door Nico van Lieshout
De methodemakers van schoolboekenuitgever Noordhoff menen dat er tekstdoelen bestaan. Ik moest daaraan wennen. Een tekst is toch geen balspel? In het stadion staan doelen, op het handbalveld en ook bij waterpolo tref je ze aan. Mijn taalintuïtie komt in opstand als onbezielde substantiva verantwoordelijk worden gemaakt voor een doel dat toch onmogelijk anders begrepen kan worden als een bedoeling, hetzij van de schrijver, hetzij van de lezer. Wie teksten verantwoordelijk maakt voor het doel dat ermee gediend wordt, rommelt de communicatieve functie ervan in de coulissen.
Meneer, mag hij ook in de les? Hij heeft een tussenuur. Het is september, ik weet nog nauwelijks namen, maar uit de vraag maak ik op dat de knaap die naast haar staat niet tot een van mijn lesgroepen behoort. Om niet meer moeilijkheden op mijn hals te halen, vraag ik niet hoe hij heet. Ik zie dat er nog een plaatsje vrij is en heet hem welkom.
Het boek blijft nog even dicht. We beginnen aan een nieuw hoofdstuk dat Lezen heet. Ik heb het even doorgekeken en geconcludeerd dat de eerste paragraaf gesneden koek is voor de leerlingen van vier havo. Om toch even te controleren of dat zo is vraag ik hun het boek voorlopig dicht te laten en op te schrijven welke tekstdoelen ze kennen.
Of we wát kennen?, klinkt het van de achterste rij. Maar anderen bewijzen snel dat de eerste drie klassen van het havo bepaald aan hen besteed zijn. Ik pak mijn bordstift en schrijf mee: amuseren, informeren, activeren, uitleggen, opiniëren – dat woord moet worden uitgelegd – overtuigen, verbieden, amuseren, toejuichen, we krijgen er warempel aardigheid in, zodat ik vraag naar het doel van een liefdesbrief, versieren, flirten, of die van een tweet, dissen, nodeloos kwetsen, bedreigen. En van een losgeldbrief?, vraag ik; verzoeken om betaling, hoor ik, en chanteren – ook dat woord krijgt een toelichting.
Het kan niet op, zodat we tenslotte teleurgesteld zijn als we het boek opendoen en ontdekken dat men daar niet verder komt dan vijf. Als ik vervolgens vertel dat dat vijftal tot het eindexamen nog gereduceerd wordt tot drie; informeren, overtuigen en opiniëren, voelen we ons toch een beetje bekocht.
In de pauze tref ik mijn collega bij de koffieautomaat. Had jij Kars in de les?, vraagt ze. Ik ga in gedachten alle jongensnamen af van de klassenlijsten. Die van Kars is er niet bij. Hij zei dat hij bij jou in de les was, gaat mijn collega verder, en dat er bij jou wel dertien tekstdoelen op het bord stonden of meer. Ach ja, hij heet dus Kars, mijn gastleerling.
We doen er nog een om het af te leren, de laatste dan, wie noemt er nog een tekstdoel? Bang maken, klinkt het vanachter een tafel vooraan. Ik schrijf het op en vraag of hij een voorbeeld weet van een tekst die dat doel heeft.
Hij antwoordt: De Griezelbus, meneer.
Foto: Afbeelding van Rudy and Peter Skitterians via Pixabay
Laat een reactie achter