Door Margot Kalse en Olga van Marion
Nederlanders zingen heel veel, niet alleen in kerken en koren, maar ook op feestjes, bij bruiloften en onder de douche. Dat doen ze al eeuwen. Wie verliefd of verlaten is zingt een popliedje, wie in nood is het Wilhelmus of een psalm, en wie een kind in slaap sust een wiegenlied. Een gouden tijd voor het Nederlandse lied is de periode van de late zestiende en de zeventiende eeuw, wanneer al die liedjes verzameld in liedbundeltjes op de markt komen, geschikt voor jong en oud. Muzieknotatie is niet nodig, want de boekjes bevatten contrafacten: teksten van liedjes met aanduiding van de bekende melodie waarop ze gezongen kunnen worden.
Voor de Top 40 van de Gouden Eeuw hebben we de veertig populairste melodieën uit de Nederlandse Liederenbank geselecteerd, die destijds in het Nederlandse taalgebied het meest gebruikt zijn. Bij deze melodieën hebben we mooie, ontroerende en verrassende liedteksten uit die tijd gezocht om Nederlandstaligen van nu in staat te stellen kennis te maken met de rijkdom van dit cultureel erfgoed. Iedereen kan nu met behulp van de muzieknotatie of de midi-files de liedjes leren zingen. Van tijd tot tijd zullen we een exemplaar uit de Top 40 publiceren, tot we bij de allerpopulairste melodie op nummer 1 zijn.
In het boekje waarin alle liedjes verschijnen, willen we uw commentaar graag verwerken.
Psalm 118
Op de zeer bekende melodie van ‘Rendez à Dieu louange’ (psalm 118 berijmd door Clément Marot) uit het Geneefse Psalter schreef Jan (Johan) Fruytiers dit loflied op koning David in zijn Ecclesiasticus (1565), een bewerking in liedvorm van het apocriefe Bijbelboek Wijsheid van Jezus Sirach. Het liedboek werd verboden door de Hertog van Alva in 1569. Jan Fruytiers was een hartstochtelijk calvinistische dichter, verbonden aan de rederijkerskamer van Rijnsburg.
Het CIIII. Liedeken op de wijse, Rendés à Dieu loua[nge]
3. Want hy riep aen den hoochsten Heere,
Dees heeft hem in als wel ghesterct,
’t Volcx hoorne die verhoocht hy seere,
Sijn hant vermoort, maer Godt die werct,
Hy liet hem als tien dusent prijsen,
En wort gheeert met seghen schoon,
Duecht sachmen hem in als bewijsen,
Hy creech de coninclijcke croon.
4. Sijn vianden int sweerdt hier vielen,
Teghenpartij verloos den slach,
De Philisteen cost hy vernielen
Al soot noch blijct op desen dach.
Van elck feyt danct hy Godt almachtich,
Met liedekens sijn stemme riep,
Hy sangh uyt ganscher herten crachtich,
Lovende Godt, die hem hier schiep.
5. Hy stichte sanghers om te singhen
Sijn liedekens by den altaer,
Hy heeft verordent noch veel dinghen,
Vierdaghen, feesten van het jaer,
Opdat men den Godt van hier boven
Met lofsangh eerde breet en wijt,
Ende den naem prijsen en loven
T’smorghens in ’t heylichdom altijt.
6. De Heer vergaf hem sijn misdaden,
En heeft verhoocht in ewicheyt
Den hoorne Davidts door ghenaden,
Die loflijck als noch is verspreyt,
Al tot sijn coninckrijcx verstijven
Heeft hy ghemaect met hem verbont,
Dat ’t rijck op hem eewich sou blijven,
En tsconincx stoel tot alder stont.
Jan Fruytiers
op dat pas | op dat moment |
hem gheneeren | omgaan |
als | alles |
’t Volcx hoorne | het aanzien van het volk |
Vierdaghen | Feestdagen |
verstijven | versterken |
op hem | van hem (en zijn nazaten) |
Tekst en melodie uit: Jan Fruytiers Ecclesiasticus of de wijse sproken Iesu des soons Syrach. Nu eerstmael eurdeelt ende ghestelt in Liedekens, op bequame en ghemeyne voisen (Antwerpen: Willem Silvius 1565), p.194-196 https://www.dbnl.org/arch/fruy001eccl01_01/pag/fruy001eccl01_01.pdf (p. 100)
Laat een reactie achter