Door Marc Kregting
Op 9 januari kantten Fleur Speet, Jannah Loontjes en Manon Uphoff zich in het dagblad Trouw principieel tegen ondervertegenwoordiging. Hun artikel ‘Nederlandse romans zitten vol karikaturale rokjes-kontjes-tietjes: tijd voor meer vrouwen in de literaire canon’ bepleitte een blik die breder moest worden dan het wittemannenperspectief. Ze namen het op voor schrijvers met ‘een niet-westerse achtergrond’, met een ’lhbt- of andere achtergrond’, vermeldden terzijde zelfs ‘Vlaamse auteurs’ – maar verreweg de meeste rehabilitatieaandacht schonken ze toch wel aan vrouwen.
Het belegen trio Reve, Mulisch, Hermans zagen ze graag uitgebreid met Haasse, Blaman, Burnier, Roemer. Een nipte overwinning (4-3) die uiteraard symbolisch was. Evenwicht tussen geslachten, kleuren en seksuele voorkeuren heeft meer nut dan een vertegenwoordigingssommetje alleen. Door grotere diversiteit komt er kennis vrij, meer lezers kunnen zich herkennen in geschreven verhalen, zodat zowel onderwijs als bibliotheek als boekhandel profiteren van die verruiming. De hele wereld feitelijk, net zoals door #MeToo en Black Lives Matter zicht kwam op ‘ongelijke machtsverhoudingen, vooroordelen en veelal onbewuste discriminatie’.
Ik was, zoals dat heet, gelijk mee. In die mate zelfs dat ik me afvroeg waarom deze evidenties tegen paternalisme anno 2021 ampel moesten worden uitgemeten, inclusief de nooit dralende ‘blinde vlek’ die zich weer eens het oog van de ander bevond. Zo gezwind mogelijk vermande ik me. Uitstekend dat aan het begin van een nieuw kalenderjaar ook lezers goede voornemens mogen maken. Op het belang van diversiteit kan niet vaak genoeg gewezen worden. Mocht er zelfs aandacht komen voor de marges van literatuur, waar zich vernieuwing heet af te spelen, dan zou het helemaal geweldig zijn. Voorlopig kon ik alvast mijn eigen leeslijstjes aanvullen. Mijn toch al beschamende kennis schiet met name op het vlak van historische literatuur tekort. Bedankt!
Dat er misschien toch iets aan de hand was met het stuk van Speet, Loontjes en Uphoff begon me te dagen toen het op 16 januari een reprise kreeg in het Belgische dagblad De Standaard. Bij hen had zich een vierde schrijfster gevoegd, Annelies Verbeke, en de titel luidde nu: ’De literaire canon heeft meer sokkels nodig’. Terwijl het Nederlandse artikel was gecatalogiseerd als essay, heette het onder de Moerdijk pleidooi. De grote lijn bleef herkenbaar maar, hoe handig voor mijn leeslijstjes, de invulling was danig veranderd. Had Verbeke, geboren in Dendermonde waar het Ros Beiaard valt te bewonderen, dit in haar eentje bewerkstelligd tegenover een Hollandse overmacht (1-3)?
Verrimmeld
Waar ook De Standaard begon met ‘Nederlandse’ literatuur te voorzien van een vrouwentraditie, sloot het pleidooi er in de tweede alinea op aan met zuidelijke namen, vanzelfsprekend aangevoerd door Hadewijch. Ineens besefte ik dat in het originele Trouw-essay voor diversiteit tussen de vele voorbeelden welgeteld één ‘Vlaamse’ schrijfster was genoemd: Petronella Keysers. Die hardnekkige laaglandse wanverhouding, met superioriteit in het Noorden, is recent helaas vaker getoond. Nu viel me op dat aan de genoemde Grote Drie, niet onverwacht, Boon en Claus waren toegevoegd en aan hun vrouwelijk evenwaardigen Loveling en De Martelaere (5-5). Voor die stand had Andreas Burnier, in huidige termen te rangschikken onder ’lhbt’, al na één week het veld moeten ruimen.
Natuurlijk gaat schepping gepaard met vernietiging, maar zelfs uit de eerste pan-Hollandse alinea bleek bij nader inzien Hella S. Haasse verdwenen als wegbereider van postmodernistisch proza. Best begrijpelijk. Zelf zou ik daar Richard Minne noemen, en een echte kenner zou allicht voorbeelden uit vroeger eeuwen opdelven. Het punt is dat tegen elk principe wel een uitzondering te bedenken valt omdat een concretisering minder gunstig uitpakt. Daarom zou juist het principe onwrikbaar moeten worden gemaakt, in plaats van extra bewijsplaatsen te zoeken. En dat laatste is precies wat de nieuwe versie deed – en zo oneffenheden blootlegde. Mogelijk was het niet eens Verbeke die grotere tweelandelijke stabiliteit zocht, maar geschiedde dat op verzoek van De Standaard.
Een voorbeeld van zulke ongewenste gevolgen biedt deze passage:
Vrouwelijke auteurs zijn vaak vernieuwers, maar in de literatuurgeschiedenissen zie je daar nauwelijks iets van terug. Want op een heel subtiele manier denken we allemaal dat vernieuwing hoort bij mannelijke auteurs en dus zijn literatuurgeschiedenissen vooral verhalen van witte westerse mannen. Inmiddels is het wel duidelijk dat deze invalshoek achterhaald is (…). ‘Wie wil er nu nog testosteronproza lezen?’ vroeg Marja Pruis zich onlangs af in De Morgen. Uiteraard valt proza geschreven door mannelijke auteurs niet als een homogene massa onder die noemer, maar we weten wel meteen wat ze bedoelt.
Dat woordje ‘vaak’ dunkt me netelig. Indien er had gestaan dat vrouwelijke vernieuwers niet erkend werden in literatuurgeschiedenissen, was er geen probleem geweest. Juist de ontstaande claim dat vernieuwing geslachtsgebonden zou zijn, nota bene precies datgene wat niet wil worden betoogd, zorgt onnodig voor tegenwerping die ook wordt uitgelokt door het retorische en discriminerende ‘allemaal’. Met de abrupte invoeging van Pruis, waarschijnlijk vanwege de Vlaamse bron, wordt de redenatie nog ingewikkelder. Er doemt nu essentialisme, dat meteen moeten worden ontkend om geen ‘progesteronproza’ te introduceren.
Zulke aanvullingen ondergraven de autoriteit van beweringen. Volgens Trouw kennen vrouwen in fictie bij literatuurgeschiedenissen vier gedaanten: ‘moeder, femme fatale, hoer, verschuifbaar object’. Een week later zijn dat in De Standaard vijf ‘stereotype [sic] rollen (…): moeder, femme fatale, fragiele engel, hoer, bazig kreng’.
Ook belangrijk onderzoek van Corina Koolen wordt met veel gemak geannexeerd. De tweede versie heeft ingevoegd dat volgens haar de helft van de professionele auteurs ‘immers’ vrouw is. Maar Koolen schatte dat het er meer zijn. Dat zij bovendien geslachts- én genreafhankelijke toekenningen van werkbeurzen behandelde blijft onvermeld; ingevoegd ter zake is ouder polemisch geweld van Gaea Schoeters. Wel wordt aan Koolens ‘onverbiddelijke computeranalyses’ de zekerheid ontleend ‘dat lezers minder onder de indruk zijn als ze weten dat een boek door een vrouw is geschreven’. Maar dit onderzoek leidde tot meer conclusies: met achterhaalde poëtica’s etaleren lezers een bedenkelijke smaak van wat dan wel goede literatuur zou zijn.
Wel past de Koolen-reductie bij de door het kwartet auteurs bestreden ‘misvatting dat onderwerpen als opvoeding en het huiselijke zogenaamde “wissewasjes” in keuken of slaapkamer zijn. Alsof achter de commode geen hevige, betekenisvolle oorlogen gevoerd kunnen worden. Het valt op dat wanneer mannen deze zogenaamd “knusse”’ onderwerpen aanpakken, zij juist lof toegezwaaid krijgen voor sensitiviteit, moed en humor’. De knipoog van de wissewasjes kan ik inmiddels plaatsen en dunkt me rijkelijk verrimmeld, maar ik weet niet welke mannelijke auteurs hier bevoordeeld zouden worden. Millennials misschien die discussiëren over hun ‘problematische mannelijkheid’ en hun ‘seksualiteit’? Mij lijkt juist dat hun smaad ten deel zou vallen wanneer ze intieme boeken zouden publiceren als van de veelgeprezen Deense schrijfster Tove Ditlevsen.
De misvatting botst bovendien met de ingevoegde diagnose van het ‘testosteronproza’ bij mannen. Daarmee doelde Marja Pruis trouwens op welgeteld drie bestsellerauteurs, onder wie Wieringa als columnist zijn vaderschap in stelling kan brengen. Het zal waar zijn dat de prijzen nog meestal naar meneren gaan, maar warm is hun ontvangst niet. Dat zou Manon Uphoff kunnen weten. Bij de Librisprijs gold zij als de morele winnaar, terwijl laureaat Sander Kollaard, al dan niet achteraf, zijn sensitiviteit aangewreven kreeg.
Stokpaardjes
Ik heb de indruk – maar ten gronde is dit niet te bewijzen – dat de sterren juist gunstig staan voor vrouwelijke auteurs. Behalve voor Ditlevsen is er plots waardering voor pakweg Anjet Daane en Annie Ernaux. Dat is terecht, maar geschiedt volkomen onverwacht en bovenal uniform, ten gunste van auteurs die al jaren publiceren. Een klimaatverandering, de tijdgeest? Voor zulke processen was er ooit de term ‘orkestratie’, waarin noch de mediatisering van het literatuurbedrijf noch de diffuse invloed van sociale media was verdisconteerd. Ik vrees dat ik nu een oud stokpaardje van stal haal, maar wat we over literatuur vernemen gaat ver voorbij ‘genderongelijkheid’. Het maatschappelijk debat en de kleine groep van steeds dezelfde auteurs die daarover het woord krijgt, zijn in hoge mate gestuurd. In wat we vernemen heeft de schifting reeds plaatsgehad door de onzichtbare hand op de zogenaamd vrije markt van ideeën.
De teksten in Trouw en De Standaard zijn daar helaas proeven van. Het pleidooi sluit naadloos aan bij ideologische trends en anders dan vele vrouwelijke auteurs zijn Speet, Loontjes, Uphoff en Verbeke bekende gezichten in media. Fascinerend, maar ook pijnlijk, is bovendien de volgorde waarin over de Lage Landen hun betoog werd verspreid. Wat er ook allemaal bij gelegenheid beweerd wordt, de rangschikking blijft: eerst Nederland, dan België. Daar zit een melange van routine, dominantie en horigheid in. De aangepaste versie werd niet eens verantwoord als herpublicatie. Ze was integendeel het omslagverhaal van De Standaard der Letteren, inclusief de verruimde namen waartussen Burnier was verwijderd. Spraakmakend! Genoemde Belgische literatuurbijlage kenmerkt zich überhaupt door vaste Noord-Nederlandse recensenten en columnisten die Noord-Nederlandse boeken en kwesties bespreken.
Zo liggen de machtsverhoudingen, in de ruimte die media scheppen. Daar kunnen mensen instappen die in laatste instantie zelf beslissen of ze relevante bijdragen leveren aan het publieke domein. In het kader van dominantie en diversiteit valt bij literatuur dan evengoed – sorry, nog een stokpaardje van mij – te denken aan recensenten en wetenschappers die ook plaatsnemen in jury’s. In elk geval hebben in de actuele publieke ruimte naar mijn idee niet-mannelijke auteurs, zeker iemand die persoonlijk wil zijn, podia te over gekregen. Voor mij onnavolgbaar, en zeker onbenijdenswaard, is bijvoorbeeld wat Niña Weijers recent gebeurde. Ze volgde de millennialgewoonte om privékwesties openbaar te behandelen en onthulde in een column een zwangerschap. Een dag later stond dat op een literaire nieuwssite, met vermelding van de vader (ook uit het circuit), en een weer een dag later werd het nationaal algemene achterklap. Nee, dit is geen canonisering, wel het voorgeborchte ervan. Juist voor jongeren, en onderwijs dat aan actualiteit gebonden is, wordt Weijers zo een naam om te onthouden.
En dat de panelen toch ook op prijsgebied aan het schuiven zijn, met wat het artikel bijna hallucinant ‘incidentele douceurtjes’ noemt, heeft het zowel aan Nederland als aan België zelf meegedeeld: ‘Bij de Herman de Coninck Poëzieprijs gingen de nominaties vorig jaar alleen naar dichteressen, Eva Gerlach won en Radna Fabias het jaar ervoor.’ Of dit nu reden moet zijn voor triomfalisme, weet ik niet. Ik snap het eigenlijk niet, vanuit het oogpunt van diversiteit: hetzelfde anders, maternalisme in plaats van paternalisme. De mededeling verdient bovendien nuance: in het Fabias-jaar waren de nominaties over de geslachten verdeeld, in het Gerlach-jaar behoorde Marieke Lucas Rijneveld, ‘lhbt’, tot de genomineerden. Er was nog iets opmerkelijks aan laatstgenoemde editie: de jury bestond uitsluitend uit vrouwen. Is dat vooruitgang die structureel verbetert?
Mij ontgaat waarom Speet, Loontjes, Uphoff en Verbeke zwijgen over de prestigieuzer Grote Poëzieprijs, evenzeer de laatste twee jaar gewonnen door dichteressen (Fabias en Tuinman). Ook daar kende de recentste editie een exclusief vrouwelijke jury. Wel ontsnapt Vrouwkje Tuinman in haar bekroonde bundel Lijfrente aan het man-vrouwschema dat de auteurs hebben geconstrueerd (ze rouwt om haar overleden vriend). En zo heeft iedereen waarschijnlijk wel gemeenschappelijke verschillen. Wat de drie auteurs in Trouw en de vier auteurs in De Standaard hoe dan ook bindt, is dat ze witte academica’s zijn. En ik? Momentje, ben net mijn blinde vlek aan het wegpoetsen.
Wouter van der Land zegt
De ondervertegenwoordiging van Vlamingen in het Nederlandse onderwijs heeft een officiële reden: nationalisme. Literatuuronderwijs heeft als een van de taken om sluipenderwijs brave vlagwapperende belastingbetalertjes te kweken. Met de Vlaming Vondel overigens als een van Neerlands grootsten. Dat kinderen weinig wereldliteratuur lezen, komt ook door deze wettelijke opdracht.
Verder lijkt het me een goed idee om blinde vlekken te onderzoeken, maar moet je belangrijkheid van geslacht en gender niet overschatten als het gaat om kinderen het plezier en nut van taal bij te brengen. Literatuur heeft eindeloos veel meer factoren. Waar is bijvoorbeeld de nonsensliteratuur in de canon?
Tot slot is wittemannenperspectief een racistische en seksistische term (generaliseren op huidskleur en geslacht met een negatieve lading). Liever niet gebruiken dus.
Maxy Bak-Piard zegt
Leuk!
Melchior Vesters zegt
Ik vind het prima dat Fixdit de canonvorming uit de vorige eeuw aan de kaak stelt, want die is inderdaad eenzijdig: altijd maar de Grote Drie. Ik heb echter niks met het tellen van kleur of geslacht puur om meer ‘diversiteit’ op de leeslijst te krijgen. Het hoort om de inhoud te gaan! Je kunt tegenwerpen – zoals Jeroen Dera eens deed in een FB-discussie – dat boeken van migranten of vrouwen andere thema’s en perspectieven bevatten dan boeken van (blanke) mannen; dit kan waar zijn, maar moet eerst nog aangetoond worden.
Wat betreft de behandeling van literatuurgeschiedenis op school: tot en met de jaren 40 zal altijd meer aandacht voor mannelijke auteurs blijven, logischerwijs omdat de patriarchale samenleving meer mannelijke dan vrouwelijke schrijvers voortbracht en omdat die mannen meer culturele invloed hebben gehad. Het is simpelweg belangrijker om Vondel te behandelen dan Questiers, niet alleen omdat hij in zijn tijd beroemder was, maar ook omdat op Vondel werd teruggegrepen in de negentiende eeuw bij de constructie van het nationale zelfbeeld.
Wat betreft de naoorlogse canon ben ik het ermee eens dat vrouwen meer aandacht verdienen. Laten we dan echter bovenal meer TIJD voor literatuuronderwijs realiseren, want het is – buiten een academisch kringetje althans – zinloos om te klagen dat vrouwelijke auteurs niet aan bod komen, als in de schrale praktijk hetzelfde geldt voor mannen. Wat betreft de jongste generatie auteurs zie ik overigens net als Marc veel vrouwen; in de hedendaagse literatuur die nu op het docentenrepertoire/’de lijst’ komt zit dus al genoeg diversiteit.
Alhoewel: ook progressieve academica’s kunnen een blinde vlek hebben, juist omdat ze vooral gericht zijn op kleur en geslacht, te weinig op sociale klasse. Als je het hebt over een moderne canon, zou bijv. ‘Alleen met de goden’ van Alex Boogers niet mogen ontbreken. Het is geschreven door een blanke heteroseksuele man vanuit een dito protagonist, in een rauwe stijl met seksuele beschrijvingen die ongetwijfeld niet op feministische goedkeuring kunnen rekenen, maar SO WHAT? Het is een boek over de lagere klasse, zowel realistisch als genuanceerd. Uit dit boek kan je leren hoe seksisme en racisme samenhangen met klasse, iets wat – zoals Ewald Engelen vorige week in de Groene schreef – academisch links, dat zo hamert op ‘diversiteit’, nogal eens schijnt te vergeten. https://www.groene.nl/artikel/slimlinks
Patrick L. zegt
Over Ditlevsen en Ernaux in het Nederlands: zelfs die voorbeelden bevestigen onze kolonisering door het Engelse taalgebied, of laten we in plaats van kolonisering desnoods ‘provincialisering’ gebruiken, een fenomeen dat uiteraard naast negatieve ook positieve effecten heeft. (De recente aandacht voor – en vertalingen van – Vivan Gornick, Joan Didion en Annie Dillard, heus geen ‘nieuwe’ schrijvers, maar auteurs die in de VS vooral bij jonge vrouwen trendy zijn, bewijzen die kolonisering natuurlijk ook.) De Arbeiderspers had enkele boeken van Ernaux laten vertalen, zonder veel succes, maar pas nadat “Les années” in het Engels was vertaald, waagde men zich aan een Nederlandse vertaling en ging Ernaux, zoals men zegt, viraal.
Ook bij Ditlevsen wordt het virus opgezweept door de Britse variant: intrigerend is wat M.O. Orthofer op 18 januari op zijn onvolprezen blog Literary Saloon (www.complete-review.com/saloon/index.htm) schreef: “It looks like these will be Ditlevsen’s break-out works in English — but she’s not entirely unknown. For one, these translations of Childhood and Youth were previously published together as Early Spring, way back in 1985 (yes, to rather little notice …). And, while Dependency is now available in English for the first time, the Times Literary Supplement saw it and her as important enough to review the Danish original when it came out in 1971. (In the international lockstep that so much of publishing has become, the Germans (like also the Dutch) have picked up on her too, and are also publishing the trilogy — though I remember the red edition suhrkamp volume of Sucht from way back in the early 1980s; they’ve retitled it as Abhängigkeit (‘Dependency’, too) for the new edition, however.)”
Ronald V. zegt
Anna Blaman? Goed, ze is lesbisch. Maar is ze leesbaar? Ik heb het ooit geprobeerd. Maar vond het zuivere tijdverspilling. Alsjeblieft, hou op met dat gendergeneuzel, lieve dames, trakteer me op leesbare, doorwrochte boekjes en vrijwaar me van paternalisme, ook in de variant van maternalisme. Dank u wel.
Marc Kregting zegt
Bedankt voor de reacties. De Belgische versie van Speets, Loontjes’, Uphoffs en Verbekes artikel is inmiddels ook van commentaar voorzien door Johan Velter: https://sfcdt.wordpress.com/2021/01/20/zet-u-in-de-markt/.
Inderdaad mag alles dan wel met onderwijs beginnen, zolang er weinig tijd en ruimte voor literatuur is gereserveerd verandert er geen bal. Het lijkt me dat proza en essays verweven kunnen worden in maatschappijvakken. Poëzie, en ja: nonsensliteratuur, kan mee in de vaart van moderne en klassieke talen.
Vervolgens moeten namen en logo´s bewijzen slechts een middel te zijn geweest.
Laten we er niet van uitgaan dat zelfs een literaire status quo verankerd wordt door kennis. Onlangs was er gegnuif dat volwassen deelnemers aan ‘De Slimste Mens Ter Wereld’ niets wisten over W.F. Hermans (minstens zo belangrijk: noch over Tonke Dragt). Eerder bleek onder de Moerdijk uit een steekproef dat weinig eerstejaarsstudenten Nederlands op de hoogte waren van de uitdrukking De Grote Drie; nog minder onder hen wisten daar een auteursnaam of boektitel bij (https://www.demorgen.be/tv-cultuur/tien-jaar-na-de-dood-van-harry-mulisch-wie-leest-de-grote-drie-nog~b3fe1a7b/).
Neerlandici zouden aan veranderingen kunnen meehelpen door hun debatten niet langer op sociale media te voeren, maar in het publieke domein. En steeds mag er het besef zijn – zo luidt althans mijn centrale punt over Speet, Loontjes, Uphoff en Verbeke – dat we misschien toch minder een eigen oordeel vertolken dan bewegingen en verlangens van de tijd weergeven.
Receptie-esthetische onderzoeken laten zien hoe oordelen en reputaties en hun vooronderstellingen gereproduceerd en verbreid worden door critici en jury’s. Maar het Ditlevsen-comment hier toont dat ook uitgevers, bij wie de keten begint, geen trendsetters hoeven te zijn maar veeleer nasprekers.
Dat vind ik in laatste instantie een troostende gedachte. Al dan niet gevoed door maatschappelijke ontwikkelingen kunnen individuen een andere taal kiezen. Het waren welgeteld drie vrouwen en twee mannen die in 2016 de P.C. Hooftprijs gaven aan Astrid Roemer. Met die toekenning kwam meer aan de oppervlakte dan louter een serie boeken van één auteur die in kleine kring een naam was.
Inmiddels staat Roemer in het rijtje dat Speet, Loontjes, Uphoff en Verbeke formeerden als uitbreiding van de Grote Drie à Vijf. Wel is zij tussen de uitverkorenen niet alleen de enige met een niet-witte huidskleur, maar zelfs de enige die nog leeft. Hopelijk krijgen ook haar boeken die status – de samenleving zou daar baat bij hebben. Maar dat vraagt om eigen prestaties, van iedereen.
Marc Kregting zegt
Verder blijkt de Nederlandse versie van Speets, Loontjes’ en Uphoffs tekst ook commentaar te hebben gekregen op de podcast https://denieuwecontrabas.blog/de-nieuwe-contrabas-podcast-pilot/, in de rubriek De literaire kibbel (12.30 – 25.50).
Op basis van de hier nu op Neerlandistiek verzamelde reacties zullen de initiatiefnemers van Fix Dit misschien diep zuchten: alleen mannen, die het allemaal weer beter weten! En zelfs die gissing komt van een man, een pater familias ook nog.
Evenmin antwoord op het vele dat ik niet begrijp, geeft Fix Dit, de website van de initiatiefnemers (http://www.fixdit.nu/), noch de daar te vinden hyperlinks naar eigen Twitter- en Facebookkanalen. Mooi dat het initiatief verklaart open te staan ‘voor ideeën en medestanders’, maar:
– Waarom publiceert de site louter het Nederlandse essay en niet het Belgische pleidooi?
– Op Twitter blijken slechts berichten over vrouwen te staan, eventueel in de vorm van retweets door mannen: hoe verhoudt zich dat tot de diversiteitsmissie?
– Waarom is de Facebook-account gesloten voor niet-leden? Ik zou nog snappen dat niet-Facebookers onmogelijk kunnen reageren en/of likes achterlaten. Maar wordt door de principiële afsluiting van Fix Dit op dit sociale medium niet gesuggereerd dat literatuur zich buiten het publieke domein ophoudt?
Melchior Vesters zegt
Als iemand van Fixdit al dit blog leest, hoop ik niet dat diegene over de reacties hier oppervlakkig oordeelt: ‘…alleen mannen’. Het hoort, ik herhaal mijzelf, om de inhoud te gaan. Daarom heb ik niks met symboolpolitiek, zoals het 50-50 verdelen van literaire prijzen o.b.v. geslacht of het tellen van kleur/geslacht bij auteurs op een leeslijst. Wat ik goed vind aan Fixdit, is dat ze meer aandacht aan vrouwelijke auteurs (gaan) geven met hun leesclub en hun tips aan docenten: dan doe je iets i.p.v. klagen dat anderen iets moeten doen. Ben benieuwd!
Knut Birkholz zegt
Interessant stuk… – Deze discussie is in Duitsland trouwens al langer gaande. Er zijn wel al langer uitgeverijen alleen voor vrouwen en LGB (TQ weet ik niet), vrouwen kopen meer boeken dan mannen, er werken meer vrouwen bij uitgeverijen en dergelijke. Maar in het geheel worden nog steeds aanzienlijk meer boeken van mannen gepubliceerd, meer boeken van mannen besproken in de media, meer prijzen aan mannen uitgereikt etc. pp. Wat bronnen:
https://www.sueddeutsche.de/kultur/deutsche-literaturpreise-das-peter-prinzip-1.4038626
https://www.spiegel.de/kultur/literatur/vorschauenzaehlen-anteil-von-autorinnen-in-den-fruehjahrsprogrammen-a-1301975.html
http://www.frauenzählen.de/docs/Literaturkritik%20und%20Gender_08_09_18.pdf
Wat ik van Duitse uitgeverijen vrij vaak hoor: dat ze nota bene wel ook veel meer manuscripten van mannen toegestuurd krijgen dan van vrouwen – en dat dit ook een probleem is…
verkleurman78 zegt
Wat is de relevante duiding tussen al die gender/whitethrash/blackscum/witteheerlijkheid/geeloranjigheid/groenpoollandjes/roodhuidoranjigheid? Geef iedereen een schamel loon zodat we elkaar niet meer zonodig om de zoveel dagen in de weg moeten zitten met een opiniestuk. Dan kunnen we gewoon lezen wat iedereeen heeft betracht als een kunstwerk. En op het einde sterft iedereen, of blijft iedereen levend.