In de jaren 30 van de 20e eeuw kwamen veel emigranten, op de vlucht voor het nationaal-socialisme, naar Nederland. Hier probeerden zij hun carrière voort te zetten. Dat gold in het bijzonder voor degenen die werkzaam waren in de amusementssector. Hun producties vonden gehoor bij het Nederlandse publiek. Ik onderzoek, mede aan de hand van de Nederlandse Liederenbank, wat hun aandeel is geweest aan het muziekleven in Nederland, en in welke mate zij hun sporen hebben achtergelaten. In een driedelige serie staat steeds een van hen centraal. Dit keer: Rudolf Nelson.
De vier bovenstaande liedbladen zijn ook te vinden in de Nederlandse Liederenbank: Leve de lol, schenk in! (en 5 andere liedbladen), In ons eigen kleine huis, (en 1 ander liedblad), Wiegenliedje (en 1 ander liedblad) en Dokter Nix (en 1 ander liedblad). Ze verwijzen alle vier naar liedjes uit de komische kluchtfilm De familie van mijn vrouw uit 1935 (première 22-2-35) van Jaap Speyer, met muziek van Rudolf Nelson en teksten van Jacques van Tol. De algehele muzikale leiding lag bij Max Tak. De film is integraal te bekijken op Youtube (de liedjes zijn te horen op 3:55, 9:28, 29:33 en 1:14:14).
Hoe kwam de Duitse componist Nelson in 1935 terecht bij een Nederlandse film? Hoewel Rudolf Nelson maar vier keer voorkomt in de liederenbank, was hij beroemd in zijn tijd. In de beginjaren van de vorige eeuw had hij al wereldwijd naam gemaakt met zijn chansons. En ook in Nederland was hij bekend. Hij schreef de muziek voor operetteproducties en deed Nederland aan op zijn revue-tournees.
Zijn vlucht in 1933 leidde hem naar Zwitserland waar hij optrad met zijn revuegroep. Het was Louis Davids die hem in 1934 naar Amsterdam haalde. Het is goed voor te stellen dat hier, in het rijke amusementsmuziekleven, het contact gelegd is tussen hem en Max Tak, de huiscomponist van Tuschinski.
Wie was Rudolf Nelson?
Rudolf Lewyson (1878-1960), artiestennaam Nelson, was in het Berlijn van de jaren 20 een beroemd cabaretier, pianist, (film- en operette-)componist en theaterdirecteur, met een voorkeur voor de kunst met een kleine k. Hij had als arbeidersjongen een beurs gekregen voor het Stern’sche Konservatorium in Berlijn, waar hij piano studeerde. Tijdens een compositieconcours won hij de prijs voor de beste wals. Al snel ontdekte hij echter de Berlijnse cabaretwereld. Bij het bekende cabaret “Roland” trad hij zo nu en dan op, zichzelf begeleidend aan de piano.
Hij vond een baantje in de confectie-industrie, dat hij 3 jaar volhield. Daarna besloot hij zich, tegen de zin van zijn ouders, geheel te wijden aan de kleinkunst.
Zijn eerste cabaret opende hij samen met een theatercollega in 1904; in 1907 ging hij alleen verder met “Chat Noir”, waar hij een vorm van literair cabaret presenteerde. Ondertussen schreef hij muziek bij chansons, revues en operettes. In 1920 richtte hij zijn eigen groep op, het Nelson-Theater aan de Kurfürstendamm waarvoor hij zo’n 30 revues schreef. Nelson introduceerde de begeleiding van zo’n revue op 2 vleugels, een praktijk die hij later in Nederland zou voortzetten.
Met zijn sprankelende en meestal apolitieke revues maakte hij furore tijdens de gouden jaren 20 in Berlijn. Dat Berlijn de hoofdstad van het vermaak werd, was zelfs voor een deel te danken aan Nelson en zijn ensemble. Marlene Dietrich zong zijn liedjes, Josephine Baker trad op in zijn theater en Kurt Tucholsky schreef teksten voor talloze cabaretrevues. Zijn liederen werden, behalve door Marlene Dietrich, gezongen door chansonniers als Maurice Chevalier en Dora Paulsen en vele anderen in binnen- en buitenland. Bekende titels indertijd waren: Das Ladenmädel, Der Vamp, Je ne dis pas non en Tamerlan. Een uitvoering van Tamerlan, met Nelson zelf aan de vleugel valt hier te beluisteren.
In 1933 dwongen de omstandigheden hem en zijn vrouw te vertrekken uit Duitsland. Via Wenen trokken ze naar Zwitserland. Het lukte Nelson daar enkele van zijn vroegere revue-medewerkers te verenigen, waaronder Fritzi Schadl, Eva Busch en Dora Paulsen, alle drie niet-joods. Vanuit Zürich werd hij in 1934 door Louis Davids uitgenodigd voor een reeks voorstellingen in het Leidscheplein Theater en een jaar later in het Kurhaus-Cabaret in Scheveningen. In Nederland was Nelson geen onbekende. Zo had hij in bijvoorbeeld in 1910 de muziek verzorgd voor de operette Miss Doedelzak bij de N.V. Nederlandsche Opera en Operette en in 1913 bij de operette Hoheit amusiert sich in het Rembrandt Theater. 30 jaar later zou Tuschinski een jubileumfeest voor Nelson organiseren in zijn filmtheater.
Tuschinkski haalde in dezelfde tijd, op aanraden van Louis Davids, de Nelson-Revue in huis, dat wil zeggen voor zijn nachtclub “La Gaîté”, in een bovenzaal van de bioscoop. Van 1935 tot 1940 verzorgden zij om de week een nieuw programma, zodat het publiek nooit uitgekeken raakte en terugkeerde.
De Nelsongroep was een emigrantencabaretgroep in Berlijner stijl. De revues bestonden uit korte scènes, liedjes en voordrachten die samen een eenheid vormden en artistiek gezien van hoog niveau waren. Nelson was de samensteller, componist en pianist. Het ensemble was aanvankelijk vrij stabiel van bezetting, met als enige Nederlander de af en toe meespelende pianist Cor Lemaire aan de tweede vleugel. Samen met tekstschrijvers Herbert Nelson, zijn zoon, en Emmerich Bernauer maakte Rudolf zo’n 100 cabaretrevues.
De Nederlandse Toonkunstenaarsvakbond maakte zich in 1934 sterk voor de eigen kunstenaars en dreigde de Nelsonrevue geen werkvergunning meer te verlenen. Tuschinksi bracht daar tegenin dat de groep ook zo’n 40 Nederlandse kunstenaars en andere medewerkers een aanstelling garandeerde en dat een gezelschap van een dergelijk kaliber nodig was om het publiek nog massaal op de been te krijgen. Eind 1935 kreeg de groep echter te horen dat de werkvergunning per 1 januari 1936 niet verlengd zou worden. De Nelsonrevue werd in “La Gaîté” tijdelijk vervangen door een ander ensemble, maar al snel werd meegedeeld dat de groep vanaf maart weer in Amsterdam zou mogen optreden. Vanaf dat moment werd de Nelsongroep verplicht minstens 3 maanden per jaar buiten Nederland te verblijven.
Wanneer Nelson voorstellingen gaf in Amsterdam, logeerde hij met zijn vrouw in Hotel Schiller, aan het Rembrandtplein. Frits Schiller, zelf zoon van Duitse ouders, bood in de jaren 30 een warm onthaal aan gevluchte kunstenaars. Het was daar al jarenlang een komen en gaan van schilders, acteurs, zangers, schrijvers, sporters, maar nu spraken de klanten voornamelijk Duits. Hier ontmoette Nelson vermoedelijk ook Fien de la Mar met wie hij een niet altijd even probleemloze samenwerking zou hebben.
Begin 1938 werd de Nelsongroep, via Max Tak, door Roy Disney gevraagd om de Duitstalige versie van de film Sneeuwwitje (fragment) te verzorgen, onder regie van Kurt Gerron. De film kwam in Zwitserland en Oostenrijk uit. Of Nelson hier zelf ook een rol in vervulde is onduidelijk.
Tijdens de zomertoernee van 1939 in het Kurhaus Cabaret traden Fien de la Mar en Jetty Cantor tot het ensemble toe.
Van de dertigjarige jubileum-feestvoorstelling in Tuschinski, op 11 april 1940 om 12 uur ’s nachts, ter ere van Rudolf Nelson, zijn alleen een affiche over, een advertentie in De Telegraaf van 6 april en een aankondiging met een interview in Het Volk waarin de titel “Musik! Musik! Musik!” wordt genoemd. Een beschrijving van de voorstelling of een recensie zijn nergens opgedoken. Wel werd een jaar later een tweetalige revue met de titel “Musik! Musik!” of “Muziek! Muziek!” in de Hollandsche Schouwburg uitgevoerd.
Het affiche uit 1940 van de jubileumvoorstelling is bewaard gebleven.
Vanaf 1941 trad de groep alleen nog op in de Hollandsche (vanaf 15 september 1941 omgedoopt tot Joodsche) Schouwburg. Nelson had de bekende artiest Heintje (Henriëtte) Davids weten over te halen voor een revue in de Hollandsche Schouwburg. Davids had zich teruggetrokken van het toneel na een antisemitisch incident in Lochem, maar deed nu toch weer mee. Deze revue, “Musik! Musik!”,werd tweetalig gebracht, en voor de Nederlandse teksten stond Davids man Philip Pinkhof (artiestennaam Rido) garant. Sinds zijn ontslag als journalist bij De Telegraaf had hij daar alle tijd voor. Een tweede revue stond onder leiding van Kurt Gerron en heette “Reislectuur”. Deze ging op 19 oktober in première en werd ook goed ontvangen. Daarna volgden nog 5 producties met het Joodsche Kleinkunst-Ensemble, maar een zesde, die voor 18 juli 1942 was gepland, en waarvoor Nelson muzikaal samenwerkte met Willy Rosen, moest worden afgelast omdat de Schouwburg in gebruik werd genomen als deportatieplaats.
Na juli 1942 is de situatie wat onduidelijk. Het echtpaar Nelson zat mogelijk ondergedoken bij Dora Paulsen en haar man Jo Voskuil. Volgens de genoteerde herinneringen van Herbert Nelson werd zijn vader tijdens een razzia in juni 1943 opgepakt en naar Westerbork getransporteerd. Daar zou Herbert hem na enkelen maanden vanwege zijn “gemengde huwelijk” hebben vrij gekregen. Na de oorlog is Rudolf met zijn echtgenote geremigreerd naar Duitsland waar hij in 1949 zijn laatste revue in Berlijn presenteerde. In 1960 overleed hij en kreeg in Berlijn een plek tussen de eregraven op Waldfriedhof Dahlem.
Bronnen
Max Ehrlich Association: Rudolf Nelson
Theaterencyclopedie: Rudolf Nelson
Katja B. Zaich, “Ich bitte dringend um ein Happyend”, Deutsche Bühnenkünstler im niederländischen Exil 1933-1945, Frankfurt a/Main, 2001.
Marjolein Bierens, Hotel Schiller, Geschiedenis van een hotel en zijn kleurrijke gasten tijdens de bruisende interbellumjaren, Meulenhoff 2020.
Laat een reactie achter