Boeken voor Mark Rutte (9)
Iedere week sturen neerlandici een boek aan de inmiddels demissionaire premier Mark Rutte, met een begeleidende brief die uitlegt waarom hij dat boek moet lezen. Deze week een bijdrage van Janine R. Mooij, die (natuurlijk) geschreven was voor bekend werd dat het kabinet zou aftreden. Lees voor een toelichting op het project deze brief van hoofdredacteur Marc van Oostendorp.
Door Janine R. Mooij
Beste meneer Rutte,
Voor u ligt nu ongetwijfeld een nieuw, gaaf en fris exemplaar van De stille kracht (1900) van Louis Couperus, mijn lievelingsboek. Jammer is dat. Ik gun u namelijk een oud exemplaar, waarvan de kaft loslaat en de bruin geworden pagina’s bijna breken bij het omslaan. Zo las ik ‘m vijf jaar geleden voor het eerst, tijdens het tweede jaar van mijn studie Nederlandse Taal en Cultuur aan de Rijksuniversiteit Groningen. En zo lees ik ‘m het liefst.
Een goede bespreking van deze Nederlands-Indische roman vergt een avond (mocht u daarvoor voelen…), dus in deze brief vraag ik u of u alleen de eerste alinea samen met mij wil lezen.
‘De volle maan, tragisch die avond, was reeds vroeg, nog in de laatste dagschemer opgerezen als een immense, bloedroze bol, vlamde als een zonsondergang laag achter de tamarindebomen der Lange Laan en steeg, langzaam zich louterende van haar tragische tint, in een vage hemel op. Een doodse stilte spande alom als een sluier van zwijgen, of, na een lange middagsiësta, de avondrust zonder overgang van leven begon. Over de stad, wier wit gepilaarde villa-huizen laag wegscholen in het geboomte der lanen en tuinen, hing een donzende geluideloosheid, in de windstille benauwdheid der avondlucht, als was de matte avond moe van de zonneblakende dag der Oostmoesson. De huizen, zonder geluid, doken weg, doodstil, in het lover van hun tuinen, met de regelmatig opblankende rissen der grote gekalkte bloempotten. Hier en daar werd een licht al ontstoken. Plotseling blafte een hond, en antwoordde een andere hond en verscheurde de donzende stilte in lange, ruwe flarden; de nijdige hondekelen, hees, ademloos, schor, vijandig; plotseling ook zwegen zij stil.’
Deze sfeertekening roept een plek op waar geen van ons tweeën ooit was en welke wij ons nu desondanks levendig inbeelden. En dan is er nog iets. Het is niet zomaar een ‘donzende geluideloosheid’. De stilte is geladen. Het wordt nergens genoemd, met geen woord, en toch is het er, tussen, onder, achter of misschien wel in de woorden. Voelt u dat ook?
Ik weet niet hoe het op dit punt met u zit, maar ik zinder en wil nu door het boek kruipen.
En dat, ‘Dát’, is er tot en met de laatste pagina, het laatste woord. De gebeurtenissen die om een verklaring vragen, willen niet worden uitgelegd en zullen ook niet worden uitgelegd. De stille kracht ademt dat een land, een plek, een mens niet te bezitten is, niet te doorgronden is. Ze zijn slechts en hoeven niet te worden verklaard en kunnen juist daarin worden begrepen. En daarmee is het boek op een bijzondere manier een verademing voor een denker als ik. En wellicht ook voor u, die geacht wordt overal een antwoord op te hebben.
Dat is voor mij wat de kracht van taal kan zijn, mits er aandacht aan wordt geschonken, aan elk woord: dat een schrijver de woorden vindt die je zoekt (voor mij was het de zin ‘Hij was blind voor het leven, dat er werkt onder het leven’) en je doet zoeken naar iets dat niet te vinden is.
Mooi, nietwaar?
Ik ben benieuwd wat u van het boek vindt, hoor dat graag eens, mocht dat mogelijk zijn.
Veel leesgeluk,
Janine R. Mooij MA
Docent Onderzoeker Nederlands
Academie Primair Onderwijs
NHL Stenden Hogeschool, Emmen
Berthold van Maris zegt
Nadat ik eerder wat plagerig gereageerd heb op deze rubriek, wil ik nu graag een serieuze kwestie aansnijden. Namelijk: in hoeverre heeft het uberhaupt zin om andere mensen een boek aan te raden?
Mijn persoonlijke ervaring daarmee is nogal matig. Over boeken die ik zelf ronduit geweldig vond hoorde ik dan naderhand (en, hoe vond je het?): ach, wel aardig (gezegd met een zuinige blik).
Anderzijds heb ik zelf de neiging om boeken die mij cadeau gedaan worden niet te lezen omdat ze meestal tegenvallen – hoe goed de gever ze mogelijk ook vond. Om ze wel te lezen (gedeeltelijk) en dan vervolgens te vertellen dat je er niet zoveel aan vond, vind ik genant.
Heeft dat aanraden (aan vrienden, aan leerlingen en studenten, of, in dit geval, aan de minister-president) wel zin?
Iedereen heeft weer andere leesvoorkeuren. Wat weten wij over de leesvoorkeuren van de ander?
De keuze van een boek is al net zo persoonlijk (in zekere zin intiem) als de keuze van een liefdespartner.