Hoe een vrouw in 1781 een jongen verleidde
Door Ewoud Sanders en Louk Lapikás
Een volwassen man die een seksuele relatie heeft met een minderjarig meisje – in de literatuur hoef je er niet lang naar te zoeken. Lees er de dagboeken van Casanova maar op na. Of, voor wie verder terug wil in de tijd, de Bijbel.
Voorbeelden van het omgekeerde – seksuele relatie van een volwassen vrouw met een minderjarige jongen – liggen in de Nederlandse literatuur niet voor het oprapen. Wat enigszins in de buurt komt is de verhouding die Conrad Busken Huet in 1868 beschrijft in de roman Lidewyde. Daarin verleidt een geraffineerde overspelige vrouw een naïeve ‘provinciaal’. Weliswaar zijn ze ongeveer even oud, zij heeft veel meer levenservaring en stort hem in het verderf.
Voor zover bekend dateert het oudste voorbeeld in de Nederlandse letteren waarin een volwassen vrouw een minderjarige jongen verleidt, uit het begin van de 19de eeuw. We ontdekten het bij toeval in een wonderlijk boek van een volkomen vergeten schrijver met een tragisch, kort leven: Hendrik Essenberg, Gerritsz. Zijn boek heet Levensgevallen van Joachim Penneschaft en verscheen in 1801 bij Cornelis Fock in Amsterdam.
Hendrik Essenberg, een man over wie tot nu nauwelijks iets bekend was, werd in 1763 geboren in Geervliet op het Zuid-Hollandse eiland Voorne. Zijn vader werkte daar als hovenier. Hendrik werd Nederduits gereformeerd gedoopt, had vijf kinderen met zijn eerste vrouw (zij stierf in het kraambed) en drie met z’n tweede vrouw. Het grootste deel van zijn leven was hij werkzaam als onderwijzer: in Krimpen aan de Lek, Nieuwveen en Oostvoorne.
Tijdens de Bataafsche Republiek blijkt Hendriks politieke voorkeur. Als patriot sluit hij zich aan bij een groep burgers die in maart 1795 de prinsgezinde schout en schepenen van Oostvoorne ontslaan en door patriotten vervangen. Hij wordt secretaris van de plaatselijke patriottische Vaderlandsche Sociëteit. Het nieuwe bewind benoemt hem tot gaarder – een ambtenaar die belastingen int. In 1798 krijgt hij echter, op straffe van ontslag, een waarschuwing dat zijn financiële administratie niet op orde is. Een jaar later wordt een andere gaarder aangesteld. Kennelijk is er iets grondig mis want Hendrik ontvlucht Oostvoorne.
Uiteindelijk komt hij, nadat zijn gezin zich bij hem heeft gevoegd, na veel omzwervingen in Amsterdam terecht. Daar probeert hij van zijn pen te leven. Tussen 1801 en 1802 verschijnen er liefst vijf boeken van zijn hand, bij verschillende uitgevers. In 1804 overlijdt Essenberg, in grote armoede.
De lange ondertitel van Levensgevallen van Joachim Penneschaft luidt: In leven schoolmeester en voorzanger, te Y. Uit ’s mans nagelaaten schriften, ten dienste der schoolmeesters (vooral ten platten lande) by een gezaameld en in orde gebragt.
Een vuil en netelig geval
Zoals gezegd is Levensgevallen van Joachim Penneschaft een wonderlijk boek. Voor het grootste deel pleit Essenberg in dit werk voor goed schoolmeesterschap. Hij beschrijft zijn eigen ervaringen met schoolmeesters – goede en slechte. Hij begint echter met de geschiedenis van zijn voorouders: zijn grootvaders grootvader, diens zoon en zo verder, tot hij bij zijn eigen leven aanbelandt. Zijn boek besluit met een tamelijk zakelijk overzicht van wat kinderen in welk schooljaar zouden moeten leren.
Nogal rommelig dus, en dat vond de recensent van het tijdschrift Vaderlandsche Letteroefeningen ook. ‘Wy kunnen by ondervinding onze Lezers verzekeren, dat er by het lezen van dit boekje weinig vermaak te halen is’, verzuchtte hij in 1802. ‘Een Schoolmeester van enige ondervinding, en met een weinig gezond verstand begaafd, kan er waarlyk niets uit leren.’ Het had de bespreker zelfs moeite gekost dit boekje, dat slechts 118 bladzijden telt, uit te lezen.
Er is één passage uit de Levensgevallen die de bespreker opvallend kort samenvat. ‘Tot bl. 83 krygen wy bericht van zyne belangryke lotgevallen tot op zyn twintigste jaar: eerst werd hy ondermeester; redde zich uit een vuil en netelig geval door de vlucht; geraakte in kennis met zekeren meester Kinderlief, en werd ondermeester by zekeren meester Braaf.’
In dit ‘vuil en netelig geval’ beschrijft de hoofdpersoon wat hem overkwam als jongen van zeventien, achttien jaar. De zaak begint in 1780 en aangezien uit onderzoek blijkt dat veel beschrijvingen in de Levensgevallen historische feiten zijn, is het zeer waarschijnlijk dat dit ook geldt voor deze kwestie.
Een knappe jongen
De hoofdpersoon, Joachim (‘Jochem’) geheten, kan in een naburig dorp aan de slag als ondermeester ( hulponderwijzer). Hij tekent een contract voor drie jaar. Hij gaat bij schoolhoofd Joannes Arithmeticus in de kost, hoeft daar niet voor te betalen, hij krijgt boeken, pennen en papier voor zijn studie en maandelijks een gulden zakgeld.
Jochem is een knappe jongen. ‘Ik was naar myne jaaren vry hoog opgewasschen, had krullend hair, gloeiende roode wangen, was in alles van lyf en leeden een schoon jongeling.’
Arithmeticus is weduwnaar en woont met Martha, zijn enige dochter. Zij is 35 of 36, ‘kort en ineen gedrongen van postuur, hebbende op het linker schouderblad eene groote uitpuilende verhevenheid, evenwel was zy taamlyk fraai besneeden van aangezicht, ja, zy zoude eene volmaakte schoonheid zyn geweest, indien ze door de Kinderpokjens niet deerlyk was geteisterd, waarby ze ongelukkig haar eene oog had verlooren’.
Martha blijkt een erg zuinige huishoudster – Jochem gaat vaak hongerig naar bed. Ze heeft ook uitgesproken opvattingen. Zo kan zij zich erg opwinden over ‘Huwlyken van noodzaaklykheid’ – zeg maar: moetjes.
In het begin doet Martha nogal ‘stuursch’ tegen Jochem, gaandeweg wordt zij steeds vriendelijker. Zo geeft zij de jongen tussendoor stiekem lekkere hapjes – wat hij niet aan Arithmeticus mag vertellen. Jochem ziet dit als een beloning voor zijn ijver: hij zet zich flink in voor de school en de kerk (waar hij voorzanger is). Maar rond kerst 1781 vallen hem de schellen van de ogen.
Jochems bedstee is gevestigd in de ‘boekenkamer’, de bibliotheek van Arithmeticus. Op een avond krijgt hij daar bezoek van Martha. Essenberg beschrijft precies hoe het gesprek verloopt – dat hier in hedendaags Nederlands is samengevat.
Martha: ‘Ik kom even kijken of je niet achter je boeken in slaap bent gevallen. Dat is gevaarlijk bij een brandende kaars.’
Jochem, die zichzelf ‘zeer leesgierig’ noemt: ‘Ik ga slapen als het te koud wordt om nog langer te studeren.’
‘Heb je geen last van de kou zo alleen in bed?’
‘Dat valt reuze mee, ik ben jong en heb warm bloed.’
‘Zou je niet liever met mij samen slapen, ik heb ook warm bloed.’
‘Nee, Martha, dat mag natuurlijk niet, je zegt dit maar om mij te testen.’
‘Nee hoor, ik test je niet, kom, kleed je maar uit. Dan gaan we samen slapen.’
Jochem schreeuwt dat hij dit niet wil, maar Martha snoert hem de mond. De jongen durft niet te weigeren. Hij denkt: als ik niet akkoord ga, wordt Martha mijn vijand en is ‘myn verdriet’ niet te overzien. En dus maakt hij ‘van de nood een deugd’, kleedt zich uit en gaat zoveel mogelijk aan de rand van het bed liggen. Martha blaast de kaarsen uit en kruipt aan de andere kant in de bedstee.
Samen bidden
Zo gaat het drie nachten achter elkaar, maar de vierde nacht vraagt Martha: bid je weleens voor het slapen? Als Jochem dit bevestigt, vouwt ze zijn handen in de hare en trekt de jongen naar zich toe. ‘Zoo baden wy te zaamen – koom maar wat nader by my leggen, Jochem, zeide zy, naar ’t eindigen van ’t gebed, als wy zoo ver van elkanderen afleggen, hebben wy geen warmte genoeg. Ik volgde dit verzoek werktuiglyk op, en dan … ik schuif hier een gordyn voor dit Toneel.’
Jochem heeft het daarna heel goed bij zijn patroon – Martha legt hem in de watten. Maar hij voelt zich ook gevangen. ‘Echter verveelde my deeze levenswyze verschriklyk, en ik verlangde naar het einde der drie jaaren die ik alhier volgens het accoord moest blyven, op dat ik eens van Martha verlost zoude zyn.’
Die verlossing komt eerder dan verwacht. Hun relatie duurt al anderhalf jaar als de oude Arithmeticus op de avond van 4 mei 1783, tussen tien en elf uur, een bepaald boek in zijn bibliotheek wil raadplegen. Martha en Jochem liggen al te slapen, maar schrikken wakker. Martha verstopt zich onder de dekens, haar vader ziet haar kleren op een stoel liggen, trekt de gordijnen van de bedstee opzij en ziet wat er aan de hand is. Hij slaat zijn ogen ten hemel en schreeuwt: ‘Ben ik, O rechtvaardigen Hemel! zoo oud geworden, om op het einde myner dagen, de onteering van myn geslacht met eigene oogen te aanschouwen! Myn eenige Dochter! die ik waande de zuiverheid zelve te zyn, te vinden in de armen van eene wellustigen vlasbaard. Her uit [eruit] gy H…! Her uit gy boef!’ De oude man trekt zijn dochter aan haar haren het bed uit.
‘Ik ben geen hoer!’
Martha probeert de zaak nog te redden. Zij geeft haar vader een grote mond: ‘Ouden rekel, nu gy niet meer bekwaam zyt, om eene vrouw te vermaaken! Nu maakt gy zulk een verbaazend geweld over een bagatel! (…) Ik wil en zal elken nacht bij Jochem slaapen. Ik ben geen h..r!’
Ook probeert zij Jochem een leugen te laten vertellen, namelijk dat hij heeft beloofd met haar te trouwen. Maar terwijl hij zich aankleedt, roept Jochem: ‘Ik heb het u nimmer belooft! Maar gy hebt my tot ontugt verleid!’ De woordenwisseling leidt tot een heuse vechtpartij. Jochem krijgt een paar fikse ‘muilperen’ van Martha en mept vervolgens zo ‘duchtig’ terug ‘dat zy in een hoek der kamer ter neder viel en als een mager varken gillende, moord en brandt begon te roepen!’
Jochem vreest dat hij gedwongen zal worden om met Martha te trouwen en slaat op de vlucht. Op aandringen van een schoolmeester die zich over hem ontfermt, legt hij contact met zijn vader. In het gesprek dat volgt, krijgt Jochem te horen: ‘Denk om die malle meid nooit meer, daar is al voor gezorgd, Mr. Arithmeticus en zyne dochter zullen beiden bly zyn, dat dat geheele geval verhoolen blyft, dus maakt u daar niet ongerust over!’ Als Jochem nogmaals wil horen dat hij écht niet met Martha hoeft te trouwen, luidt het antwoord: ‘Wat trouwen! Zo een frissche jongen, met zulk een ouden …. Zy zal zich wel stil houden, die verleidster!’
Aardig gepenseelde tonelen
Tot zover deze onverkwikkelijke affaire, die niet alleen door de recensent van Vaderlandsche Letteroefeningen werd genegeerd, maar bijna zestig jaar later ook door J.A. Alberdingk Thijm. In 1860 bekritiseert Thijm de publicist Conrad Busken Huet. Hij is van mening dat deze in een lezing onvoldoende oog had voor ontwikkelingen in de pedagogie. ‘Waarom raadpleegde de Heer Huet Essenbergs “Levensgevallen van Joachim Penneschaft” niet, die hem tot eenige aardig gepenceelde tooneelen de stof hadden kunnen leveren?’ vraagt Thijm.
Vervolgens citeert hij uitvoerig Hendrik Essenbergs lovende introductie van het schoolhoofd Joannes Arithmeticus. Dit is, zegt Thijm, ‘de schildering van een oudenstijls gezeten schoolmeester – uit wiens voorbeeld men de schoolregeling kan afleiden’. Alles wat er plaatsvindt tussen Arithmeticus’ dochter Martha en de minderjarige Jochem, hoe indringend gepenseeld ook, laat Thijm zorgvuldig buiten beschouwing.
Ewoud Sanders is historicus en journalist. Hij publiceerde onder meer Franse les. Een jongen over zijn eerste liefde (2019). Louk Lapikás is fysicus en genealoog. Voor meer biografische gegevens over Hendrik Essenberg, zie hier.
Annemieke Houben zegt
In vroegmoderne ‘populaire literatuur’ kom je af en toe scènes tegen waarin een oudere vrouw een jongeling inwijdt in het liefdesspel, maar meestal is er geen sprake van een heuse affaire. In ‘Venus en Cupido’ (anoniem, 1781) zit een opmerkelijke verkrachtingsscène waarin Cupido (in het boek een ‘stout kind’) te grazen wordt genomen door een op bed soezelende brunette. Ze grijpt hem in een extatische halfslaap bij zijn leuter en hoewel Cupido hier ‘zeer weinig zin in’ heeft, stopt ze hem bij haar naar binnen, wat de jongen een verschrikkelijke gil van pijn ontlokte.
Ewoud Sanders zegt
Veel dank!