door Melchior Vesters (neerlandicus, letterkundige, docent Nederlands)
Utopische letterkunde
In 2018 publiceerden de Vlaamse literatuurwetenschappers Sven Vitse en Hans Demeyer in TNTL (134: 3, pp. 220-244) het artikel ‘De affectieve dominant: Een ideologiekritische lezing van recent Nederlandstalig proza’. Hierin introduceerden zij hun hypothese dat hedendaagse Nederlandse romans worden gekenmerkt door een ‘dominant’ – een ordenend structuurprincipe dat in de tekst naar voren treedt – die affectief is, in tegenstelling tot modernistisch en postmodernistisch proza dat minder op emotionele, meer op epistemologische respectievelijk ontologische kwesties zou zijn gericht. De onderzoekers benaderden de affecten bij romanpersonages als product van onze leefwereld; vanuit hun marxistisch georiënteerde blik zagen zij (2018: 223) een “technologische en ideologische context die een affectieve crisis genereert in de ervaringswereld van het hedendaagse subject”. In het verlengde van dit artikel is er nu hun vervolgstudie Affectieve crisis, literair herstel: De romans van de millennialgeneratie. In een veel groter corpus – zo’n zestig recente Nederlands en Vlaamse romans van auteurs geboren tussen omstreeks 1975 en 1992 – onderzoeken zij affectieve oftewel emotionele patronen in onze tijd.
De opzet en doelen van de studie zijn helder. Het voorwoord licht de gebruikte benadering toe. Vervolgens worden de romans gegroepeerd behandeld in zes thematische hoofdstukken; in de analyse blijkt steeds een vorm van crisis, waarna steeds een theoretische – per hoofdstuk licht verschillende – koppeling volgt om het ontstaan van de affectieve crisis op ideologische wijze te duiden. Dit levert theoretisch complexe analyses op, maar gelukkig bieden structurerende hoofdstuktitels als ‘Autofictie: realisatie en exploitatie van het zelf’ of ‘Het huis en de wereld: impasse als tussenruimte’ een goede indicatie van de richting die de onderzoekers op willen. Hierover zijn zij dan ook expliciet: in het slotwoord spreken zij uit hun hart. Zij hebben niet alleen een analyse gemaakt van affectieve crises als product van onze hedendaagse leefwereld, maar willen ook met de romans ‘meekijken’ naar een uitweg, om een “collectief én gedifferentieerd verlangen te openen naar een meer gelijke en solidaire wereld” (2021: 293).
Deze studie is uniek door het open vizier, het utopische verlangen. Niettemin valt er een en ander op aan te merken. Voor de duidelijkheid: ik ben geenszins een ideologische tegenstander van Vitse & Demeyer, maar heb methodologische kritiek. Bovenal vroeg ik mij af of de studie mij kennis bood over recente romans, of vooral over de ideologische lens van de onderzoekers. Ten opzichte van hun artikel uit 2018 hebben zij methodologisch niets toegevoegd aan hun analysewijze van affect. Zij stellen (2021: 31) geen model te willen geven voor affect, maar dit hadden zij beter wel kunnen doen. Zonder model bestaat het risico dat interpretaties weinig systematisch verantwoord tot stand komen, waardoor ze vatbaar zijn voor de ‘klassieke’ kritiek op ideologiekritische lezingen: dat je in romans leest wat je erin wilt lezen.
Als lezer ondervond ik enkele problemen met de gemaakte analyses. Affectanalyse levert stellingen op over de psychologie van personages; op zich is dit prima. Bezwaarlijk is het als de stellingen weinig onderbouwd worden. Hierom had ik moeite met de betogende analysetrant: de onderzoekers presenteren meestal éérst hun stelling over een personage en onderbouwen deze dan met een enkele zin uit een roman. Vanwege de korte passages kon ik de vooropgestelde interpretatie moeilijk volgen: ik wilde mij kritisch afvragen of ik het zelf ook zo zou lezen, maar kreeg hier de tijd niet voor. Ik moest mee met gepresenteerde stellingen over affect, want die werden vervolgens gekoppeld aan theoretische verklaringen ervoor.
Gevoelsmatig heeft theorie een zwaar aandeel in de analyses. Hoewel ik mijn porties academische en marxistische theorie zeker binnen heb, had ik soms toch moeite, bijvoorbeeld met de uitweiding over soorten temporaliteit. Het lijkt de onderzoekers te gaan om een verschil in tijdsbeleving tussen een geïsoleerd individu en iemand die zich verbonden voelt met een collectief: “Een gedeelde temporaliteit creëert samenhang en verbinding binnen sociale groepen en geeft betekenis aan het bestaan van het individu dat deze temporaliteit met zijn handelen belichaamt” (2021: 174). Ik had liever meer concrete romanpassages gelezen waarin ik de geïsoleerde, individuele beleving – met negatief affecten als gevolg – kan navoelen, dan een abstracte uitleg over hoe het ‘financiële kapitalisme’ (176) temporaliteit vormt.
De overtuigingskracht van de analyses verschilt per hoofdstuk, omdat het ene thema – dus de daaronder geschaarde bundel affecten – zich beter leent tot een koppeling aan marxistische systeemkritiek dan het andere. Sterk vond ik bijvoorbeeld de analyse van de invloed van sociale klasse bij personages in het oeuvre van Édouard Louis: hier is de verbinding met systeemkritiek goed te maken. Zo’n koppeling ligt moeilijker bij romans waarin het affect erg particuliere relaties betreft, zoals bij Marieke Rijneveld. Opvallend – maar ook niet altijd overtuigend – is overigens de keuze om ook enkele buitenlandse auteurs zoals Louis op te nemen in het corpus. Een pluspunt is dat een affectief patroon op deze wijze met extra voorbeelden kan worden ondersteund. Twijfelachtig lijkt mij echter of buitenlandse auteurs zomaar tot dezelfde ‘generatie’ kunnen worden gerekend als auteurs die gevormd zijn in het Nederlandse taalgebied. Ook dringt zich weer de kritische vraag op of de selectie van buitenlandse werken tot stand is gekomen doordat de onderzoekers hierin de crises en maatschappijkritiek kunnen lezen die zij willen. Tot slot had een kleiner corpus de analytische diepgang bij wel geselecteerde primaire teksten ten goede kunnen komen.
Affectieve crisis, literair herstel levert niet de definitieve duiding van romans uit ons tijdsgewricht. Wel biedt deze studie een indrukwekkend theoretisch overzicht aan van waaruit hedendaagse gevoelens kunnen worden begrepen. Het boek nodigt uit tot verder affectonderzoek; indachtig het politiek geëngageerde doel van de auteurs zou nog preciezer inzicht in onze affecten ons in staat kunnen stellen om er niet langer aan onderworpen te zijn. Alleen al hierom is het werk van Vitse & Demeyer lezenswaardig: ongeacht of je het met hun ideologiekritische duidingen eens bent, kan het benoemen van affecten bevrijdend werken. Zolang affecten onbenoemd blijven, zullen ze ons handelen sowieso blijven bepalen. Zowel recente romans als de besproken literatuurwetenschap dragen bij aan het ontworstelen van inzicht aan deze ‘blinde’ vlek.
Hans Demeyer en Sven Vitse | Affectieve crisis, literair herstel: De romans van de millennialgeneratie | Amsterdam University Press | 2021 | ISBN: 978 94 6372 691 7.
Laat een reactie achter