Door Frank Willaert
Op het eerste gezicht nodigt de titel van Gerrit Achterbergs gedicht ‘De dichter is een koe’ in diens bundel Eiland der ziel uit 1939 de lezer uit om deze verzen te begrijpen als een uitgesponnen metafoor. Maar is het niet veeleer een metamorfose?
Robert Kruzdlo zegt
De dichter Achterberg zegt in het gedicht ‘De dichter is een koe’: dat hij een Koe is met een mensenbrein. En waarom ook niet? In de schoonheid van dit gedicht komt de schizofrenie van de poëet sterk naar voren. Het is ook in Freudiaans opzicht een erotisch gedicht en dat is misschien een op zijn kop gezette interpretatie. Waarom ook niet: een koe kan niet beschouwen, hij kan niet denken over ‘hoe mals het gras vandaag is’ maar dat kan een mens soms ook niet! Inleven in een koe lijkt me ook wel een koeienvlaai te worden: ‘Goud en stront’, weet Jan Wolkers.
In het gedicht Melkknecht van Achterberg, een verzamelplaats waar de dichter zijn verlangen, drift wordt bevredigd staat: …verschrokken de vliegen de koeienhuid? Verwijst dit naar de dood?
De dichter als Achterberg heeft belang bij mystificatie zoals hij in zijn gedicht stelt: ik ben een koe van een mens.
Achterbergs leven, werk werd “getingeerd” door een noodtoestand, – u weet wat ik bedoel, maar die geestelijke gesteldheid heeft niets te maken met zijn genialiteit als dichter.
Misschien sneven mijn gedachten, maar toch, uit de geheime kamers van de dichter komen mooie gedichten voort. Geheimen die verborgen blijven als een koe.
Werkt dit gedicht als een katalysator? Een mens lijkt soms op een koe, hij kan zijn daden soms niet aanschouwen.
(Moest ook aan Hera met de koeien ogen, basilisken-ogen denken.)