land trekt om over haar depressies te praten, om die bespreekbaar te maken, maar niet praat over haar manische kanten waarover ze wat tegenstrijdig is. In een interview in Het Parool zei ze dat manische depressie erfelijk in haar familie zit, maar op haar website staat dat aan een depressie van haar weliswaar een periode van intense vrolijkheid voorafgaat, maar ze schrijft dat ze dan niet manisch is. Moeilijk te interpreteren allemaal. Maar dat geldt – herkenbaar – ook voor mijzelf, met de kanttekening dat ik nooit echt depressief ben geweest …
Ik werk, ik schrijf, tiepel naar mijn laatste twee woorden toe.
Volgens Kregting waren er, bij monde van zijn ex-vrouw en jeugdliefde Arielle, op de begrafenis alleen maar lovende woorden voor Joost, hoewel zijn drie kinderen niet werden genoemd. Dat is niet helemaal waar, want er is ook gezegd dat redacteuren hun handen vol hadden aan de ingeleverde, slecht geschreven stukken van Joost om die te corrigeren en fatsoenlijk te herschrijven. Ook werd gememoreerd dat Joost een ziekelijke, geobsedeerde cijfer-symbolist was en aan getallen allerlei magische en goddelijke betekenissen verbond, over verborgen gekte gesproken. Denk ook aan die negen romans en negen dichtbundels. En zo houd ik het ook goed voor mogelijk dat zijn zelfgekozen dood niet alleen een diepe gitzwarte doodswens was, maar mogelijk ook een geplande duistere daad om naar een andere, betere, goddelijke existentie over te gaan, beter dan het leven. Joost was op het laatst diep gelovig geworden.
Maar dat zijn drie kinderen niet werden genoemd tekent voor mij ook de ‘klootzak’ die Joost naar mijn mening als über-egoist moet zijn geweest, want het ging niet alleen om zijn drie kinderen die niet werden genoemd, maar er werd ook in alle talen gezwegen dat zijn vriendin Maaike op dat moment drie maanden zwanger was! En Zwagerman bestond het om in die situatie de in mijn ogen, ondanks alles, ondanks zijn depressies, heel laffe daad te stellen door de hand aan zichzelf te slaan. Ik was en ben er oprecht boos en verontwaardigd over, maar denk ook zuchtend en berustend, Arme Joost.
DJ
17-10-20 – 18.01
+
Het laatste woord over Joost is zeker nog niet gesproken, de schrijfster Maria Vlaar is al een paar jaar bezig met een biografie over hem, dus wordt vervolgd …
‘Een essay bevat een originele gedachte die goed beargumenteerd wordt en ontstaan is uit een helder gezichtspunt. Een goed essay prikkelt en ik ben ook dol op een persoonlijk element. De schrijver mag er best zelf in zitten.’
Robbert Dijkgraaf in de New Scientist – 16 oktober 2020
__
[ Als Marc (Van Oostendorp) er wat in ziet mag hij mijn reactie morgen als artikel, bijdrage op Neerlandistiek plaatsen. Met een beetje mazzel vergt het ook geen redigeer- en of redactiewerk. 😉 ]
Ronald V. zegt
Mijns inziens is er meer aandacht voor manische depressiviteit dan voor rechttoe-rechtaan depressiviteit. Uiteraard kan ik er naast zitten. Maar jij zou er ook naast kunnen zitten. En DWDD was nou niet bepaald van een hoog academisch niveau. Ik herinner mij nog een Henny Vrienten die wilde uitweiden over T.S. Eliott maar bruusk en bruut werd afgekapt door de aan ranzigheid grenzende raspopulist Van Nieuwkerk in zijn te strak zittend pakje, met zijn slijmerig glimlachje en met zijn muzikale wansmaak. Met wie je omgaat, word je besmet, zegt men. Welnu, wellicht had Zwagerman Van Nieuwkerk veel meer moeten mijden.
DirkJan zegt
1. JOOST
Ik heb mijn reactie bijgewerkt en enkele puntjes op de i gezet en kan je die nu hier op mijn website in zijn definitieve vorm lezen.
http://www.dejongenskamer.nl/varia99.htm#imjz
Ik was vergeten te schrijven dat ik in de loop der jaren ook nog aardig wat essays van Joost heb gelezen over kunst en met name popmuziek in de Volkskrant en Vrij Nederland. En ik heb gecorrigeerd dat Marc Kregting wel – terloops – aan Zwagerman als dichter heeft gerefereerd en dat ik dat aanvankelijk verkeerd had, komt dan door niet goed te hebben gelezen, maar ik heb ook moeite met de manier van schrijven van Kregting waardoor ik ook moeite heb om alles goed te onthouden en overigens ook te doorgronden wat ie nu allemaal bedoelt, maar ook dat is meer mijn probleem.
Afgaande op twee reacties ben ik misschien niet goed op de hoogte dat er, waarschijnlijk op tv, maar daar kijk ik niet naar, wel aandacht is voor manische depressies, dat zou kunnen, maar mijn punt is vooral dat het vaak wordt ontkend en mensen alleen over hun depressies praten om zo niet te boek komen te staan als psychiatrisch patiënt met een bi-polaire stoornis, zoals ik denk het geval is in de zaak Zwagerman. Ik ken eigenlijk alleen Maarten Biesheuvel die er nooit een geheim van maakte en ook openhartig over zijn manische episodes sprak.
Ik heb bovenstaande ook toegevoegd en ik ben nu wel rond met dit onderwerp dat me na aan het hart ligt en waarover ik heel content ben dat ik dit door het artikel van Marc Kregting nu heb kunnen, heb mogen schrijven. En zo’n eerste versie van gisteren was, zoals gewoonlijk bij mij, niet geheel vlekkeloos en dat komt vooral omdat ik schrijf en tiepel naar een zelf gestelde deadline toe, een deadline om snel te reageren en ook om snel weer van het onderwerp af te zijn en het achter me te laten. De deadline van gisteren lag op 18.00 uur en ik ben er één minuutje over heengegaan. Het leven gaat – gelukkig – altijd weer verder, tot aan de aller, allerlaatste deadline. Bedankt Marc.
Joke van Overbruggen zegt
Mooie woorden van Dirkjan, ook van Ronald V.m maar ik vind dat er zowel voor depressiviteit als voor de manische kant ervan voldoende
aandacht is.
Wat Ronald V. over van Nieuwkerk zegt, daar kan ik heeeelemaal achter staan.
Peter J.I. Flaton zegt
Er bestaat zoiets als grafrust (de foto bij het artikel zinspeelt daarop) maar die is J.Z. niet gegund, integendeel. En zo ‘tiepelt’ men voort, speculerend en oordelend als psycholoog van de koude grond. Er is onder psychiaters deze vuistregel: nooit een diagnose te stellen wanneer men de patiënt niet persoonlijk onderzocht heeft (dit i.v.m. speculaties van psychiaters omtrent D. Trumps psychische gesteldheid). Die regel geldt uiteraard niet voor tiepelende amateurs die er ongeclausuleerd op los mogen gaan. Ik moet er niet aan denken wat er door Z’s kinderen heen gaat, wanneer zij dit onder ogen zouden krijgen. Enig mededogen met hun verdriet en hen daarom ontzien, zou hier passen maar nee hoor. Waarom het zou moeten gaan, is Z.’s werk want dat en niets anders is wat telt. Aan een biografie over hem is helemaal geen behoefte, tenzij die zich zou concentreren op wat hij nagelaten heeft: zijn oeuvre, hoe en waar dat literatuurhistorisch te plaatsen en kritisch te wegen.
Al bij al vind ik het werkelijk treurig zoals er hier met J.Z.’s nagedachtenis wordt omgegaan. Er moet toch iemand zijn die hiertegen bezwaar maakt: bij deze.
Anoniem zegt
Harry Reintjes
Van mij ook bij dezen.
En de getiepelde, ongenuanceerde kritiek van iemand die “tegenmoet” schrijft i.p.v. “tegemoet” hoeft van mij al helemaal niet serieus genomen te worden.
Marc Kregting zegt
@maanantai: Nijhoff was niet bekend bij een groot publiek en werd gewaardeerd door collega’s. Er is heel wat over hem geschreven, inderdaad, maar over zijn werk. Een Nijhoff-biografie bestaat bij mijn weten niet, terwijl die over Zwagerman al is aangekondigd.
@ Ronald V.: Punt is volgens mij niet of kunstenaars slechte karakters hebben, maar hoe ze worden gefaciliteerd. DWDD lijkt daar maar éen schakeltje van.
@DirkJan: Hoewel essays uiteraard altijd persoonlijk zijn geweest, heeft dat persoonlijke inmiddels de overhand genomen. Onlangs berichtte Kristien Hemmerechts dat haar studenten Creative Writing geen beschrijving afleveren zonder hun geschiedenis met het dienstdoende object te vermelden. En mocht u geïnteresseerd zijn in mijn indruk van Zwagermans poëzie en romans, lang geleden heb ik daar over proberen te schrijven, met veel woorden: https://kregtingarchief.blogspot.com/2015/09/joost-zwagerman-1993.html
@Peter J.L. Flaton: Het boek van Arielle Veerman, waarin ze opkomt voor haar kinderen, overstijgt volgens mij het particuliere.
Peter J.I. Flaton zegt
Om dat boek is het mij helemaal niet begonnen: ik heb het over (de) bijdrage(n) op/in neerlandistiek. Daarbij gaat het me niet om het overstijgen van het particuliere naar om dat van het biografische.
maanantai zegt
@Kregtink – dat hij zo gewaardeerd werd door collega’s neem ik voor kennisgeving aan – ik neem aan dat dat de reden was dat niemand een stukje over zijn overlijden wou schrijven bij de maatschappij der letteren? Misschien was het zijn toelage van tienduizenden euro’s per maand die hem zo populair wist maken, of dat hij niet bij de andere soldaten in de kazerne wou slapen maar in een duur hotel tijdens de beruchte slag bij Arnhem waar hij als beroemd dichter de troepen leidde zonder dat enig verhaal daarover overleefde. De populariteit kreeg voorts verder gestalte toen zijn zoon kort na zijn dood gehaast alle brieven liet verbranden, en men kan uit een niet geommitteerd commentaar over de duitsers uit het brievenboek dat op mysterieuze wijze wel wist overleven wel raden waarom. Populair bij collega’s, dat zal het geweest zijn!
Peter J.I. Flaton zegt
En zo is dan Nijhoff aan de beurt. Officieren en onderofficieren slapen nooit bij hun manschappen maar worden ingekwartierd in pensions of bij particulieren. Zo had kapitein/ritmeester M. Nijhoff, in de meidagen ’40 commandant van het vijfde eskadron van het vierde Regiment Huzaren, een pensionkamer in Ede (Stationstraat 40). Er is nooit een ‘beruchte slag bij Arnhem geweest’: op 10 mei 1940 was die stad al in handen van de Duitsers. Nijhoffs eenheid werd teruggenomen in de richting van Leersum en zo verder naar Wageningen. Wel is er in de nacht van 10 mei 1940 een schermutseling geweest bij het spoorwegviaduct Arnhem-Oosterbeek waarbij Nijhoff gewond raakte. Tijdens een vuurgevecht bij de Wageningse Berg slaagde Nijhoffs eenheid erin het SS-bataljon ter plaatse flink te raken, daarbij ‘”leidde’ -aldus V.E. Nierstrasz, de officiële militaire geschiedschrijver – ‘”De e(skadrons). c(commandant). met grote rust en kalmte het gevecht, niettegenstaande zijn voetverwonding.'” Die e.c. was ritmeester Nijhoff. Men kan het optreden van Nijhoff als commandant gerust voorbeeldig noemen: hij was een echte troepenofficier die daarom door zijn manschappen zeer gewaardeerd werd.
‘Echtgenotes en kinderen van soldaten weten 65 jaar later nog precies wie kapitein Nijhoff was, terwijl ze van de dichter Nijhoff nooit hebben gehoord’, aldus Arno van der Valk, ”t Was waarlijk Pinksteren. “Martinus Nijhoff in uniform”‘, in: ‘De parelduiker’, Jaargang 11, 2006, 53-66 aan wie/waaraan ik bovenstaande gegevens ontleen.
Voor het overige is Martinus Nijhoff in onze (twintigste-eeuwse) letterkunde een van de belangrijkste dichters, de schepper van een qua omvang bescheiden en kwalitatief hoogstaande oeuvre: ‘Het veer’, ‘Het uur u’ en ‘Awater’ behoren mee tot het beste wat die literatuur heeft voortgebracht.
maanantai zegt
Toch een beetje wrang dat mijnheer Nijhoff de mannen moest bevechten die hij eerder in een brief aan zijn vrouw bij de inval van denemarken nog wegens hun enorme efficientie had toegejuicht. Dat hij in een luxe hotel zat klopt, dat dit gebruikelijk was voor onderofficieren, welnee, dat denken welllicht gepensioneerde leraren, maar normalerwijze slapen onderofficieren gewoon op de kazerne, maar niet als je van een reusachtige toelage kunt leven.
Dat de boeken van Nijhoff de beste boeken zijn die de Nederlandse literatuur wist voortbrengen vind ik een wel erg deprimerende visie op deze literatuur, maar ik zou ook niet weten waarom uw mening in deze enige relevantie heeft. U bent een oerconservatief, strenggelovig sektelid dat het Nederlands uitkoos als een mooi bastion om uw maffia-flauwekul vanuit te preken en verspreiden.
maanantai zegt
Het gaat schijnbaar zo abominabel slecht met het Nederlands dat zelfs dit blad het bij de conservatieven moest gaan zoeken.
Peter J.I. Flaton zegt
Het zou plezierig zijn, wanneer u uw beledigingen en ‘argumenta ad hominem’ in behoorlijk Nederlands zou weten te formuleren. Dat leest wel zo prettig. Toen ik mijn repliek schreef, wist ik wat me te wachten stond want wie het waagt u te weerspreken, krijgt het voor z’n kiezen. Uiteraard doet mijn mening over Nijhoff er niet toe (daarvan ben ik me bewust): alleen de uwe telt. Het wachten is op het volgende salvo.
Ook officieren slapen althans in vredestijd in de kazerne zoals onderofficieren in mobilisatietijd bij particulieren slapen: zelfs zo’n simpele kanttekening staat u me niet toe want u hebt altijd gelijk. En in plaats van uw opmerkingen over Nijhoffs optreden als commandant terug te nemen komt u met een nieuwe dooddoener en zo heeft maanantai opnieuw gelijk.
maanantai zegt
Hij zou een oorlogsheld zijn, gebaseerd op ‘een schermutseling’ waarin hij de SS flinke klappen toebracht, zijn troepen kalm leiding gevende in alle glorie – bon, u bent van de feiten merk ik, mijnheer Flaton: is het niet een beetje vreemd dat deze oorlogsheld in het overigens slaapverwekkende brievenboek aan zijn vrouw grote bewondering uitspreekt voor deze vijand, en dat zijn zoon snel alle brieven heeft verband na zijn dood, een beetje vreemde held is het toch op zijn minst, net als die andere held die zo door uw generatie op een voetstuk werd geplaatst ten koste van anderen, Lucebert. Je zou er bijna een agenda in gaan zien, maar gelukkig weten we dat de literaire propaganda van het toeval aan elkaar hangt en dat we hier op neerlandistiek.nl het met uw stijve religieuze pruik kunnen doen heeft te maken met de populariteit van dit genre, welke, nee maar, ook voornamelijk door uw slag en uw godverloren waardes in de verdoeming raakte, eerst zet je prutsers op een sokkel, dan koppel je je kerkblaadje eraan, en als dan de klasjes leeg blijven is dat de schuld van de moderniteit.
Ronald V. zegt
Aan Maan
Er valt met u eigenlijk niet behoorlijk te praten. Een verschil van mening is meer dan goed, zelfs voortreffelijk. Maar over zo’n verschil valt intellectueel te praten. In aardige bewoordingen die best pittig mogen zijn. Maar u komt niet verder dan wat kreten en bizarre aanvallen op de persoon. Zou u niet moeten doen.
Als u Nijhoff als dichter zwaar overschat vindt, wel, leg ons dan uit waarom bijvoorbeeld zijn Awater eigenlijk bagger is. Dat mag allemaal binnen de neerlandistiek.
Uw verzet tegen de neerlandistiek komt op mij over als verzet tegen het vertoog, tegen het intellectuele debat en eigenlijk ook tegen wetenschap in het algemeen. Zou u ons eindelijk kunnen uitleggen waarom u tegen de neerlandistiek bent? Omdat zij uw gedichten niet de hemel niet prijst?
Maar laat ik eindigen met een vriendelijk verzoek. Hou het hier beleefd en overlaad bijvoorbeeld de heer Flaton niet met al te bizarre kwalificaties.
maanantai zegt
‘Wees hier aanwezig, allereerste geest,
die over wateren van aanvang zweeft.
Uw goede oog moet zich dit werk toe keren,
het is gelijk de wereld woest en leeg.
Het wil niet, als geheel een vorige eeuw,
puinhopen zien en zingen van mooi weer,
want zingen is slechts hartstocht van een zweer
en nimmer is, wat ook, ooit puin geweest.’
Wateren van aanvang? Wateren van aanvang? Wat is dat voor krukkige taal, taal van iemand die het Engels niet goed genoeg beheerste om te begrijpen dat je het ‘primordial water’ uit Genesis niet op zo’n stompzinnige manier vertaald. En dan zitten we pas in de tweede regel van dit van krukkigheid omvallend monstertje, dat geen enkele intellectuele analyse zou overleven, laat staan enige dichterlijke.
maanantai zegt
‘Zingen is slechts harstocht van een zweer’….mijn god, heb je een bierviltje, Ronald?
maanantai zegt
En nu we toch hier zijn, Ronald, waarom is het Oog Gods net als de wereld woest en leeg?’ We weten dat Nijhoff van de priesterkaste was, anders zou je daar toch al snel blasfemie in ontwaren, maar nee het is onkunde, hij wou iets anders uitdrukken, maar wat dat interesseert mij hier allang niks meer.
maanantai zegt
En eh, die vorige eeuw dan, die (godbetert) ‘puinhopen wou zien en zingen van mooi weer’ (vind je dat mooi gezegd, Ronald? Een meesterwerk?) – maarre: hoezo wou juist de negentiende eeuw puinhopen zien en verbergen, en niet de twintigste waarin Nijhoff naar horen zeggen leefde?
maanantai zegt
Om vervolgens tot de conclusie te komen dat ‘nimmer is, wat ook, ooit puin geweest’. Nou, daar mogen we het mee doen. Maar hoe is dat in het licht van voorgaande een interessante mededeling?
maanantai zegt
Van wie moest dat goede oog overigens zich het werk toe keren? Zat God te suffen? Of keek hij met een schuin oog naar iets anders dan de schepping, en zo dat het geval was: waar keek hij dan naar? Okay Ronald, grote literaire intellectueel, het zal mij benieuwen waarom dit zo meesterlijk moest heten. En dat is dan de eerste strofe nog maar, die zijn meestal het best doorwrocht.
Peter J.I. Flaton zegt
Het is niet het oog van de geest dat woest en leeg is, het is het werk (het gedicht dat gaat volgen) dat net als de wereld voorafgaand aan de schepping (Genesis 1) een towuhabohu, een wirwar is. De stem in het gedicht vraagt die geest er orde in te scheppen. Wie zegt trouwens dat ‘wateren van aanvang’ een vertaling van ‘primordial water’ is? Nijhoff zou ‘de vloed / het water’ uit Genesis 1 heel goed hebben kunnen verbinden met ‘in den beginne’ en dan krijg je bijna vanzelf ‘wateren van aanvang’, een fraaie woordgroep met die assonerende gerekte a’s en goed passend bij de naam ‘Awater’. ‘Vertaald’ spel je trouwens met een t.
maanantai zegt
Nee, mijnheer Flaton, zo makkelijk komt u hier niet mee weg. Mijn lezing is mogelijk en dus legitiem, het oog van god is woest en leeg, als Nijhoff exclusief het werk bedoelde had hij het anders op moeten schrijven, en dat is mijn punt ook zo’n beetje: het is prutswerk, op bijna elk denkbaar niveau. De stem vraagt de geest orde te scheppen – wat zegt u? De heilige geest bestond al in den beginne? Maar van wie is de stem dan, want van God zal hij niet zijn. De dichter, zegt u? Nu wordt het helemaal fraai. De dichter die God aanwijzingen verstrekt hoe de schepping te volbrengen. Mijnheer Flaton, u vergat mijn andere vraag: waar keek dat goede oog naar voor de dichter God vermaande dat hij wel naar de schepping diende kijken?
maanantai zegt
Dat ‘Wateren van Aanvang’ prachtig allitereert bij ‘Awater’ vind ik dan weer het taalgevoel van iemand die nog in de blokkendoosfase weet verkeren.
maanantai zegt
Of bedoelde Nijhoff dat God behalve een goed ook een kwaad oog had, dat hij aanvankelijk naar de schepping richtte, maar dat de dichter door zijn heldhaftige tussenkomst de schepping wist redden door God te commanderen het goede oog op de schepping te richten? Interessant hoor, hoe belangrijk de rol die Nijhoff zichzelf toekende in de schepping, maar het rijmt denk ik toch meer met een soort New Age hoewel dat hele awater natuurlijk niets was dan een verkooppamflet om mensen naar de nieuwe Agatha Christie te lokken waar zijn familie de centjes mee verdiende.
maanantai zegt
En dus verandert het ehm ‘spannende’ scheppingsverhaal al vrij snel in een al even krukkige maar bloedeloze treinreis, Murder in the Orient Express, mijnheer Flaton, spannende boeken, verkoopcijfers.
Anoniem zegt
Weet jij, maanantai, wel wat een conservatief letterlijk is/betekent? Een bewaarder/behouder. Als dat een bewaarder van het goede is, dan is daar niks mis mee. En er is geen enkele Martijn Bender op deze wereld die mij gaat voorschrijven wat het goede is. Is Bender misschien ook een synoniem? Engels? Buiger? Nou dan noem ik jou liever Breaker, want jij buigt noch barst. Leer eerst maar liever fatsoenlijk (op 2 manieren) Nederlands te schrijven en te spellen: tegenmoet, vertaald, keur van (waar duidelijk de voorkeur ligt bij keur aan) en dan vergeef ik je nog de Vlaamse constructies (wist redden).
Anoniem zegt
anoniem is hier harry reintjes
Anoniem zegt
harry reintjes
schrijf ik synoniem? best wel grappig en ook van toepassing, maar ik bedoel natuurlijk pseudoniem.
maanantai zegt
Mijnheer Reintjens van Anoniem! Dank dat u zo op mijn spelling komt letten. Ik heb daar zelf de tijd niet voor en bovendien gun ik derden best hun baantje, dus vind ik uw opstelling en die van mijnheer Flaton ietwat asociaal – misgunnen jullie mensen een baan als redacteur? Ik niet hoor, en ik heb verder ook geen enkele interesse in het pogen winnen van een debat door het spelboekje uit de zak te trekken – ik vrees dat enkel uw generatie daar met gloeiende billetjes aan terug denkt.
Anoniem zegt
Van rode billetjes weet ik niks. Ik ken wel het respect en de dankbaarheid jegens alle onderwijzers en leraren die mij zo veel bijbrachten.
Wel vind ik dat schaamrood op úw kaken niet zou misstaan wegens uw, eufemistisch gezegd, heftige uitlatingen. En ook om uw hypocrisie. Daar waar u (oude) meesters afkraakt u wel te laten nomineren voor de Buddinghprijs en de De-Genestetprijs in ontvangst te nemen.
Het lijkt me een goed idee voor leraren Nederlands eens werken van Bender en Nijhoff naast elkaar te leggen, te bespreken en te vragen wat de leerlingen ervan vinden. Bijv. Baah Baaah Krakschaap/P van winterslaap en Het Uur U, uiteraard zonder hun privé/ander leven erbij te betrekken. Dat zou niet eerlijk zijn t.o.v. Benders. Ben benieuwd.
Anoniem zegt
anoniem was hier wederom harry reintjes
Peter J.I. Flaton zegt
Dat u me ‘mijnheer’ noemt, is ‘adding insult to injury’ en die kan er (dus) nog wel bij. Uiteraard zou ik er beter aan doen het erbij te laten want reageren levert alleen maar meer beledigends op maar (dat zal de leraar in me zijn) ik stel er prijs op draden af te hechten, zeker in het geval van een dichter die mij na aan hoofd-en-hart ligt.
In gesprek (voor zover er met u een gesprek mogelijk is: ‘quod non’)) met Ronald V. verlegt u ineens de koers in mijn richting met uw ‘(…) zo gemakkelijk komt u hier niet mee weg’, terwijl ik even verderop een andere vraag vergeten zou zijn. Ik was me er niet van bewust, dat me iets gevraagd was.
Gelet op de context verwijst ‘het’ in vers 4 naar ‘het werk’ in vers 3. Dat heeft niets met ‘gemakkelijk wegkomen’ te maken maar met lezen wat er staat.
De stem (laten we hem die van de dichter noemen) geeft God helemaal geen aanwijzingen omtrent het voltooien van de schepping. Analoog aan de aanroeping van de muze bij bijvoorbeeld Homerus gaat het hier om een verzoek, een bede: ‘Zie erop toe, dat ‘dit werk’ (het nu volgende gedicht) de goede kant op gaat, dat het -om het zo te zeggen- wat wordt. De stem dicteert niet, vraagt, ja bidt (het gedicht heeft niet voor niets een religieuze toonzetting).
‘(D)e heilige geest bestond al in den beginne?’ vraagt u. Jazeker, althans volgens de christelijke geloofsleer -die de triniteit al naar Genesis 1 terugprojecteert- is die geest er van meet af aan. Met zoveel woorden zegt u, dat u dit niet wist, hetgeen u er niet van weerhoudt, uw agressie jegens christenen te uiten. Ik zou zeggen: verdiep u eerst eens in waarom het hun gaat.
En wat die andere vraag betreft (waar en wanneer u mij die stelde, is me niet duidelijk), volsta ik met dit antwoord van Augustinus. Toen hem gevraagd werd wat God deed voordat Hij de hemel en de aarde schiep, antwoordde hij, Augustinus: ‘Hij schiep de hel voor mensen die onbescheiden vragen stellen’.
En waar Agatha Christie en die Orient Express ineens vandaan komen, is me een raadsel. U suggereert, dat “Awater” na het verzoek om bijstand van de heilige geest over een treinreis gaat. Ik kan het me nauwelijks voorstellen maar niettemin: hebt u
het gedicht wel eens gelezen? En wat moeten we met die verkoopcijfers: alsof Nijhoff met “Awater” ook maar een cent zou hebben verdiend en het om zijn portefeuille te vullen geschreven zou hebben. Kom nou toch.
Uit alles blijkt dat u Nijhoff als dichter niet hoog aanslaat. Dat is uiteraard uw goed recht maar om dat aan te tonen is m.i. meer nodig dan citeren, er een verontwaardigde uitroep bij plaatsen en ronduit verkeerd lezen. Het komt op de argumentatie bij uw waarde-oordeel aan en daar komt u in de verste verte niet bij in de buurt.
Om nu kort te gaan: ‘laat het gedichten schrijven aan de dichters over’.
maanantai zegt
“De stem (laten we hem die van de dichter noemen) geeft God helemaal geen aanwijzingen omtrent het voltooien van de schepping. Analoog aan de aanroeping van de muze bij bijvoorbeeld Homerus gaat het hier om een verzoek, een bede: ‘Zie erop toe, dat ‘dit werk’ (het nu volgende gedicht) de goede kant op gaat”
Een bede? ‘Uw goede oog moet zich dit werk toe keren’ klinkt niet als een bede. Dat ligt aan het woord ‘moet’ en omdat het – zo beweren jullie – hier om een ‘meesterwerk’ zou gaan vind ik de suggestie dat God eerst zijn kwade oog op de schepping richtte, of ergens anders naar keek volgens de dichter – ja, heel amusant, maar het probleem is dat mijnheertje Nijhoff het helemaal niet amusant bedoelde, en dat de tekst zich dus helemaal niet naar de hand van de dichter wil zetten.
Nee, dit is hoogstens een matige tekst van een burgerlijk mannetje dat even mysticus wil spelen op papier, en in zijn grootheidswaan denkt dat dit behelst dat hij Onze Lieve Heer op papier rond mag commanderen.
Een blaag, die onze gestrenge voorvaderen bij de oren zouden hebben gevat linea recta het kolenhok in met deze poseur.
Je zou hoogstens Nijhoff de eerste postmodernist kunnen noemen, met die clown Awater en deze kluchtachtige, slecht geschreven Genesis, maar vertelt u toch eens, meester Flaton, wat is dan precies de rol van de negentiende eeuw hier in dit Genesis?
maanantai zegt
Waar agatha christie vandaan komt: dat boek moest in hetzelfde jaar een hit worden, en werd uitgegeven door de vader van Nijhoff die om die reden Nijhoff dus had verzocht eens een gedicht te schrijven over een spannende treinreis, want dat moest in de mode zijn, maar dat ventje met zijn grootheidswaan moest er natuurlijk meteen Genesis op een kluchtige manier bijslepen, en zo ontstond Awater, een aanfluiting maar wel goed voorbeeld van vroeg postmodernisme.
maanantai zegt
Nijhoff kreeg omgerekend naar moderne middelen ongeveer 20.000 euro aan toelage per maand dus geld verdienen van zijn gedichten zou hem worst zijn geweest, maar hij voelde zich wel verplicht af en toe iets voor het imperium van zijn vader te doen, en die wou een hit scoren met Agatha Christie en dus ging hij tegen heug en meug in daar een beetje een reclamepamflet bij schrijven, stoute jongens, spannende treinreizen, zet er maar een saaie kantoorklerk in en laat het openen met Genesis, dat zal die ouwe leren met zijn verzoekjes, wat een kutverzoek, de weerzin en de hekel aan de vader ligt duimendik op het gedicht, meester Flatton, maar vertelt u toch eens, wat doet de negentiende eeuw daar plots midden in Genesis?
Ronald V. zegt
Al dat biografische gedoe kun je beter achterwege laten, Maan, en bovendien ligt het er niet duimendik bovenop. Zo behoort men niet met poëzie om te gaan.
maanantai zegt
Och nee, Ronald, zo behoort men niet met religieuze meesterwerken om te gaan, maar probleem is dat dat werkje van Nijhoff dat helemaal niet is, en de we juist deze vertekening de poezie niet dienen aandoen, en dat om die reden u een schoolmeester flatton geen prettige aanvulling zijn voor de literatuur maar lege muppets.
Hannes Minkema zegt
Ik wil alleen maar iets aardigs toevoegen aan deze relazen over Joost.
Joost Zwagerman en ik zijn studiegenoten. We startten allebei met de studie Nederlands in 1983. Nog één jaartje in het Lambert ten Kate-huis; daarna verhuisden we naar het gloednieuwe, maar zielloze P.C. Hoofthuis in de Spuistraat, dat al na een paar dagen zijn hoofdingang aan de Raadhuisstraat sloot, en waar de kantine werd gerund door professionals, met koffie à 35 cent. De koffiebeambte van toen doet nu dienst in avondwinkel ‘De Buren’ op de Postjesweg, schuin tegenover de woning van Rob en Inge waar ik in de intreeweek van augustus 1983 overnachtte. Geschiedenis is toeval.
Eind jaren tachtig schudde Joost de gelederen danig op in deze UvA-kantine, want wij jaargenoten ontdekten dat hij succes had in De Echte Wereld, waarnaar sommigen hongerden. Dus Joost ging over de tong. Als hij in de kantine kwam, met die ronde blonde tafels, schaarden velen zich rondom hem, de succesvolle. Zijn sympathieke lach deed velen zich voor hem innemen. Vooral de dames.
Dat klinkt niet erg aardig, maar ik meen dat er geen kwaad in school. Joost wàs aardig, zijn sympathisanten wáren aardig. Joost was een vriendelijke, wat ijdele Alkmaarder die zich plots in de rol van alfamannetje gedwongen zag, door eigen toedoen nog wel. Wat zich verder afspeelde achter de schermen was vast ook reuze aardig en het deed – voor zover ik weet – niemand kwaad.
Er was wel jaloezie. “Waarom hij wel, en wij niet?” Met de rol van “wij” dan vervuld door naar literaire hoogten aspirerende, vooral mannelijke studenten van 21. Mijn vriend Johan en ik vonden hem bijvoorbeeld onuitstaanbaar. Joost deed geen kwaad, maar toch vonden we hem onuitstaanbaar. Was het de genegenheid van de meisjes? Was het de gemakkelijke, eigentijdse soort ‘literatuur’ waarvan Joost zich bediende? De ‘fake’ poëzie? Ik weet het niet meer zo zeker.
Maar het verhaal gaat verder. Blijf hier niet steken. Dat deed ik ook niet.
In 1987 volgden Joost en ik, en nog een handvol andere studenten, een vak bij Gerard de Vriend. Gerard was een van de (zeer) weinige UvA-docenten die zich überhaupt bemoeiden met het voortgezet onderwijs. Voor vrijwel alle UvA-docenten Nederlands was het onderwijs te onbelangrijk om zich mee bezig te houden – ook al leverde datzelfde onderwijs hun studenten aan. De arrogantie van de Marita’s en de Wims van die tijd was schier grenzeloos – veel woorden, nul daden. Maar een brave docent als De Vriend trok zich daar gelukkig niets van aan, en deed zijn eigen ding. Fictionaliteit, en het voortgezet onderwijs, dat waren zijn twee dingen. Ik wil zo graag een streepje zetten onder Gerards verdienste, omdat hij die bevocht op zijn zoveel vocaler en machtiger collega’s van toen; maar hij ging vrijwel onmiddellijk ten tijde van zijn pensionering dood. Hij was met afstand de slechtste docent tijdens de colleges die hij gaf – hij las zijn aantekeningen voor – maar was hartstochtelijk verknocht aan het schoolvak Nederlands. Hij trad ook met succes en plezier – en o ja, vrijwillig – op in de collegereeks ‘De academische leraar Nederlands’ die ik programmeerde voor tweedegraads docenten Nederlands die eerstegraads, en vaak ook literator wilden worden. Gerard was een virtuele leraar Nederlands naar mijn hart. En Joost wilde dus les krijgen van hem, dat is in deze lange alinea de pointe.
Het vak van Gerard was een keuzevak. 90% koos het niet, 10% wel. Joost wel. Joost wilde dus iets met ‘het schoolvak Nederlands’, dat hem wellicht in Alkmaar de kick gegeven had om Nederlands te studeren. Puntje van aandacht was echter dat Joost steevast véél te laat arriveerde ten college, en dan breed lachend zijn regenjas en paraplu – docent De Vriend onderbrekend – aan de kapstok kwam hangen en zijn zetel in het gezelschap innam. Ik vond dat superirritant en dito -arrogant, wat precies paste in mijn toenmalige beeld van hem – de over het paard getilde medestudent.
In het kader van dat vak moest een werkstuk geschreven worden. Gerrit en ik kozen voor elkaar, Joost werd ons toebedeeld, als iemand die bij gymnastiek aan een duo moet worden toegevoegd.
Wekenlang moesten studiegenoot Gerrit en ik aan de slag om van dat werkstuk iets te maken. Joost bood slechts radiostilte. Dat klinkt niet erg aardig, maar ik meen dat er geen kwaad in school. Joost was toen druk bezig om alle eindjes aan elkaar te knopen qua ‘Kroondomein’ of ‘Gimmick!’, daar wil ik vanaf zijn. Maar het was duidelijk dat De Echte Wereld hem nodig had, en wij niet. Op het allerlaatste moment leverde Joost ons zijn uiteraard briljante bijdrage. Die moet nog ergens onder mijn dakgebint schuilen (ik hoop dat ik geen brand krijg). We kregen een zes-en-een-half, of zo.
We schakelen door. Het is nu tien jaar later.
Ik geef het schoolvak Nederlands in het voortgezet onderwijs, wat ik dolgraag wilde, en wat precies de bedoeling was van het vak van Gerard de Vriend, dat Joost, Gerard en ik volgden. Ik deed dat met plezier en met succes, al zeg ik dat zelf, op een school in Amsterdam-Oost.
Joost is de enige die nooit voor de klas stond. Gerard en ik wel. Ik zeg dat niet met vreugde. Hij had er een levensvervulling in kunnen vinden. Maar nee.
Het werd 2001. Theo Knippenberg, bedenker en producent van ‘Bulkboek’, nam contact op, want hij had iets bijzonders in de aanbieding. Een website met *gratis* korte, literaire verhalen, getiteld ongebonden.nl. De verhalen werden aangeleverd door succesvolle literatoren van die tijd. Waaronder ene Joost Zwagerman. En verder Kader Abdolah, Hans Sahar, Yasmine Allas, Abdelkader Benali, en nog zo wat.
Ik had contact met Theo, en vroeg hem of die website ‘Ongebonden.nl’ kon worden gelanceerd op mijn school. Die in Amsterdam-Oost. Ja, dat kon; graag zelfs.
Aldus ontstond een sessie op mijn middelbare school, met Joost als voorspreker, en een hoop collega’s met hem, en een hoop leerlingen als publiek, die gretig waren naar de verhalen naar die hen werden aangereikt. En een boek dat daarvan getuigt.
De Joost die zijn literaire carrière diende – maar die niks te goed was om het voortgezet onderwijs te dienen.
Dat nam mij voor Joost in. *Whatever* zijn misselijke gedoe met Anil Ramdas, dat ik heus betreur. *Whatever* zijn ijdelheid. Bij alle zelfoverschatting, bij alle fatale zelfvergroting was Joost ergens óók iemand die kinderen van 12 tot 18 toegedaan was. Het is slechts een glimp, een onderontwikkeld aspect, van Joost Zwagerman.
Maar het mag er zijn, en het mag levend gehouden worden.
Ronald V. zegt
Een mooie bijdrage. Echt.
Anoniem zegt
een ware en echte aubade
Ronald V. zegt
En Maan,
ook nog even dit. Zelf ben ik ongelovig. En daar heb ik mijns inziens goede redenen voor. Maar dat wil niet zeggen dat ik alle religieuze lieden beschouw als bekrompen minkukels die wars zijn van alle wetenschap en het liefst alle niet-heteroseksuelen zouden willen opknopen. Alsjeblieft. zulk maf militant atheïsme is nog bizarder dan een bevindelijke gereformeerde die denkt dat de aarde zesduizend jaar geleden is geschapen en dat de aarde plat is. Ik heb zelfs enkele favoriete gelovigen. Bijvoorbeeld Georges Lemaître, de priester van de Big Bang.
https://nl.wikipedia.org/wiki/Georges_Lemaître
Niet alleen een groot geleerde maar ook iemand met een bewonderenswaardige levenshouding.
maanantai zegt
Dat is fijn, Ronald, maar ik denk dat inclusiviteit iets anders is dan het huisvesten van 30% zwartkousen.
Peter J.I. Flaton zegt
T.a.v. maanantai
Te vertellen heb ik u niets (meer) en ik heb geen rechten gestudeerd, dus recht op de meestertitel heb ik niet. In een van uw ronduit beledigende schrijfsels hebt u me verweten, dat ik ontwijk. Welnu, u bent er een meester in. En nu is het welletjes.
maanantai zegt
Het is natuurlijk niet mijn probleem dat een of andere malle babbe uit maastricht in een postmodern werkje een soort religieus meesterwerk denkt te kunnen zien, u kunt daarin een belediging ontwaren maar de belediging is de gebrekkige mening, het fout plaatsen van het werk van Nijhoff, de vertekening die dit oplevert. En daar gaat deze discussie ook over, want Kregtink schrijft min of meer iets gelijkwaardigs over Zwagerman, en het punt is denk ik dat we al deze ‘beroemdheden’ aan de Neerlandistiek te danken hebben, die klaarblijkelijk redder in nood dient spelen voor mensen die met uitsterven worden bedreigd. Nu ben ik best in voor een grap, maar deze duurt al wel erg lang, ik denk dat een redelijk lezer me op dat punt gelijk dient geven.
Peter J.I. Flaton zegt
Het is werkelijk ongelooflijk hoe maanantai de discussie domineert en manipuleert, alleen kwantitatief al: van de 48 reacties zijn er 22 van hem (dus bijna de helft).
Wat weerwoord krijgt hij van Ronald V., Harry Reintjes en mij wier tegenwerpingen hij steeds ontwijkt om met nieuwe, steeds persoonlijker wordende attaques te komen. Intussen vechten wij met een hand op de rug omdat we het netjes willen houden, terwijl hij zich aan geen enkele debatregel iets gelegen laat liggen: straatvechter die het opneemt tegen wie met de degen schermt. En hij vindt steeds weer een nieuwe moker om ermee op los te beuken.
Geen wonder dat hij zo weinig weerwoord krijgt want wie zich ermee bemoeit krijgt er even hard van langs en niemand vindt het natuurlijk een prettig idee op neerlandistiek.nl voor rotte vis te worden uitgemaakt. Met het aan de wetenschap eigen debat heeft het allemaal niets te maken nu de argumentatie steevast ontbreekt en er slechts verbaal gooi- en smijtwerk wordt geleverd.
En zo heeft maanantai hier zijn machtspositie opgebouwd en kan hij ongehinderd zijn bars brekende gang gaan, om het maar met een paar alliteraties te zeggen. De enige remedie is er het zwijgen toe te doen want zonder weerwoord is hij nergens. En let maar op: zo dadelijk komt hij met een nieuw salvo want hij moet en zal het laatste woord hebben. Mag ik u dan nog vragen mijn naam goed te spellen: die is Flaton met een t en niet twee t’s.
De enige schrale troost is, dat ook zijn getierelier ten slotte restloos verdwijnt in de krochten van het internet waar ‘the rest is silence’.
maanantai zegt
Ben je daar weer, malle? Mijnheer Benders snapt best dat je ergens in de jaren 80 in een klaslokaal in Limburg geen orde kon houden en dat je je toen deze identiteit aanmat van een of andere figuur uit 1847, die denkt dat hij in de neerlandistiek zijn nestje moet komen bouwen maar ook hier potjandriedubbeltjes meteen loopt het uit de hand, orde! En aan argumenten ontbreekt het Mijnheer Blaasop, want ik moet al voor de derde keer vragen: vanwaar die referentie naar de negentiende eeuw midden in Genesis, o grote strenge ordehandhaver? Een beetje literatuurkenner draait daar zijn hand niet voor om. Maar dat bent u helemaal niet.
Peter J.I. Flaton zegt
Zie je wel: je kunt er de klok op gelijkzetten, alsof je op een knop drukt en Pavlov blaft.
maanantai zegt
Maar dank nog, ik brei het allemaal later wel een keer tot een stuk, u wist mij weer uitstekend te vermaken en het resultaat was een leerzame discussie, nu ja mijn bijdrages althans.
Anoniem zegt
Harry Reintjes
De titel van dit artikel was dan weliswaar “Al die kakelende stemmen”, maar eigenlijk was hier bij de bijdragen slechts één kakelende kip zonder kop. Benieuwd naar het gebreide stuk. Wat zal me dat een brij worden.
Joke van Overbruggen zegt
Nu ik gelezen heb hoe het topic “Al die kakelende stemmen” verworden is tot de ene na de
andere sneer over en weer, schaam ik me ook een bijdrage te hebben geleverd
Dit was het wat mij betreft.
Arno. zegt
Beste Joke, Je gevoel bij de discussie hierboven is herkenbaar. Maar door je te schamen trek je te veel oneer onnodig naar je toe. Misschien worstel je bij nader inzien met de afkeuring van M. van Nieuwkerk in je reactie, maar als het helpt stel ik je graag gerust: die blijft ondanks het overschot aan a’s in ‘helemaal’ ruim binnen het betamelijke. Zeker afgezet tegen de ‘prestaties’ die in de ruimte tussen jouw eerste en tweede reactie “over en weer” geleverd zijn (meer over dan weer, overigens, en dat het salvo aan overs af en toe tot een ook niet altijd verheffend weerwoord heeft geleid kan ik wel billijken). Ik moet trouwens bekennen, dat ook ik in eerste instantie tevredenheid ervoer toen ik gewaar werd, dat ik niet de enige was die Van Nieuwkerk afviel. Maar misschien had hij zelf ook genoeg van de oppervlakkigheid, dat hij stopte. En het steeds maar bewaken van de breedte van zijn publiek en de ambitie van kijkcijfers zijn hem mogelijk zelf ook teveel geworden. Hij heeft althans al meermalen wereldkundig gemaakt, dat hij meer de diepte in wil. We kunnen besluiten DWDD als geschiedenis te beschouwen en Van Nieuwkerk onbevangen te volgen in een nieuw programma met nieuwe kansen. Ik verneem dat dat in december op televisie komt. Hij neemt er dus de tijd voor, en dat kan een eerste gunstig teken zijn.
Intussen, wat betreft de discussie hier: je kunt met de nodige goede wil uit alle vuilspuiterij hierboven ook iets inhoudelijks peuteren. Zo dreigde de discussie interessant te worden met het citaat van Nijhoff. Maanantai heeft niet helemaal ongelijk met zijn aanval op Awater. Dat ‘het’ in de vierde regel naar ‘het oog’ verwijst is niet ongrammaticaal en daarmee inderdaad mogelijk. En verbonden met ‘zien’ is die mogelijkheid zelfs eventjes verleidelijk, tot het direct volgende werkwoord ‘zingen’de verleiding meteen weer tenietdoet: ‘zingende ogen’, dat is wel erg bizar. De consequentie van het kiezen voor ‘dit werk’ als samengetrokken onderwerp bij ‘zien’ en ‘zingen’ is dat we met een ziend en zingend werk te maken krijgen. Nu kan ik met ‘zingen’ nog overweg, als ‘dit werk’ verwijst naar het gedicht. Metonymisch kan je het zingen overdragen op wat gezongen wordt. Maar een ziend gedicht voert of de metonymie of de personificatie wel erg ver, naar mijn smaak. Was de dichter zich van de ontstane ambiguïteit rond het verwijzende ‘het’ bewust? Het was te voorkomen geweest als er bijv. geschreven was: ‘dit werk’ [herhaald] in plaats van ‘het is’; dus als regel 4 ‘dit werk, gelijk de wereld woest en leeg.’ Maar of de dichter nu het een wil of het ander, de tekst staat er nu, en die ‘kiest voor’ (laat zich lezen als) ambigu. Ik moet mezelf nu direct bits tot de orde roepen, want het gaat niet aan om gedichten naar eigen zin en smaak te veranderen – de taak van een lezer is lezen, niet herschrijven.
Als verderop Flaton schrijft: “De stem (laten we hem die van de dichter noemen) […] lijkt hij de ‘stelling’ – van Nijhoff zelf, uit zijn andere lange gedicht Het Uur U – ‘lees maar, er staat niet wat er staat’. te veranderen in ‘lees maar (raak), er staat wat er niet staat’. Ik meen ervan uit te mogen gaan, gezien eerdere analyses hier door Flaton, dat hij zo’n soort van lezen niet voorstaat, maar alleen hier niet de ruimte kan of wil nemen om dat ingenomen gezichtspunt reden te geven.
Er valt nog wel meer te discussiëren over alleen al deze beginregels van Awater; misschien moesten we onze leraar Flaton maar eens uitdagen (het begin van) Awater het onderwerp te maken van zijn volgende gedichtanalyse op Neerlandistiek.nl.
Gebakkelei in het kippenhok, maar wat was hier ook weer het eigenlijke onderwerp? Joost Zwagerman ja. Van hem heb ik maar één (fictie-)werk ooit gelezen en dat bood mij geen verleiding om meer van hem te willen lezen. Ik moet dus liever geen oordeel geven over de waarde van zijn werk (wat ik als een soort van praeteritio hiermee stiekem toch lijk te hebben gedaan…). Misschien moet de redactie Neerlandistiek – al gaat daarmee de vuilspuiterij over en een beetje weer ongetwijfeld op een andere plek alsnog verder – met haar verdict ‘discussie gesloten’ een einde maken aan al dat gekakel onder (en nauwelijks meer over) dit onderwerp.
Joke van Overbruggen zegt
Beste Arno,
Dank voor je begripvolle reactie.
Ik ga binnenkort ” Awater” maar eens lezen. Dan weet ik daarna tenminste “wat er staat”
Hartelijke groet,
Peter J.I. Flaton zegt
Geachte Mevrouw, ik distantieer me hierbij nadrukkelijk van uw ‘(…) sneer over en weer’. Wat ik geprobeerd heb (en daarin ben ik niet geslaagd, dat erken ik), is me staande te houden tegenover de sneren van een opponent. Nijhoff verdedigen was mijn doel door te lezen wat er staat. Ik ben er bijna zeker van, dat ik daarbij niet op de man gespeeld heb. Dit was het ook wat mij betreft. Met een vriendelijke groet.
Marc Kregting zegt
En met deze hoffelijkheden eindigt een bij vlagen interessant debat dat het off-topiceren tot een ware sport verhief. Naar dat einde verlangt althans de aanstichter, en passant herdoopt tot Kregtink.
Ondanks de ambivalenties die ze vertolkte, ben ik blij dat er ook een vrouw heeft gereageerd. Mijn column ging namelijk over een boek dat onder meer een kunstmediamachismo aan de kaak stelde.
Dank aan allen die meeschreven.