Jeugdverhalen over joden (122)
Door Ewoud Sanders
Auteur: Johann Peter Ludwig Snell (1764-1817)
Vertaald uit het Duits
Herkomst en drukgeschiedenis
Johann Peter Ludwig Snell was predikant in Dachsenhausen in Duitsland. Daarnaast schreef hij opvoedkundige werken. Snell publiceerde het verhaaltje ‘Ein barmherziger Samariter’ in 1795 in Sittenlehr in Beyspielen (‘Moraal in voorbeelden’) en in 1805 in Sittenlehre für die Jugend.
Uitgeverij H.C.A. Thieme in Zutphen bracht in 1824 een vertaling van het laatstgenoemde boek uit onder de titel Zedekunde voor de jeugd, in Verhalen, Kernspreuken en Bijbelteksten. Het bevat drie gedeeltes: ‘Zedelessen in korte gezegden en spreekwoorden’; ‘Zedespreuken uit den Bijbel’; en ‘Geschiedenissen en voorbeelden van brave en slechte menschen’.
Het verhaal ‘Een barmhartige Samaritaan’ is opgenomen in het derde gedeelte. Zoals de titel al doet vermoeden is het sterk geïnspireerd op de ‘Gelijkenis van de barmhartige Samaritaan’ in het Evangelie volgens Lucas (10:25-37).
De anonieme vertaler eindigt zijn voorwoord met een tamelijk dwingende oproep. ‘Ouders en Opvoeders! Gij zult dit werkje in handen der U aanvertrouwden geven, opdat het Uwen Kinderen en Kweekelingen welga. Kinderen! gij zult het met genoegen lezen, met vrucht overdenken en tot eenen regel van uw gedrag stellen.’
Deze zedenles is zeker nog in twee andere jeugdpublicaties te vinden, in nieuwe vertalingen. In 1825 onder de titel ‘Edelmoedigheid van eenen Ketellapper’, in 1839 onder de titel ‘De liefde tot de naasten’.
Samenvatting
Op een koude winterdag treft een ketellapper langs een landweg een ‘bevroren jood’. Het gaat om een verkoper van ‘band en veters’ – het mandje met koopwaar staat naast hem. De ketellapper denkt: ‘Misschien leeft de jood nog, misschien kan hij nog wel weder bijkomen; en, alhoewel hij een jood is, zoo is hij toch een mensch, is mijn naaste; ik moet hem helpen.’
Hij verstopt zijn gereedschappen en het mandje onder de sneeuw en draagt de koopman naar een herberg in de buurt. Daar laat hij de jood uitkleden, in een warm bed leggen en met brandewijn wassen. Na een tijdje komt de jood bij. ‘God lof!’, roept de ketellapper, ‘zoo was dan toch de hulp niet vergeefs.’
De ketellapper geeft de waard ‘eenig geld’ om op de jood te passen en komt later terug met diens spullen. De jood valt hem dankbaar om de hals. Met tranen in zijn ogen probeert hij de ketellapper ertoe te bewegen om als dank al zijn handelswaar aan te nemen, hoewel dit zijn enige bezit is. De ketellapper wil hier niets van weten, drukt hem de hand en zegt ter afscheid: ‘Hetgeen ik gedaan heb, was mijn pligt; dat is ieder mensch den anderen schuldig. God helpe ons beiden verder.’
Verhaalvarianten
In het Duitse origineel denkt de ketellapper in 1795 over de joodse koopman: ‘Ist er gleich ein Jude, so ist er doch ein Mensch’. In 1824 wordt dit vertaald als ‘alhoewel hij een jood is, zoo is hij toch een mensch’. In de vertaling uit 1825 staat hier: ‘Jood of Christen – wees barmhartig, dacht hij.’ In 1839 maakte een Edamse dominee hiervan: ‘om het even, Jood of Christen’.
Doelgroep en receptie
Zedekunde voor de jeugd vermeldt op de titelpagina ‘Een geschenk voor de lieve jeugd’. Ik vond twee besprekingen. Het tijdschrift De rozestruik vond de geschiedenissen over brave en slechte mensen ‘over het geheel (…) goed en doelmatig gekozen’. Het tijdschrift Boekzaal der geleerde wereld kwam pas vijf jaar na verschijnen met een recensie: ‘Het levert voor kinderen eene aangename en nuttige lectuur op, zij kunnen er veel goeds uit leeren, en gaarne zullen zij het uitlezen. Wij kunnen het dus aanprijzen.’
Laat een reactie achter